Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een nieuw schepsel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een nieuw schepsel.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. 3 Cor. 5 : 17.

Er zijn, ook in ons Christenland, tal van menschen, die er niets van gelooven dat de Heere ten derden dage uit de dooden is opgestaan, en die toch ons Paaschfeest meevieren. Vreemd is dit niet. Ook vóór Jezus' komst tot deze wereld werd er door meer dan één volk een soort Paaschfeest gevierd. Ook onze voorvaderen, eer ze den heiligen Doop ontvingen, deden dit op bun manier. Zulk een Paaschfeest was dan niets anders dan een soort Lentefeest. De sombere winter was voorbijgegaan. Vriendelijke glanzen vervroolijkten het gelaat des aardrijks. Aan den ouden stam schoot nieuwe loot uit. Wat de Psalmist aldus bezong: „Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks."

Zulk een Lentefeest viert een volk, dat wel van de vernieuwing van het gelaat des aardrijks, maar nog ciet van de vernieuwing des gemoeds in de wedergeboorte weet. En zoo kon het niet anders of wie nog wel gedoopt was, maar het geloof verzaakte, viel van zelf van ons Pascha op dit aloude Lentefeest terug. Zelfs bij predikers vulde dit de uitgeholde predicatie weer. Ons Christelijk Pascha spreekt van leven in de ziel, dit Lentefeest van herleving Armatuur. Een val terug uit wat, in den geest, hoog boven alles stond, tot wat in het gras des velds en in het uitspruitsel van struikgewas en olijfboom viel te bewonderen. Maar dit wil men dan toch niet. Ook op zijn Lentefeest grijpt men dan toch naar het geestelijke, en vindt in de Lente-vernieuwing der natuur het zinnebeeld van vernieuwing in eigen karakter, streven en bedoelen. Zo3 bedekt icea sija armoede, en waant terug te hebben gevonden wat men door zijn ongeloof aan Jezus Opstanding verloor. En toch is dit slechts schijn.

In de Lente komt terug wat er geweest is. Het loof dat verdorde en met den herfststorm van de takken losliet en neerviel, spruit opnieuw uit, en straks prijkt heel de boom weer in zijn loover, gelijk hij dit deed in het jaar dat voorafging. Vooral de volgroeide boom brengt niets nieuws, maar vernieuwt wat verdorde.

Ons Paaschfeest daarentegen spreekt van opstanding uit den dood. Niet zooals Lazarus opstond, die weer opleefde gelijk hij stierf, om straks nogmaals te sterven, maar zooals de Heere opstond in heerlijkheid, in een heerlijkheid als van Tabor, om nu in onuitdelgbaar leven over den dood te triomfeeren.

In de vernieuwing van de natuur, die de lente ons brengt, vernieuwt zich wat wegsterft in den herfst, maar ons Paschen spreekt van een nieuw schepsel, van een ander, hooger leven, dat nu voor 't eerst uitkomt, maar dan ook, eens uitgekomen, nimmer meer ondergaat, maar blijft eeuwigiijk.

„Zoo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel. Het oude is voorbijgega Zit, het is alles nieuw geworden /"

Ook in het kleed spiegelt zich dit af. Zij die het Lentefeest vieren, plachten van oudsher tusschen Paschen en Pinksteren zich het nieuwe kleed te l; uen bereiden. Gelijk het blad in de natuur verdort, zoo slijt en verkleurt ook het kleed waaria we ons hullen. Men zag als voor oogen, hoe de natuur een nieuw gewaad aantrok, en naluurkind als men was, deed men de natuur na en vernieuwde ook zijn eigen gewaad. Maar ook hierbij ontbrak alle opheffing tot iets hoogers. Alleen wat sleet werd vernieuwd, en in dit vernieuwde gewaad stond men weer op hetzelfde punt, waarop men een jaar geleden stond. Het was terugkeeren van wat geweest was. Ook dit sleet dan weer, en een jaar later, als weer de lente kwam, moest weer wat ou 1 was geworden, worden vernieuwd. Het is het afvallen van het blad, dat straks in vorm gelijk aan het oude terugkeert.

Dit duuft nu ook in het Christenland wel voort. Waarom zouden ook wij het Lentegroen niet tegen jaichen, en onzen God, die het gelaat des aardrijks vernieuwt, niet loven op harp en cymbaal ? £a ook, waarom zouden ook wij niet, als de koude wijkt, en het gewaad om vernieuwing vraagt, in vernieuwd gewaad naar buiten treden?

Alleen rsaar, voor ons is dit niets, dan een reflex in de natuur van leven dat onderging en terugkeert; en wel verre vandaar, dat ons Paaschfeest hierin op zou gaan, triomfeert op Paschen het leven over den dood met een geheel nieuwe levenskracht die van geen bezwijken of ondergaan meer weet. „Mijne schapen hooren mijne stem, en volgen mij, en ik geef hun het eeuwige leven, en niemand zal ze rukken uit mijn hand”.

Met ons sterven, als we ten grave dalen, heeft dit niets gemeen. De Opstanding, persoonlijk vertolkt in onze wedergeboorte, brengt ons een nieuw leven. Door dit nieuwe leven worden we een nieuw schepsel. En dit we nieuw in dien hoogen zin, dat al het oude is voorbijgegaan, en dat het alles nieuw is geworden.

Niet dat ge door uw overgang uit uw vroegeren dood in dit nieuwe leven een ander persoon zi geworden. Het is en blijft, in en na de wedergeboorte, dezelfde persoon, die eerst dood was, ea nu met den apostel juicht: „Wij zijn uit den dood overgegaan in het leven.

Er wordt door de Wedergeboorte, door de Opstanding, niet een tweede, nieuwe persoon in ons ingezet, zoodat we nu twee personen zouden zijn, een oude, waarvan we nu af zijn en die ons niet meer aangaat, en een nieuwe die bij dien ouden persoon inwoont. Neen, het is en blijft diezelfde persoon, met den aanleg, het karakter, de talenten, die God ons in onze geboorte gaf. De organen van ons denken, gevoelen en willen blijven onze organen van vroeger. Wat vernieuwd is en nieuw is geworden, is. het levensprincipe in ons. En dit nieuwe aitgangspunt in ons leven gebruikt nu dieiclfde organen voor een geheel nieuwe levensuiting, voor de openbaring van een geheel nieuw leven, bezield met een geheel ander streven, en met een geheel nieuw bedoelen voor zich. Maar de wetenschap dat de persoon één en dezelfde bleef, spreekt zich uit in den dank voor de verkregen verlossing, in de rechtvaardigmaking door het geloof, en dat wel door het geloof alleen. We waren dood zoolang we uit onszelven leefden. Nu leven we, omdat we niet meer uit onszelven leven, maar Christus leeft in ons.

Wie dit met inziet, en denkt dat er een geheel nieuw persoon bij den ouden persoon is komen inwonen, vervalt in het Antinomianisme.

De wedergeborene is dan twee mensrhen, De nieuwe mensch die niet meer zondigen kan en vanzelf heilig is, en daarnaast leeft dan de oude mensch nog voort, en zondigt er vrij op toe. Maar ons gaat dit dan niet meer aan. Dit doen niet meer wij, maar dit doet die gevloekte oude mensch, die in ons schuilt en wij zijn daarvoor niet meer aansprakelijk.

Iets wat dan zödver kan gaan, en niet zelden zoover ging, dat men opzettelijk aan datvooitzondigen van den ouden mensch toegaf, om zijn vloekwaardigheid te beter te doen uitkomen. Dat was dan de zondige oude kameraad, die men eens zelf was, maar die we nu niet meer zijn. Zelfs waren er, die in dit voortzondigen van den ouden kameraad schik hadden en genoten. Immers elke nieuwe zonde was nieuw bewijs voor de ellende, waarin die oude kameraad verzonk, en die te scherper de tegenstelling met den nieuwen mensch deed uitkomen. Zelfs geen vergeving werd voor de zonde van dien ouden zondaar meer ingeroepen. Zij ging ons niet meer aan. Wij waren dit niet meer. Het was de zonde van een anderen ouderen mensch, aan wien we nog gekoppeld waren, maar dien we straks in den dood van ons afstieten.

Maar ook wie met Christus kerk dit booze, onheilige Antinomianisme verafschuwt, viel niet zelden in gelijke dwaling, zij 't ook op heel andere manier.

Men roemt dan in het nieuwe leven, dat door de wedergeboorte ons deel werd, maar draagt dit in zijn ziel om als iets aparts. Men heeft dan zijn gewone wereldsche leven, en daarbij en daarnaast zijn nieuw geestelijk leven, maar zonder dat bet laatste op het eerste inwerkt. Men ontving bet nieuwe leven, maar wordt niet zelf in heel zijn persoon vernieuwd. Het nieuwe leven, dat ons de wedergeboorte brengt, is een nieuw leveasèeginfel.

Het is Christus in u. Maar dit nieuwe levensbeginsel moet dan ook indringen in heel onzen persoon, het moet aan alle organen van ons persoonlijk leven, aats ons denken, ons gevoelen, ons willen een geheel nieuwe richting geven. Er moet door het aderenweefsel van geheel onzen persoon een nieuw bloed vloeien en persen. Van binnen uit, uit dit nieuwe levensbeginsel, moet een geheel nieuw leven in heel uw persoon doordringen. Het zijn nog de oude snaren, maar op die oude snaren moet een geheel andsre, een geheel nieuwe levenspsalm getokkeld worden.

Alle krachten, alle gaven, alle talenten, ulie invloeden, die ons ten dienste staan, moeten thans in den dienst van dit nieuwe leven overgaan. En het baat u niet, of ge dit doet met een deel van uw talenten. Alles taottnieav worden. Heel uw persoon, met al wat God aan dien persoon schonk, moet nu in dienst van Christus staan.

Uw oude ik heeft afgedaan. Niet dat oude ik, Christus moet in u heerschen.

En hier uu juist ligt de zoo tastbare zonde van veel o vergeestelijke Christenen. Ze stuiten de doorwerking van het nieuwe leven. Ze roemen in het nieuwe leven, maar offeren aan Christus alleen dit nieuwe, en houden hun persoon, hun talenten, hun gaven, hun innerlijke kracht buiten hem en voor zich zelf. Van an. daar die bittere gedeeldheid in het hart. Als een oliedrop op de wateren der ziel drijft dit nieuwe leven her-en derwaarts, maar de wate ren zelva hunner ziel blijven wat^ ze eertijds waren.

Ze zijn een nieuw schepsel, maar dit schepsel groeit niet, en in onheilige macht blijft de oude mensch in hen tegen dat nieuwe leven overstaan. Christus heeft een kamerken in hun hart, maar een tempel van ea voor Jezus alléén wordt dat hart nooit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Een nieuw schepsel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1909

De Heraut | 4 Pagina's