Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDKREKKS. (Derde gedeelte).

Christus Konlagscbap en het Gezin.

XV.

En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: oorwaar zeg ik u, voor zooveel gij dit één van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat mij gedaan. Matth. 25 : 40.

Jezus heeft in het plechtig slot van zijn aangrijpende aankondiging van het laatste oordeel, van zichzelf als jSr< ? «««^gesproken, en doen uitkomen hoezeer hij als Koning ook voor de uitwendige nooden zorgt. Zoo toch lezen we: „Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die aan zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, en beërft dat Koninkrijk dat u bereid is van voor de grondlegging der wereld, want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven, ik was naakt en gij hebt mij gekleed. Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden, zeggende: Heere (d. w, z. Koning-gebieder) wanneer hebben wij u hongerig gezien en gespijsd, of dorstig en u te drinken geven, of naakt en gekleed} Ën de Koning zal antwoorden, tot hen zeggende: „Voorwaar zeg ik u, voor zooveel gij dit aan een van mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dit mij gedaan." Dit raakt het vraagstuk der ongelijke verdeeling van het aardsche goed, die zoo veelszins den uitwendigen staat van het Gezinsleven beheerscht, en die hier door Jezus zelf onder de werking van zijn Koninklijk regiment wordt gebracht. Is er in ons vorig artikel nadruk op gelegd, dat al wat het Christelijk gezin bezit, het eigendom van Christus is, zoodat de Koning zijn aardschen schat aan middelen zelf bezit in het bezit van de gezinnen zijner onderdanen, zoodat uit dit gezinsbezit steeds te nemen is, wat Christus voor zijn Kerk en voor de doorwerking op aarde van zijn Koninkrijk behoeft, — hier omgekeerd geldt het de geheel andere vraag, welke beteekenis het Koningschap van Christus heeft voor de uitwendige bestaansmiddelen van het gezin, d.i. voor zijn levensonderhoud. Natuurlijk valt deze gezinsverzorging onder het bestel en bestuur van Gods Voorzienigheid, maar even duidelijk blijkt toch uit het aangrijpend woord van Jezus dat boven werd aangehaald, hoe Jezus zelf zijn Koningschap met den welstand van het gezin in onmiddellijk verband brengt. Als Koning toch spreekt hij van een noodstand, van een gezin waarin het brood, het water en het kleed ontbrak, en waarin brood en water en kleed is ingedragen dank zij een liefdesuiting om Christus wil. En deze liefdedaad om zijnentwil neemt Jezus zóó ernstig en rechtstreeks op, dat hij ze aanneemt als ware ze aan hem zelven bewezen, en ze zelfs opzettelijk met den ingang ten eeuwigen leven m verband zet. Er staat toch: „Beërft dit Koninkrijk, want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven". Zoo dikwijls derhalve in een arm Christelijk gezin door Christelijke liefde het brood wordt ingedragen en in het levensonderhoud van zulk een gezin wordt voorzien, werkt hierin niet alleen Gods bestel, maar ook zeer bepaaldelijk het Koninklijk regiment van Christus. Het geschiedt om Zijnentwil. Zijn woord dreef er toe aan. Door zijn Geest bewoog hij er de harten toe. Hij identificeert zich met den arme die geholpen wordt. En hij als Koning geeft er een Amen op door de toekenning van een eeuwig loon.

Aanstonds blijkt hieruit, dat Jezus de ongelijkheid van bestaansmiddelen in de gezinnen die hem toebehooren, onderstelt. Let er toch wel op, dat hier uitsluitend sprake is van brood en kleeding door een verloste des Heeren, die het heeft, uit liefdedrang, en om Jezus wil, uitgereikt aan een Christelijk huisgezin. Het geldt hier broederlijke liefdadigheid onder de belijders van den Christus, onder de onderdanen van den Koning. Hiermee is niet gezegd, dat men "aar Jezus leer niet ook aan wie buiten ^in, hulp moet verleenen. De gelijkenis van den Samaritaan leerde het wel anders. Maar van die algemeen menschelijke liefdadigheid is hier geen sprake. Er is hier uitsluitend sprake van twee Christenen, de één "jk en de ander arm, en nu maakt Jezus, de Koning, dat er vanzelf wat noodig is "'t het bezit van den rijke in dat van den «fme overga. Jezus onderhoudt dit arme gezin door wat hij werkt in het hart van «en rijke. Maar die beiden z^n gedacht ais levende in den kleinen kring van zijn f«Kochten. Dit blijkt voor hem die uitreikt, uit wat Jezus zegt, dat hij nu beërven kan het Koninkrijk, dat hem bereid is van voor de grondlegging der wereld. Sprake is hier alzoo van een uitverkorene, uitverkorene voor eeuwig, en die na zijn sterven ter zaligheid ingaat. En dat ook de arme, die brood en kleeding ontvangt, hier te denken is als een verloste des Heeren, blijkt duidelijk uit wat Jezus uitspreekt: Zooveel ge dit aan een van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dit mij gedaan. Er is alzoo geen sprake van armen in het algemeen, maar van armen, die verlost zijn door het bloed van het Heilig Godslam. Ge hebt u alzoo in te denken in den kring van Jezus, die afgescheiden van de wereld, hem toebehoort, en dat niet in naam alleen door inschrijving in'een kerkregister, maar inderdaad en waarheid; en in dien kring heeft Jezus rijken en armen, om alsnu in den nood dier armen, uit het bezit der gegoeden, zelf als Koning te voorzien. Veelal leest men veel te vluchtig over zulke woorden heen, maar woord voor woord deze uitspraak genomen en naar de letter gewikt en gewogen, verklaart hier onze Koning zeer stelliglijk, dat hij onder de zijnen rijken en armen heeft, en dat hij door wat hij in het hart der rijken werkt, in de bestaansmiddelen van het arme Christelijk gezin voorziet. Hieruit blijkt derhalve, dat Jezus zich zijn heiligen kring-op aarde niet denkt als een communistische groep, die alle bezit op éen hoop werpt, en er nu saam op voet van gelijkheid uit bestaat, maar dat elk gezin zijn eigen levensexistentie heeft, met zeer ongelijk bezit, zoo ongelijk dat het eene gezin te veel heeft, en geven kan, terwijl het andere gezin niet genoeg heeft, en door anderer milddadigheid moet geholpen worden.

Zelfs kan men nog verder gaan, en zeggen, dat Jezus zich dezen toestand van eigen, zeer ongelijk bezit, denkt als zullende standhouden tot aan het laatste oordeel, dat is zoolang de wereld staat. Jezus spreekt hier toch van het einde der dingen. De Koning zit hier als rechter op het oogenbiik dat de wereld vergaan zal. Haar historie is voleind. Ze gaat onder. En nu op dit laatste oogenbiik spreekt Jezus zijn gezaligden toe, en brengt aller heil in verband, voor de rijken met wat ze aan hun arme broeders deden, en voor de armen met de heerlijke identificatie, dat wat hun gedaan werd, aan hem zelf als Koning werd gedaan. Ge kunt dus niet zeggen: Jezus sprak zoo, omdat er dcsüjds nog armen waren. Immers zijn plechtige uitspraak zou geen zin hebben, indien Jezus zich een toekomst had gedacht, waarin voor communistische gemeenschap welhaast alle armoede zou verdwenen zijn. In Jezus voorstelling is er niet alleen in de zvereld een arme Lazarus en een rijke verspiller zonder hart, maar blijft ook in den heiligen kring zijner verlosten dezelfde tegenstelling van rijk e» arm bestaan, alleen met dit verschil, dat in den heiligen kring der zijnen, de arme Lazarus door den rijke niet wordt afgestooten, maar met teedere liefde* verzorgd. Dit nu is te opmerkelijker, omdat het apostolisch woord ons al spoedig nader onderwijst, dat het in den heiligen kring niet zijn zal vele rijke en aanzienlijken, en enkele armen, maar dat die heilige kring zich zelfs in hoofdzaak uit de kleinen naar de wereld recruteert. Niet vele rijken, niet vele aanzienlijken was het toen, en zoo is het steeds gebleven. Steeds bleef het bezwaarlijk, dat een rijke inging in het Koninkrijk der hemelen. Er valt alzoo niet te denken aan een breeden kring van gegoeden, die, door een aalmoes uit te reiken, enkele armere gezinnen onderhoudt. Veeleer zouden de rijken, die licht met volle hand uit hun overvloed kunnen geven, uitzondering blijven, en zullen het gezinnen zijn, die zelf alleen door inspanning van alle kracht er zich boven op werkten, en nu eveneens niet zonder Inspanning in den nood der armen voorzien; en juist daardoor zal In wat niet uit den overvloed komt, de liefde die Christus In het hart verwekt, te sterker spreken. Maar hoe dit ook zij, zooveel blijkt dan toch, dat binnen den kring van Jezus verlosten door geen enkel gezin gebrek zal geleden worden; dat Jezus zorgt, dat ook in het armste gezin het brood wordt binnengedragen, en dat in den kring van geloovige armen steeds moet beleden worden, dat Jezus, ala Koning over het gezin, In den nood van het gezin voorziet. Ten deele ziet dit zeker ook op het Diaconaat, maar tceh volstrekt niet alleen. Er is ook particuliere liefdadigheid, die een omgaan van den meergegoede met den arme als met een zijner broederen onderstelt. Jezus zelf spreekt van „een der minste mijner broederen". Schaamt Jezus zich nu niet, in de armen zijn broeders te zien, ja, zich zelve in die armen zoo te substltueeren, dat hetgeen aan die armen gegeven wordt, aan Hem wordt gegeven, dan moet er In den Christelijken kring ook broederlijke gemeenschap tusschen rijken en armen bestaan, en Is men er niet van af met te geven, maar moet men den arme gevcti als een broeder, hem bezoeken in krankheid en verlatenheid, en voorzien in zijn nood. En slechts In zoo» verre treedt het Diaconaat hier In, als het getal zich te zeer uitbreidt, er niet genoegzame particuliere bekendheid met de armere medebroeders en medezusters bestaat, en in deze leemte door een geregelde organisatie moet voorzien worden. Wat Jezus kort vóór zijn lijden tot Judas zei: „De armen hebt ge altoos bij u", vindt alzoo In deze aankondiging van het laatste oordeel zijn bevestiging. Het Christendom wijzigt de grondregeling van het leven niet. Het bezit is nu eenmaal zeer ongelijk, en juist deze ongelijkheid van bezit geeft den prikkel, waardoor de rijkste ontplooiing van de liefde die Christus in het hart verwekt, tot uiting komt. Wel behoeft hierbij aan een Pauperisme, gelijk onze groote steden dit kennen, niet gedacht te worden. Reeds in Israel was zulk een Pauperisme niet bekend, en schreef de wet allerlei maatregelen voor, waardoor zulk een Pauperisme niet kon opkomen. En ook nu nog zijn er tal van plaatselijke Kerken, waarin zulk een jammerlijke toestand als men onder den naam van Pauperisme pleegt aan te duiden, geheel onbekend is. Maar verschil en onderscheid bestaat aldoor. Er blijven altoos behoeftigen, die hulp van noode hebben, en het is altoos Christus onze Koning, die toeziet dat deze noodige hulp geboden wordt. Onder de verlosten des Heeren moet elk gezin zijn herberg, zijn brood, zijn kleeding en zijn verzorging bij krankheid hebben. Het zou een schande voor den Christennaam zijn, en aan de oprechtheid van het geloof der meergegoeden doen twijfelen, zoo er ock maar éen gezin, waarin Jezus zijn orsderdanen had, overbleef, dat deze noodige verzorging niet ontving. Maar als dan ook deze verzorging komt, zal men in het behoeftige gezin zijn Koning danken, en erkennen, dat het Jezus Is, die voor den welstand van het gezin waakt. Iets wat te heerlijker is, overmits hier van afgedwongen giften geen sprake \& . Jezus zelf maakt het geven tot een lust, tot een genot, tot een zielsverkwikking. Als Jezus zelf arm op aarde rondliep, zou het een ieder die gelooft, een feest zijn als hij voor Jezus mocht zorgen. En dit nu, zegt Jezus, is het. Wat gij aan een dezer minste van mijn broederen doet, dat doet ge mij. Een triomf van Jezus over den nood die roept, en tegelijk over de hebzucht van den bezitter, die nu uit zielsaandoening een gave geeft. De nood bulten den heiligen kring roept de Christenen ook tot hulpe op, maar toch eerst zoo de leden van het lichaam van Christus, die arm zijn, eerst zijn geholpen. De hulsgenooten des geloofs gaan voor. En bovenal, die hulpe aan wie buiten zijn, draagt een geheel ander karakter. Daarin spreekt metischenllefde, maar hier spreekt het saèm, arm en rijk, leden zijn van het mystieke Lichaam van Christus.

Maar Jezus doet meer, doet nog heel iets anders voor de levensexistentie van het gezin. Hij trekt het leven vóór de levensexistentie. „Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleeding? " Reeds Johannes de Dooper had een krijgsknecht die tot hem kwam, toegeroepen: „Laat u vergenoegen met uw bezoldiging." Ends apostel spreekt het in geheel gelijken zin uit: „De Godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging" \ en hij voegt er bij: „Wij hebben niets in de wereld gebracht, het is openbaar, dat wij ook niets kunnen daaruit dragen. En daarom, als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn." Alle behoefte is een betrekkelijke hoegrootheid. Hoe meer men zijn behoeften z? ch laat uitzetten, hoe meer men noodig heeft, en achter die pas voldane behoeften komt aanstonds een nieuwe behoefte op. Zoo is er nooit rust. De tevredenheid wijkt. Ontevredenheid wordt al meer de hartstocht die jaagt. Van „vergenoegen" is geen sprake meer. Vandaar dat de apostel ons zoo ernstig waarschuwt; „Die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke den mensch doen verzinken in A^erderf en ondergang." Er zijn tal van gezinnen, waar niet meer dan een tiental guldens per week Inkomt, en waar in stille orde en zelfbeperking, zeer net en fatsoenlijk geleefd wordt en tevredenheid heerscht en levensvreugd genoten wordt; en hiertegenover staan andere gezinnen die over tienmaal meer inkomen beschikken, en waar men nooit tevreden is met wat men ontving, altoos aast op meer, en gestadig door een koortsachtig verlangen naar rijker leven gejaagd wordt, zonder dat er ooit de tevredenheid der vergenoeging inkeert. Opgedreven behoefte maakt arm, verleidt tot verspIlUng en gunt aan het hart nooit rust. Daardoor nu vooral heeft Jezus voor de rust van het gezinsleven gezorgd, dat hij het vuur van dezen boozen hartstocht bluscht en aan het hart van de zijnen een andere richting geeft. Zijn leuze voor het gezin is: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." Met name de Socialist geniet er in, zoo hij de ontevredenheid prikkelen kan. Jezus kweekt omgekeerd de tevredenheid In het hart der zijnen aan, maakt daardoor dat ze minder behoeften kennen, en dat ze brj dien zwakkeren prikkel der behoefte, voor het bescheiden deel dat ze ontvangen, danken, waar menig ander, die veel meer heeft, nog mort en klaagt. Sterker nog dan In Jezus' eeuw, komt het in onze eeuw uit, hoe de drang naar meer, eenmaal in gisting gekomen, voortdurend grootere afmetingen aanneemt. Tal van gezinnen, die over meer dan twee duizend gulden 's jaars beschikken, lijden thans armoe, alleen doordien de steeds hoogere voet van leven hen het noodige geld voor voedsel en deksel doet offeren aan standshoogheid. Wie duizend gulden 's jaars geniet, streeft naar twee duizend, wie twee duizend heeft, naar drie duizend, en nog kan men niet toekomen, doordat de behoefte, de weelde, de hoogere levenstoon steeds meer verslindt, hoe hooger een gezin op de maatschappelijke ladder naar boven gaat. Zoover is dit thans gekomen, dat uit Engeland zelfs een krachtige actie is uitgegaan, die zich noemt action for simple life, een poging om het leven eenvoudiger in te richten, aan de eindeloos stijgende behoeften een band aan te leggen, en den geest die altoos bezig was met wat men miste, meer te richten op wat men heeft, en van 'wat men heeft, te doen genieten.

Niet anders nu heeft Jezus gewild. Voor den rijke vindt ge bij Jezus altoos vreeze, vreeze dat juist zijn rijkdom hem verhinderen zal om het Koninkrijk Gods in te gaan. De rijke man en Lazarus vormen een tegenstelling, die door heel Jezus prediking loopt. Wat Jezus aan het hart ontnemen wil, is die nimmer tot rust komende bezorgdheid. „Wat zijt gij bezorgd voor uw leven waarmee ge u voeden, en voor uw lichaam waarmee ge u kleeden zultl". En de apostel waarschuwt gedurig de geloovigen om toch niet in sieraad en overdaad, maar in de Goddelijke zorge die over het leven gaat, den vrede voor hun hart te zoeken. Dat altoos naar meer hunkeren. Is het lichaam kwellen, en zich berooven van dat gelukkig, moedgevend en krachtinstortend besef, dat zich uit in tevredenheid en vergenoeging. En dit nu juist is het, waardoor het Christelijk gezin zich óók onder de armere geloovigen zoo gelukkig van het wereldsch gezin onderscheidt. In het Christelijk gezin, zoo het dien eerenaam waard Is, vindt ge niet die hooge pretentie, niet die aanspraak op altoos meer. Ge vindt in zulk een armer Christelijk gezin niet den elschenden mensch die op alles recht waant te hebben, en altoos om meer roept, maar God groot en den mensch klein, en daarom dankbaar en gelukkig voor elke weldaad die hij van zijn God ontvangt. Men leert In zulk een gezin van de leliën des velds en van de vogelen des hemels. Omdat men er zijn behoeften minder uitzet, is men zooveel spoediger voldaan. En wijl nu minder behoefte aan uitgaven met minder tevreden doet zijn, maakt Jezus in het. gezin der zijnen den levenstoestand gelukkiger, ook al komt er minder in. Er behoeft zooveel meer niet in te komen, omdat men zich vergenoegen laat met wat voor 't leven noodig Is, en zoo er maar voedsel en deksel is, zijn God dankt. Ja, wat opmerkelijk is.gezinnen van Christelijken huize zijn er, waar niet meer dan een gulden per dag inkomt, en waar men er nog een genot In vindt om te sparen voor anderen, anderen wel te doen, en voor de behoeften van Christus Koninkrijk zijn penningske te ofiferen, juist zooals Jezus het in die weduwe prees, die gegeven had, niet van haar overvloed, maar van haar nooddruft.

Jezus is self arm geweest. De vossen hadden holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen had zelfs geen woning, hij had niets waar hij het hoofd kon nederleggen. Jezus heeft van gaven geleefd, die anderen voor hem afzonderden. Tot de grooten der aarde heeft hij nooit behoord. Tot aan zijn openlijk optreden werkte hij bij Jozef in den timmermanswlnkel te Nazareth. Jezus voelde en wist, dat hij voor rekening van zijn Vader in de hemelen lag. En dit besefis het, dat hij ook aan zijn discipelen poogde in te prenten. Niemand is uit eigen beweging in de wareld gekomen. Het is God die aan elk mensch het aanzijn gaf, en hem zijn weg voorbestemde door het leven. Dit nu doet God niet, of er is ook op de levensbehoefte van dien mensch gerekend. Het bestel van ons leven ligt niet in onze hand, maar in Gods hand. En daarom deed het Jezus leed, te merken, hoe ieder dacht dat hij voor zichzelf moest zorgen, en hoe dit zorgen voor zich zelven heel het hart des menschen innam. Vandaar dat hij zijn jongeren op dieren en planten wijst. Die zorgen dan toch niet voor zichzelf. Ze arbeiden en spinnen, ze zaaien en maaien niet. En toch is de lelie 500 prachtig bekleed, en valter geenmusch van honger dood op de aarde neder, zonder Gods wil. Als nu bij God de ordinantie geldt, dat Hij geen boom laat uitkomen, en geen musken uit het ei laat uittreden, zonder dat bij Hem het bestel is, om in hun onderhoud te voorzien, wat zou een mensch dan bezorgd zijn? Of zou een mensch dan in Gods oog minder waarde hebben, dan een lelie of musch? Maar dit kan immers niet. Of is de mensch dan niet naar Gods beeld geschapen, en gaat hij niet vele muskens te boven} Dit behoeft daarom dege inspanning, ijver en volharding niet uit te sluiten, maar hetgeen we moeten uitroeien Is die doodelijke bezorgdheid, die heel het leven zoo noodeloos drukt. En zoo voorziet Jezus niet alleen In den nood van het wezenlijk behoevend gezin door de liefde der meergegoeden, en tempert Jezus niet enkel de behoeften door aan het hart een andere richting te geven, die tevredenheid baart en danken doet; maar bovenal geeft hij aan het Christelijk gezin de rust des vertrouwens, door het geloof dat God voor zijn kinderen zoïgt, gelijk reeds de psalmist het uitzong, dat hij „nooit gezien had den rechtvaardige verlaten, of zijn kinderen zoekende brood." Wie nu als hoofd van zijn gezin den geest van tempering van behoefte en van vertrouwen op God niet aanmoedigt, aankweekt en in zijn gezin heerschen doet, maar er zelfs tegen ingaat ener zijn gezin tegen prikkelt, die misbruikt het gezag dat God hem over zijn gezin verleend heeft, en is er zelfs oorzaak van, zoo het gevoel van tevredenheid en vergenoeging uit zijn geain wijkt. Het streven naar hoogheid in de wereld boven zijn stand, verzwakt het streven om In te gaan in het Koninkrijk der hemelen. Het geeft aan heel het leven een andere richting, en maakt het gezinsleven gedrukt en benauwd. Mammon in stee van God wordt dan gediend, en niet lang meer of de zucht naar altoos mtzt, slaat ten leste zelfs in de zondige speculatiezucht over, dat men de Fortuin in plaats van zijn God aanbidt; 200 men wint, er geen zegen op heeft; dagen van angst en nachten van kwelling doorbrengt, altoos maar bezig met die éene vraag, of het gelukken of tegenslaan zal; en helaas zijn er zelfs Christelijke gezinnen, waarin deze demon vat op het hart kreeg. Maar zulk een gezin veracbtert dan ook. Het sluit de luiken voor het instralen van de Zon der Gerechtigheid en komt in de donkerheid van zijn gouddorst geestelijk om. Soms zelfs is zulk een blinde hartstocht geëindigd met zelfmoord. Al deze bittere ellende nu poogt onze Koning steeds van het gezin zijner verlosten af te weren. Hij leert ze dagelijks bidden om hun ^^^^ dagelijksch brood voor dien éénen dag, meer niet, en eer ze om die bete bidden mogen, leert Jezus ze zelfs vooraf bidden om de heiliging van Gods Naam en om de komst van zijn Koninkrijk, om in 't eind hun geen amen te laten zeggen, eer eerst nog gebeden is: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze!" Er als er dan zelfs in zich noemende Christelijke gezinnen nog mannen of vrouwen zijn, die wanen, dit dorsten naar altoos meer toch zeer wel met den dienst van hun Koning te kunnen paren, dan waarschuwtjezusze zoo ernstig, dat ze God èn den Mammon niet saam kunnen dienen, want dat men haat den éen, zoo men de ander liefheeft; dat wil zeggen. God haat en niet liefheeft, omdat men zich aan den Mammon heeft verkocht. Gelukkig gaat in de wezenlijk Christelijke gezinnen de zegen van Christus onzen Koning nog altoo.s door. Waar voedsel en deksel ontbreekt, draagt Jezus voedsel en deksel binnen. Waar slechts matige behoefte voldoening kan vinden, tempert hij de behoefte en leert danken voor wat men bezit. En komt de nood aan den man, we spreken nu niet van nood door schulden maken en verspilling, maar de wezenlijke nood des levens, dan Is het Jezus die in de harten het stille Godsvertrouwen aankweekt; een vertrouwen dat nooit wordt beschaamd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's