Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Stadskerken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Stadskerken.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Is hiermede het principieele bezwaar tegen de splitsing der stadsgemeenten in afzonderlijke kerken, naar we vertrouwen, uit den weg geruimd, van nog minder beteekenis is het bezwaar aan het besluit der Generale Synode van 1892 ontleend (Art. 2) dat „bij de bepaling der grenzen (van de Kerken) de Classes de burgerlijke grensregeliag als uitgangspunt zullen kiezen, en waar deze moeilijkheid oplevert, op de historischerkelijke indeeiing terug zullen gaan, zoo chter, dat rekening wordt gehouden met e velerlei eischen van het practische leven". el heeft men hieruit afgeleid, dat het erhalve een beginsel is van ons kerkelijk even, dat de kerkelijke grenzen de burger-! lijke moeten volgen en dat alleen bij hooge uitzondering van die burgerlijke grensregeling zou mogen afgeweken voorden, maar dit bezwaar is toch niet juist. De wordingsgeschiedenis van deze bepaling toont dit aan. Toen de beide kerkengroepen, de Christelijke Gereformeerden en de Nederduitsch Gereformeerden, ia 1892 saamsmolten, was de grensregeling der plaatselijke kes ken op verschillende plaatsen ongelijk. Om nu toch de grensregeling gelijk te maken, moesten de Classes een objectief uitgangspunt hebben, want anders zou elke Kerk aan haar eigen grensregeling vasthouden. Daarom wees de Synode ais uitgangspunt aan de burgerlijke grensregeling. Maar de Synode heeft daarom allertnisï.st als beginsel uitgesproken, dat de kerkelijke en burgerlijke grenzen moesten, saamvalien. Bij de verdeeliog van de binnenlanden in Afrika heeft men vaak als greas genomen een lengte-of breedtegraad, omdat daardoor geschil tusschen twee Mogend heden kon voorkomen worden. Maar indien in het desbet? £ ffende contract staat, dat de Mogendhedes? dien lengte-of breedtegraad als uitgangspunt voor de grensregeling zullen nemen, dan ligt daarin toch niet een staatsrechtelijk beginsel, dat lengte en breedtegraden de grenzen tusschen de koloniën moeten bepalen. En zoo is het ook hier. Als uitgangspunt voor de grensregeliiig tusschen twee kerken, die elk een verschillend terrein hadden en toch geüjk moesten worden, zou de burgerlijké^grens dienen. Maar wie daaruit zou willen afldden, dat hierin een kerkrechtelijk beginsel stak, en op dien grond splitsing van een stadsgemeente in meerdere kerken bestreed, zou in dit besluit der Synode iets inleggen, dat door de Synode geenszins is bedoeld en uit haar woorden ook niet volgt. Noch bij Voetius noch bij eenig ander kenner van het Gereformeerd kerkrecht is zulk een beginsel dan ook te vinden. En in de practijk hebben onze Kerken zich nooit aan dat beginsel gehouden. Splitsing van een burgerlijke gemeente in meerdere kerken kwam eik oogenblik voor.

Bestaat er dus tegen zoodanige splitsing onzer stadsgemeenten in afzonderlijke kerken geen principieel bezwaar, dan is daarmede ook vanzelf de vraag beantwoord, waarom we aan die splitsing in afzonderlijke kerken de voorkeur geven boven de verdeeling in parochies, kerspelen of wijken.

Wat men toch met deze verdeeling in parochies beoogt, is juist aan de massale stadskerken een einde te maken. Men wil elke wijk tot een zelfstandig onderdeel maken, een eigen kerkgebouw en eigen predikant geven en de bewoners van die wijk aan dit kerkgebouw en dien predikant binden. Maar terwijl men zoo eenerzijds ijvert voor de splitsing en verdeeling der massale kerken, wil men toch aan de andere zijde de eenheid dier kerk weer vasthouden, doordat alle geloovigen lid van die massale kerk blijven en over alle parochies één Kerkeraad staat, die de ambtsdrager beroept, de tucht oefent, voor de financieele belangen zorgt enz. Juist dit hybridische en halfslachtige nu maakt, dat noch de eenheid noch de splitsing tot haar recht kan komen, en dit zal in de practijk tot onoverkomelijke moeilijkheden leiden.

Reeds de verdeeling van de predikanten over deze wijken zou bij de gemeente op zeer ernstig verzet stuiten. Irf elke groote stad heeft men nu eenmaal predikanten, die in trek zijn, een grooten loop hebben, en door buitengewone gaven uitmunten, maar ook anderen, die minder talent bezitten en bij wie daarom niet zoo veel volk komt. Natuurlijk zou elke wijk gaarne een dier gevierde predikanten hebben, maar waar dit onmogelijk kan, zou bij de toedeeling van een minder gezochten predikant allerlei gemor en ontevredenheid ontstaan. Reeds te Geneve bleek op die klip de parochieindeeling te stranden, want ieder wilde gaarne Calvrjn hooren, en ten slotte moest men daarom Calvrjn wel beurtelings naar een andere wijk als predikant overplaatsen.

Of de gemeenteleden dan aan dezen wij k-predikant zich houden zouden en niet telkens buiten hun eigen wijk zouden gaan kerken en de sacramenten gaan gebruiken, mag wel zeer twijfelachtig heeten. „Parochiedwang", gelijk men het noemt, heeftin de Gereformeerde Kerken nooit gebaat. En welk recht zou de Kerkeraad hebben om zulk een dwang in te voeren? Is men niet als lid van de Kerk volkomen vrij, in welk kerkgebouw men kerken wil.' Zijn niet alle predikanten door den kerkeraad beroepen en die predikanten voor de geheele gemeente? En indien nu de eene predikant ons meer sticht dan de andere, zou men dan door een wijkindeeling verhinderd kunnen worden, om den prediker, die ons 't meeste voedsel geeft, te gaan hooren? Gevoel van saamhoorigheid tusschen predikanten en hoorders lean alleen ontstaan, als ge dien predikant zelf beroepen hebt, weet, dat die predikant daarom uw eigen predikant is, voor u verantwoordelijk is en dat gij als lid van zijn gemeente ook onder hem hebt op te gaan. Maar als niet de wijk haar eigen predikant beroept en de inwoners van die wijk niet als leden van de viiikkerk staan ingeschreven, dan ontbreekt juist die band van saamhoorigheid en kan de zedelijke ver plichting nooit worden gevoeld om juist naar dien predikant voor de bediening des Woords op te gaan. Beroept de algcmeene Kerkeraad of de gemeente in haar geheel de predikanten, dan zijn ze niet predikant van één wijk, maar van heel de gemeente, en heeft dan ook ieder gemeentelid recht a bij die predikanten te kerken. Maak de e wijk daarentegen tot een zelfstandige kerk, e zoodat deze wijkgemeente zelf een kerke­ d raad heeft en zelf haar eigen predikant v beroept, en juist door die roeping wordt de k band met dat deel der gemeente gelegden f zullen de gemeenteleden gevoelen, dat is o onge predikant. v

Het eigenlijke doel, dat men beoogt, wordt door deze parochiale indeeiing zosdér zelf standige kerkformatie dan ook niet bereikt" omdat de Kerkeraad, zoolang de eenheid der gemeente gehandhaafd bÜjft, ook geen macht heeft om de leden aan. één wijk aan één kerkgebouw en aan één predikant te binden. lïn aan de andere zijde büjv •en alle bezwaren, die thans onze massale stads kerken drukken, onverminderd' bestaan. Neem bijv, de tuchtoefening. Deze zal dan toch door den gemeensch appel ij ken Kerkeraad moeten geschieden, want de kerkelijke macht om tucht te otfenen, rust nooit bij een deel, maar altoos bij een gemeente ju haar geheel. Het zou dus niet geoorloofd wezen, dat de wijkpredikant met zijn wijkouderlingen in de hem toegevvexen v; ijk tucht oefende, want óis wijk is geen gemeente en deze predikant met zijn ouderlingen vormen geen kerkeraad. E: k tuchtgeval zou dus in den algemeenen kerkeraad moeten gebracht en behandeld worden, terwijl in dien kerkeraad, behalve de ambtsdragers van de wijk, niemand iets van het geval af zou weten. Hetzelfde bezwaar geldt evenzeer bij het afgeven van attestaties, het belijdenisdoen voor het Avondniaal| het bevestigen van huwelijken, het toedienen van den doop. Men krijgt een osderdeel van de gemeente, dat alleen door één predikant en twee of drie ouderlingen ver? .orgd wordt, maar dat toch alle kerkelijke macht m.ist, tot geen zelfstandige kerkelijke handelingen bevoegd is en ten slotte ia alles afhankelijk blijft van een kerkeraad, die feitelijk geheel los van dit onderdeel staat.

De bezwaren, die we tegen het stelsel van de ingedeelde stadskerk hebben ingebracht, keeren hier dus onverzwakt terug. Splitst men daarentegen de gemeente in districtskerken, elk met een zelfstandigen kerkeraad, dan vervallen al deze bezwaren van zelf en krijgt men een geordenden toestand. Dit ligt daaraan, dat men een kerk niet in zelfstandige onderdeden splitsen kan. Een kerk is een organische eenheid, die alleen als geïnstitueerde kerk kan bestaan. Maar dan moet ze ook als kerk haar eigen ambten hebben en als kerk de kerkelijke tucht kunnen uitoefenen. Dan moeten de leden dezer kerk zich ook door vrijwillige verbintenis aaneen hebben gesloten en uit hun midden de ambtsdragers hebben benoemd. Dan moet ze een kerk in den vollen zin des woords zijn. Maar een zelfstandig onderdeel van een kerk, dat niet, door vrijwillige verbinding der leden tot stand komt, niet zijn eigen ambtsdragers kiest, geen kerkelijke macht bezit en toch als een eigen geheel wil optreden, met een eigen Bediening des Woords en der Sacramenten en daaraan de leden der kerk binden wil, is kerkrechtelijk een monstrum; het is nóch visch nóch vleesch; het is te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet; het is geen wijk en het is geen kerk.

Een parochie niet als zelfstandige kerk, maar als verbinding van een deel der gemeente aan een predikant en een kerkgebouw is dan alleen te verwerkelijken, wanneer men de gemeenteleden als onmondige leeken beschouwt, die hetzij door een bisschop of door een landsbestuur verplicht worden, om aan dien band zich te onderwerpen. Parochie zonder parochiedwang is ondenkbaar. En die parochiedwang druischt lijnrecht in tegen de grondgedachte van het Gereformeerde kerkrecht. Dit is dan ook de reden, waarom het parochiestelsel zóó opgevat, in onze kerken nooit duurzaam voet heeft kunnen krijgen. En al zou men beproeven het thans in onze kerken in te voeren, de uitkomst zou leeren, dat de poging toch niet baten zou. Een kerkeraad kan wel de predikanten verdeelen over de verschillende wijken en dan bepalen, dat de bewoners van elke wijk nu bij hun eigen predikant kerken moeten, maar de gemeenteleden zouden aan zulk een bepaling zich niet storen en de kerkeraad zou tegenover dit verzet machteloos staan. Vraag maar eens, welk een moeite de kerkeraden thans reeds hebben om de grenzen der plaatselijke kerk geëerbiedigd te krijgen en een lid, die tot de kerk van Amsterdam behoort, duidelijk te maken, dat hij niet te Watergraafsmeer kerken moet, of omgekeerd iemand, die te Overtoom zijn domicilie heeft, dat hij niet meer naar Amsterdam ter kerk behoort te gaan. En waar zelfs bij volkomen zelfstandige kerken het reeds zooveel voeten in de aarde heeft, de kerkgangers te bewegen bij hun eigen predikant te kerken, hoe zal men daar ooit door een nog zwakker indeeling in wijken de kerkgangers dwingen aan een bepaalden predikant zich te binden ?

Ten slotte komt hier nog bij, dat de ontwikkeling van ons kerkelijk leven zich veel meer in de richting van splitsing der kerk in zelfstandige kerken beweegt. In onze groote steden heeft men reeds buitenkerken, die een geheel zelfstandig bestaan leiden. En wat men van deze buitenkerken hoort, bewijst, dat het kerkelijk leven daar bloeit en in kracht toeneemt. Waarom zou men dan niet langzamerhand het getal dezer zelfstandige kerken kunnen uitbreiden ook biiinen Èiet enge gebied onzer grootere steden? Plotseling, zonder eenigen overgang, de stadskerk op te lossen in een aantal kleinere kerken zou-zeker te veel bezwaren opleveren, ook met het oog op de vraag, welke predikanten dan aan elk dier kerken zouden worden toegewezen. Maar niets zou beletten de proef te nemen, door bij een voorkomende vacature een der buitenwijken, waar reeds een eigen kerkgebovw staat, als zelfstandige kerk te organiseeren, een igen kerkeraad te laten kiezen en een igen predikant te laten beroepen. Juist in at zelf beroepen van een predikant zou oor dat deel der gemeente een prikkel unnen liggen, om tot zelfstandige kerkormatie te komen. Zoo zou men allengs m de eigenlijke stadskerk heen een kring an zelfstandige kerken krijgen, de eigen-

lijke stadskerk zou almeer inkrimpen en langs lijnen van geleidelijkheid zou het beoogde doel bereikt worden. Heel lang zou dit zelfs niet eens behoeven te duren. In Amsterdam zijn alle predikanten reeds boven de SO jaar. Stel nu a!s grens voor het emeritaat den leeftijd van 70 jaren, dan üou reeds in een verloop van twintig jaar de splitsing tot stand zgn te brengen. Blijkt dao, dat zulk een splitsing metterdaad het kerkelijk leven bevordert, dan twijfelen we niet of het voorbeeld van Amsterdam zou ook in onze andere groote steden navolging vinden. Het komt er maar op aan, dat een groote stadskerk den moed heeft om het goede voorbeeld te geven. En Amsterdam kan hierin zoo uitnemend goed voorgaan.

Een zekere eenheid tusschen deze kerken in een stad zou moeten blijven bestaan, omdat er altijd gemeenschappelijke belangen te behartigen zijn. Maar dit zou gemakkelijk te verkrijgen zijn, doordat de kerken uit een stad saam een afzonderlijke classis konden vormen, die zeg desnoods elke maand vergaderde. Op deze wijze zou dan tevens het bezwaar zijn tegemoet te komen, dat in onze meerdere vergaderingen een zoo groote kerk als Amsterdam niet meer invloed heeft dan een kleine-kerk als Muiderberg of Diemen. Want Amsterdam zou dan op zich zelf een classis vormen en zelfstandig naast de andere dassen optreden. En evenzoo zou er geen bezwaar tegen bestaan, dat het zoogenaamde ministerie, d. w. z. de wekelijksche samenkomst der dienaren, bleef gehandhaafd. In Geneve werden bij de vergaderingen der predikanten zelfs wel predikanten van de omliggende dorpen toegelaten. En waarom zou men dan de predikanten van de verschillende kerken in één stad niet saam kunnen laten vergaderen om met elkander de belangen der gemeente te laten bespreken.?

Het vraagstuk is thans reeds zoo dikwijls in de pers behandeld en zoo van aiie zijden toegelicht, dat de tijd schijnt gekomen om van de theoretische bespreking tot de practische uitvoering over te gaan. Daarom wezen we aan het slot een v/eg aan, die zonder ernstige bezwaren door onze stadskerken kan bewandeld worden. En niets zal ons liever zijn, dat wanneer als vrucht van deze bespreking in de pers, het straks tot dadm komen mag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Stadskerken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1909

De Heraut | 4 Pagina's