Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Laat geen stilzwigen bij Ulieden wezen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Laat geen stilzwigen bij Ulieden wezen”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

O Jerusalem. Ik heb wachters op uwe muren besteld, die gedurigtijk, al den dag en al den nacht, niet zullen zwijgen. O gij, die des HEEREN doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen. Jesaja 62 : 6.

De edelste organen, die de Heere God ons gaf voor dé uiting van ons leven, zijn onze spraakorganen, in de Schrift van oud en nieuw Verbond tot deze drie beperkt, onze keel, onze tong en onze lippen. En deze organen staan daarom het hoogst en zijn daarom het edelst, omdat door deze drie het woord uitgaat, en ons geschapen zijn naar den beelde Gods in niets zoo sterk als in het woord uitkomt.

In God was vóór de Schepping het onuitgesproken Woord de saamvatting zijner zelfbewuste gedachten. Toen de schepping tot stand kwam, was die schepping niet anders dan een zich uitspreken van het Woord. En sinds die schepping uitging, is heel de historie van het heelal niet anders dan een gebeuren van wat in het Woord was voorgedacht.

En zij 't al op onmetelijken afstand, bij ons is het met ons menschelijk woord evenzoo. Eerst denken we na over wat we doen zullen. Dan doen we wat we gedacht hadden. En trad dit naar buiten, dan wenden we het aan voor het deel, dat we ons hadden voorgesteld. In die gedachte nu is het woord ook bij ons eerst onuitgesproken; daarna spreekt het zich uit, en dan handhaaft 't zich. Als een bouwkunstenaar zich een huis bouwt, dan is dit huis eerst verborgen in zijn gedachte; dan treedt die gedachte naar buiten in het plan dat hij ontwerpt; uit en naar dit plao bouwen de bouwlieden; en straks bewoont hij 't op de wijze, zoo als in zijn plan was aangegeven.

Zoo schuilt in alles wat enkele personen of heele volken tot stand brengen een gedachte, een plan, een woord. Bij het vogelken dat zijn nest bouwt, of bij de spin die zijn rag weeft, is dit ook zoo, maar hier is het plan door instinct ingegeven, niet zelf bedacht. Doch bij den mensch bestaat wel het selfbedenken. Al begint het toch ook bij den mensch met het instinctieve, en al wordt het gedragen door overlevering, toch leidt het bij den mensch ten slotte tot denken, tot bedenken, tot uitdenken, en tot het zinnen op de middelen, om het bedachte tot stand te brengen.

En hierin nu ligt de gelijkheid met Gods beeld. Dit zelf bedenken en zelf scheppen, zoo ge wilt, is de heerlijke gave, die God aan den mensch toebedeelde. Dit nu komt altoos weer op het z£/< 7öröf neer. Het eigen bedenksel toch staat dan eerst klaar voor ons, zoo we het in het woord kunnen uitdrukken. Dat Woord gaat dan in een klank of in een daad uit. En vandaar dat ook door ons kan gezegd worden, dat al wat we tot stand brengen, tot stand komt door ons woord.

Toch geschiedt de rijkste, reinste en klaarste uiting van ons innerlijk leven, door het gesproken, gebeden of gezongen woord, en in dienst van dit klaarste en hoogste is onze keel, is onze tong en zijn onze lippen gesteld.

Vandaar dat God in zijn Woord ons zoo telkens op tong en lippen wijst, ook dan wanneer de tong „de pen eens vaardigen schrijvers" gelijk wordt. De tong, zegt de apostel, is een klein lid, en roemt nochthans groote dingen. En juist omdat tong en lippen zoo hoog staan, leenen ze zich machtiger dan eenig ander orgaan, om uit den dienst Gods in den dienst der zonde over te gaan. De tong kan zegenen, maar ook vloeken. De één looft met de tong God, maar de ander vervloekt met de tong zijn naaste. De tong kan ontstoken worden door een onheilig vuur. Ze kan heel ons lichaam besmetten. Ze k^n het rad der geboorte m ons, dat is heel ons innerlijk leven, in onheiligen gloed van haat zetten, en die gloed kan in ons ontstoken worden uit de hel.

En niet anders is het met onze lippen. De booze wereld, die zich tegenover God stelt, roept, zegt de Psalmist: Oniselippen zijn ons" (Ps. 12 : 5). En hierin juist schuilt de diepe leugen. Neen, onze lippen zijn niet van ons, maar zij zijn van God. Het is God die ons wonderbaar, in de gelijkenisse naar zijn Beeld, èn de denkkracht, èn de gedachte, èn het woord als middel tot uiting van onze gedachten schiep. Voor die uiting gaf hij ons de spreekorganen. Onder alle creaturen kan alleen de mensch spreken, bidden en in woorden zingen. En het hooge, doel, waartoe Hij ons zoo wonderbaar schiep, is zijn eere. „De verheffingen Gods zullen in hunne keel zijn" (Ps. 149 : 6).

De var op het altaar geslacht was slechts zinnebeeld, maar de heilige varren, die Gode moeten worden opgedragen, zijn de „varren der lippen" (Hoz. 14 : 3).

Zelfs behaagt het den Heere, dat we het geluid onzer keel, en de klank onzer lippen, bij het saamloven, met snarenspel en orgel verbinden en versterken zullen. „Looft Hem met het geklank der bazuin, looft Hem met de luit en de harp! (Psalm 150 : 3).

God de Heere, en dit is het hier alles beheerschende, heeft een welgevallen, en welbehagen aan het gebed en den dank, aan de lof en den prijs van zijn menschenkinderen. Ons moge dit raadselachtig schijnen, waarom de heilige God hieraan lust heeft, maar de Schrift getuigt het. En Jezus zelf getuigt, dat, zoo de mensch zwijgt, de steenen haast roepen zullen. En in dien zin nu roept de Heere 't zelf bij Jesaja uit: „O Jerusalem, Ik heb wachters op uwe muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen. O, gij die des Heeren doet gedenken, laat ook bij u geen stilzwijgen wezen".

Gewisselijk, de Heere gaf ons stem en klank ook voor het gemeene gebruik onder menschen. De spraak, het woord geeft ook aan het menschelijk leven zijn hoogere verheffing. Maar hierin gaat 't doel, waar meê stem en spraak ons gegeven zijn niet op. Het hoogste doel waartoe we deze gaven ontvingen ligt in hst Soli Deo Gloria Gelijk de leeuwerik in den morgen en ds nachtegaal in de dichte takken, ook a!s geen mensch haar zang beluistert in het eenzame woud, hun zang voor God onwetend uitzingen, zoo ook wil God de Heere dat zijn menschenkind met zijn stemgeluid, maar nu welbewust, tot Hem spreke, van Hem getuige, van Hem zinge. Hem love en Hem dankzegge. Hooger raenschelijker zielsuiting dan in het Te Deunt is er niet. Ook half fluisterend, bijna zwijgend, kan men zijn stil gebed voor zijn God uitstorten. Zelfs met onuitsprekelijke verzuchtingen kan de Heilige Geest in ons bidden. En ook dit gebed loont God. Maar dit alles is nog het hoogste niet, waartoe ons God stem en klank en keelgeluid gegeven heeft. Hij wil ook dat we overluid, dat we met bezielden klank, dat we met volle stem Hem loven en prijzen, eeren en aanbidden zullen. De verheffingen Gods moeten niet alleen in ons hart, maar ook in onze keel zijn.

Dat kan een ieder voor zich zelf, dat kunnen in huis of kerk velen samen doen. Maar de stem moet de keel uit, en ook die stem moet onzen God verheerlijken. Er moet niet alleen een bidden, maar ook aanbidding zijn. De lof onzes Gods moet steeds groot gemaakt.

Er mag geen zwygen zijn.

Wie waarlijk wachters zijn op de muren van Jerusalem, zwijgen al den dag en al den nacht niet. Maar de geloovigen zelven moeten den Heere doen gedenken, en ook bij hen mag geen stilzwijgen zijn.

Voor uzelf den Heere belijden, in stilte, eenzaam tot Hem bidden, 't kan goed zijn, maar het volstaat niet. Er moet ook zij'^n het gemeenschappelijk overluid gebed, de gezamenlijke dankzegging; het lied, waarin we Gods lof uitzingen, de aanbidding die we Hem luidkeels opdragen; het roepen en getuigen van Hem, dat in heel onze omgeving beluisterd en gehoord wordt.

Dat moet niet gezocht, het moet niet vormelijk afgedwongen zijn, het mag geen werk alleen der lippen zijn; uit het hart moet het opwellen, de toon der ziel moet er in weerklinken, het moet heel uw mensch zijn, die er zich .in uit, het moet het schepsel zijn dat zijn Schepper te voet valt en aanbidt.

Dat men een held prijst, een kunstenaar looft, liefde onder menschen verheerlijkt, waarom niet.? Maar hoog boven alle lof, den menschen toegezongen, moet de prijs, de lof en de aanbidding van onzen God gaan. Hij alleen is het Hoogste Goed, de Volzalige, de Volheeriijke, en daarom voor Hem mag geen stilzwijgen wezen. Het moet uitgeroepen, het moet uitgezongen in alle tonen, dat Hij de eenig aanbiddelijke is.

En waar de wereld dit niet verstaat, en zich vergaapt aan menschenlof, komt tot eik geloovige, komt tot e!k kind van God met te bezielder aandrang het heilig vermaan van boven: Gij die den Heere doet gedenken, laat er bij ulieden van uw God geen stilzwijgen wezen. Aanbidt Hem, looft Hem met orgeltonen en snarenspel. Weest de getuigen van zijn Majesteit in eiken kring waar God u geplaatst heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1909

De Heraut | 2 Pagina's

„Laat geen stilzwigen bij Ulieden wezen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1909

De Heraut | 2 Pagina's