Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uwe kinderen verlaten Mij”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uwe kinderen verlaten Mij”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe zoude Ik over zulks u vergeven ? Xi'nt kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn. Jeremia 5 : 7a.

In de groote levenskeuze, die de kinderen bij hun opgroeien doen, ligt de profetie voor de toekomst van heel een gezin en heel een familie. Kiezen uw kinderea nog met u voor het Verbond uws Gods, zoo staat alles op veilig, maar ook, teekent zich onder uw kinderen geestelijke afzwerving, dan komt de storm opzetten, en is de afval in uw geslacht, straks van heel een land en volk nabij.

Zoo was het onder Israel; zoo was het in de dagen van onze vaderen; en zoo staat het ook nu. Dat met de afzwerving der kinderen ten slotte de afval van het volk komt, is vaste zetregel. Om het Verbond onzes Gods kon en kan het niet anders.

In de dagen der profetie zonk ook te Jerusalem het geestelijk leven steeds dieper. Trouw hield men zich nog wel aan den Tempeldienst. Als men zwoer, zwoer men zijn eed nog wel bij God Almachtig. Uitwendig leek het nog een aan godsdienst gehecht volk. Maar 't v/erd al meer vorm, en het geestelijk leven achter dien vorm stierf af.

Vooral bij de hoogere standen was dit zoo. De profeet toch stelde een afzonderlijk onderzoek in bij de armen en bij de grooten. „Ik zal nu gaan tot de grooten, zoo zegt hij in vs. 5, die weten den weg des Heeren, het recht'huns Gods." Die zijn, wat wrj zouden noemen, de beschaafden, de ontwikkelden, die op de hoogte zullen zijn van wat Israels God van zijn volk eischte. Maar, helaas, juist die grooten der aarde sloegen den profeet zoo bitter tegen. Zij toch vooral hadden het juk verbroken en de banden der religie verscheurd. Hun huiselijk en maatschappelijk leven was geheel van het wezen der echte vroomheid vervreemd. In de aanzienlijke familiën, die te Jerusalem den toon aangaven, voelde men voor den God der vaderen schier niets meer. Men leefde in die familiën voor al wat naam en genot gaf, maar niet meer voor Jehovah.

Vanzelf sleepte dit allengs ook zedelij ken achteruitgang met zich. Het had zoo niets meer van de teederheid en fijngevoeligheid van voorheen.

Maar het ergste van alles school in de gevolgen van deze afzwerving bij hun kinderen, en daarom is dit de bitterste klacht die de Heere tegen deze hoogere standen inbrengt: „ Uw kinderen verlaten Mij”.

De kinderen gaven het op Ze konden dat onware gedoe, om in schijn het cog met den Tempel te houden, maar feitelijk ia gezin en familie zonder God te leven, niet uitstaan. Die valsche vermenging stuitte hun tegen de borst. De afgodische tempels met; hun dwepende kunst, met hun prachtige festijnen, met hun streelen van bet zinlijke trokken hen veel sterker aan. En daarom vielen die kinderen van den dienst van Jehovah af. Ze gingen naar geen tempel op Sion meer op. Ze dweepten met andere idealen. En zooals Jeremia het te verstaan geeft: Ze zochten hun hoogste ideaal in wat ze Goddelijk schoon noemden, maar wat on-Goddelijk, ja, tegen-Goddelijk was. Of zooals de profeet het letterlijk uitdrukt: „Ze zweren bij hen die geen God zijn”.

Het jongere geslacht is, als het warm in het heilige toegaat, geneigd om warm en geestdriftig mtê te doen; maar treedt er verkoeling en dorre afgemetenheid in, dan Iaat het heilige hen koud.

Ook in de dagen van de eerste opkomst van Christus Kerk is het zoo gezien. Ais vanzelf plantte zich eerst Christus' Kerk jn de jongere geslachten voort. Het was éen geestdrift, éen enthousiasme ! Niet het minst onder de jongeren heeft Christus' Kerk zijn martelaren geteld. Maar toen de prikkel die bezielde, afliet, sloop onverschilligheid in, en vond ketterij "a ketterij juist onder die jongeren, onder het opkomend geslacht, haar bedenkelijken aanhang.

En niet anders ging het in de dagen der Reformatie. In de i6a en in het begin der 17e eeuw stond ook hier te lande het jongere geslacht warm voor de zaak des Heeren. Van geslacht op geslacht plantte de bezieling voor de waarheid zich over. En Christus Kerk bloeide. Maar toen trad ook hier de verkoeling in, de geestdrift van voorheen verdoofde, en het opkomend geslacht, door wereldschen zin bevangen, vervreemdde van het Heilige. Dat gaf toen later een geslacht, dat voor 's Heeren zaak geheel on­ verschillig stond. En het eind was, dat uit deze onverschilligheid de afval opkwam, die steeds verder om zich greep.

En geheel ditzelfde zag men in de vorige eeuw, en ziet men nog, vooral onder de hoogere, onder de meer ontwikkelde standen. Eerst hield men den Doop nog bij, gJng nog op een catechisatie, en deed nog belijdenis. Maar ook dit verflauwde. Ook dit werd allengs nagelaten. En nu reeds vindt men onder deze ontwikkelde standen geheele gezinnen en familiën, waarin de kinderen, ook de dochteren, helaas, met alle religie gebroken hebben. De kerk zoeken ze niet meer op. De Schrift is hun een gesloten boek. Bidden doen ze niet meer. Ze leven voor sport, voor kunst en voor zingenot. Maar den dienst van den Heere, hunner vaderen God, hebben ze verlaten. Ze vragen en ze talen er niet meer naar.

Kwam dit nu alleen voor onder de wereldsche familiën, men zou het nog verstaan. Maar al te dikwijls, helaas, valt hetzelfde droef verschijnsel waar te nemen in familiën waarin nog kort geleden de Christennaam in eere was.

Er zijn familiën, die door den Réveil in het begin der 19e eeuw machtig werden aangegrepen, en wier naam hoogen klank had onder allen die voor Christus riepen, en waarvan nu de kleinkinderen reeds zóóver afzwierven, dat ze naam kregen onder hen, die tegen Christus' zaak overstaan.

Juist daarom kan er niet genoeg in geroemd vrorden, dat vooral in ons land de Christelijke actie zich met zooveel warmte en energie op het Christelijk onderwijs heeft geworpen. Daarin ligt onze behoudenis. Dat Christelijk onderwijs heeft wonderen verricht, om te maken dat onze kinderen hun God niet verlieten. Het heeft, hand in hand met de Christelijke opvoeding in het gezin en met de wa mer actie der Kerk, het jongere geslacht met nieuwe geestdrift bezield, en nu reeds teweeggebracht, dat in breeden kring het jonge geslacht warmer voor de zaak des Heeren staat, dan vele ouden van dagen.

Alleen maar, veel te lang heeft men met dit Christelijk onderwijs alleen de lagere standen gezocht, en, onderwijl de hoogere standen hun geld voor het Christelijk onderwijs gaven, bleven ze hun eigen zonen en dochteren naar de godsdienstlooze school zenden en naar de aan alle religie gespeende hoogeschool. Droef gevolg waarvan was, dat onder de lagere standen de kinderen steeds warmer voor hun God voelden, en in hun vereenigingen van warme bezieling blijk gaven, terwijl in de hoogere standen de kinderen deels van verre bleven staan, deels afvielen. Ook die schade poogt men thans in te halen, en gymnasiën, hoogere burgerscholen, handelsscholen zelfs werden op Christelijken grondslag geopend, Gode zij dank, we gaan vooruif!

Alleen de hoogeschool blijft men nog uitzonderen. Nog altoos zendt men liever zijn jonge mannen naar een hoogeschool, die aftrekt, dan naar de eenige hoogeschool, die den moed heeft openlijk den Christus te belijden. Doch ook dit zal beteren, wc zijn op den goeden weg, en de tijd is komende, dat althans de kinderen van Christelijken huize niet meer hun God verlaten zullen, maar met jeugdige bezieling voor de eere van Zijn naam onder het volk getuigen zuilen.

Ons land spant hierin de kroon, In andere landen benijden de Christenen ons wat we hier verwierven. En zoo alleen kan het Verbond Gods onder ons stand houden. Dit Verbond doelt op de geslachten, op het geslacht dat is, en op het geslacht dat komt. Wij sterven straks weg, en onze kinderen zijn het die dan het volk des Heeren in het land zullen vormen.

Doch al roemen we, dankend, in wat de Christelijke actie tot stand bracht, op de ouders, op de ouders blijft altoos de eerste, de zwaarste verplichting rusten, om te waken, dat de kinderen die God hun gaf, hun God niet verlaten, o, Gewisselijk, de genade is geen erfgoed. De verkiezing is vrijmachtig. In onze band hebben we de ziel onzer kinderen niet. Er kunnen er uit vallen. Maar regel in het Verbond is dan toch de toebrenging onzer kinderen wel, en in den Heiligen Doop onzer lievelingen hebben we voor God betuigd, daaraan te gelooven.

Maar daarom vordert ge bij uw kinderen nog niet met hun te doen merken, dat ge zelven het geloof der vaderen belijdt. Op hun hart kan alleen uw hart, op hun leven alleen uw leven inwerken; alleen uw eigen warmte en geestdrift kan in hun ziel heiliger enthousiasme doen opgloren. En schort het daaraan niet vaak maar al te veel ? Als uw kinderen aan uw doen en laten merken, dat er toch iets is, dat bq u nog boven uw reh'gie gaat, zij 't dan uw eer, uw geld, uw positie, uw naam, — wijst ge hea dan zelf niet den weg, die op een verlaten van hun God moet uitloopen? Hooren ze 't aan uw gebed niet, of ge in uw bidden met uw God spreekt, of slechts klanken stamelt.'' Merken ze niet, waar ge uw meesten tijd en uw meeste geld voor over hebt.' Zeggen uw gesprekken het hun niet, waar 't hart u vol van is.' Het kinderhart is zoo licht voor indrukken vatbaar; voor indrukken vooral, die hen van den plicht om ook zelf te gelooven, ontslaan.

En daarom Christelijk onderwijs, het is heerlijk. Goede prediking in uw kerk, het is kostelijk. Maar voor uw kinderen hangt er toch haast nog meer aan het Christelijk gezin, aan het warm en bezield geloof van vader en van moeder, voot& l ais.n de warmte van het Christelijk geloof dat in huis den toon aangeeft. Denk maar aan zoo menig huwelijk met een ongeloovige, waar vader en moeder hun toestemming voor gaven, soms zelfs 't aanmoedigden, 't zij dan om geld of om positie, al wisten, ze dat hooger band geheel ontbrak; en vraag u af, wat indruk dit op heel 't gezin en op de overige kinderen moet maken.

Ze moeten blijven bij omen God, onze kinderen, gelijk wij bleven bg den God die ons van onze ouders was overgeleverd; maar de neiging om hun God te verlaten, leeft maar al te dikwijls op. Sta gij dan daartegen met al de liefde, waarmee ge uw God en waarmfê ge uw kinderen lief hebt. Geen heerlijker sterfbed dan zoo ge, om voor uw God te verschijnen, weten en gelooven moogt, dat uw kinderen, ook zoo gij er niet meer zijn zult, trouw zullen staan in de bezielde belijdenis en in de warme aanbrdding van der vaderen God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 augustus 1909

De Heraut | 2 Pagina's

„Uwe kinderen verlaten Mij”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 augustus 1909

De Heraut | 2 Pagina's