Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Koningscbap en de Maatschappij.

VI.

En alle volken der aarde in hem zullen gezegend worden. Gen. i8 : i8.

Zoo heeft dan de Maatschappij haar eerste vorm en gestalte verkregen door de noodzakelijkheid, waarin de mensch zich bevond, om in zrjn vele behoeften te voorzien, en gevaren die hem bedreigden, af te weren. In zooverre kan men dan ook zeggen, dat er een maatschappelijk leven overal is opgekomen, waar slechts menschen saamwonen, zelfs brj de laagst staande stammen en meest afgelegen wenende groepen. Zonder meer zou intusschen dit maatschappelijk leven niet tot nadere en hoogere ontwikkeling zijn gekomen. Zijn nooden en behoeften kan men zeer inperken, en de latere bewoners van de Zuidzee-eilanden hadden, door naar die afgelegen eilanden uit te wijken, de gevaren die hen bedreigden, zeer weten te verminderen. Behoeften en Gevaren zijn beide in hun drang onweerstaanbaar; maar is in de behoefte voorzien en het gevaar afgewend of bezworen, dan houden deze twee prikkels ook op te werken, en het maatschappelijk leven, dat er uit op kwam, blijft staan op den voet waarop het stond. Het komt niet verder. Daarom voegden we aan deze twee, namelijk aan de Behoefte en het Gevaar, nogf een derde drijfkracht toe, die we zochten in de gestadige uitzetting van het menschelrjk leven. Die uitzetting is plaatselijk, in zooverre ze het menschelrjk leven steedj een grooter gedeelte van de bewoonbare aarde doet innemen. Ze ziet op de uitbreiding in de cij'fers, door gestadige toeneming der bevolking in eenzelfde streek. En, wat nog meer zegt, ze is vooral te vinden in de verbreeding van het terrein waarop 's menschen geest zich waagt. Denk, voor wat de plaatselijke uitzetting aangaat, slechts aan de ontdekking van Amerika en Australië, en aan den invloed dien beide werelddeelen almeer op heel ons maatschappelijk leven hebben uitgeoefend. Let voor wat de uitzetting in de cijfers betreft, slechts op de opgekomen nijverheid en handel, en de vruchten door beide in het leven der Maatschappij aangebracht. En vergelijk voor de uitzetting van het terrein waarop 's menschen geest zich waagt, een universiteit, gelijk New-York en Berlijn die kennen, met de eerst opgekomen schooltjes in het Negerland. Dit nu maakt het noodzakelijk, bij deze uitzetting van het menschelijk leven afzonderlijk stil te staan, omdat z0 't juist is, die, geheel afgezien van 's menschen behoeften en van de gevaren die hem bedreigen, een zoo machtigen stoot aan de ontwikkeling van het maatschappelijk leven geschonken heeft. Waar die drang tot uitzetting dusver niet werkte, verkeert het maatschappelijk leven nu nog in zijn eerste kinderjaren, en daarentegen waar die uitzetting van het leven het krachtigst gewerkt heeft, staat de Maatschappij, althans in graad van ontwikkeling, het hoogst.

Het eerst komt dan in aanmerking de plaatselijke uitzetting van 't leven der Maatschappij. Alle maatschappelijk leven begint met zich plaatselijk te vormen. Eik dorp heeft dan een eigen soort leven. Zekere gfoep van dorpen die saam één streek vormen, nemen allengs zekere gewoonten aan, waarin ze éen lijn trekken. Eenige steden bij elkaar genomen verkrijgen een gewestelijk karakter, waarin zich nogmaal een eigen leven ontwikkelt. Worden later eenige van die gewesten tot een volk, tot een natie, tot een land vereenigd, dan vormt er zich een maatschappelijk leven dat heel dit volk omvat. Komt dit volk steeds meer met andere volken in aanraking, dan ontstaat er bovendien zekere internationale eenheid in leven en gedraging. En werkt deze actie steeds verder door, dan ontstaat er van lieverlede een sooit maatschappelijk leven, dat heel de tneelevende wereld omvat. Het duidelijkst ontwaart men dit aan de kleeding, die steeds «en zoo machtig stuk van het maatschappelijk leven was. Hoe verder ge in de historie teruggaat, hoe meer ge vindt dat 6jk gewest, elke streek, ja elk dorp een 6igen soort kleeding had uitgevonden. Vooral de vrouw, maar ook de man, droeg allerwegen ^iform, d. w. z. alle personen die saam het "orp uitmaakten, kleedden zich op dezelfde wanier, en tot zelfs in de gouden en zilveren sieradien waarmee men zich uitdoste, neerschte de stiptste eenheid en eenvormigheid. Men kon zich niet kleeden gelijk wen wenschte, maar moest zich kleeden zoo *" het zet en regel in het dorp was. Er in aanmerking komea. mochten zeer kleine verschillen in tint en aard van stof zijn toegelaten, maar als overigens de bevolking van zulk een dorp naar een jaarmarkt uittoog, waren allen op gelijke wijze gekleed en uitgedost, zoodat de kenner u reeds van verre zou kunnen zeggen, in wat dorp deze en in wat dorp die marktbezoeker thuis hoorde. Zelfs heeft die eigen kleeding zich nog langen tijd weten te handhaven, nadat haar eigenlijke beteekenis reeds voor lang was teloor gegaan. Ze boeide zoo vaak door schoonheid, die kleeding in < ^^/^w/««»ï, gelijk men ze veelal noemt. Er was uit de eenvoudige volkskeuze en volkssmaak zooveel schoons en sierlijks in die kleeding opgekomen, dat de zwakke overblijfselen die men er ook nu nog op Marken, in Zeeland, in Friesland en op de Veiuwe van vindt, nog altoos iets aantrekkelijks behielden, en men het telken weer betreurt, dat ze ten doode zijn opgeschreven. En nu hebt ge slechts het verleden, waarin deze dorpscostumes nog overal in eere waren, te vergelijken met onze 2oe eeuw, waarin één modemeester te Parijs feitelijk de kleeding bepaalt, die voor heel de wereld zal gelden, om aanstonds te gevoelen, hoezeer plaatselijk de macht en de invloed der Maatschappij zich heeft uitgezet.

Dit opgaan van het dorps-en gewestelijke costuum in de ééne modedracht, is geen vrucht van willekeur, en daarom zal elke pog'ngi om deze aloude kleederdracht te handhaven, steeds op teleurstelling uitloopea. Men trok destijds die kleederdracht niet aan, om mooi te zijn, maar omdat ze uit het eigen leven van het dorp of gewest, met zijn eigenaardige karaktertrekken, opkwam. Men kleedde zich zóó, omdat men zóó was. De kleeding die men droeg, was van oudsher uit eigenaardige behoefte, smaak en zin opgekomen, en gold nu als uitdrukking van het bijzonder soort leven dat men in zijn dorp of gewest leidde. Allen die tot één dorpje behoorden, voelden zich één. Saam stond men tegen de bewoners van andere dorpen over. Zelfs nu vindt men in Drenthe en in den Achterhoek hier nog sporen van, als bij feestelijke gelegenheden de jonge mannen van het ééne dorp saam uittrekken, om met de jonge mannen van een ander dorp den kamp aan te gaan. Zelfs het huwen uit het ééne dorp in het andere zag men niet gaarne. Een dorp moest in zijn geheel blijven. Het had zijn eigen manier van leven, zijn eigen wijze van bestaan. Men sloot zich af en sloot zich niet aan. En vandaar dat een dorpsgenoot ook aan de kleeding reeds van verre herkenbaar moest wezen. In grondtype was dit voor de dorpen van eenzelfde streek dan wel eender, zooals het Friesche costuum voor heel Friesland, maar toch was men er op gesteld om in dit gewestelijke costuum allerlei kleine afwijkingen en bijzonderheden voor een bepaald dorp aan te nemen, en hierdoor het bijzonder karakter van elk dorp uit te drukken. Vergelijk in Zeeland maar de kleederdrachten op Walcheren, Zuid-Beveland en over de Schelde, en ge ziet hoe aan alle iets eigens is. Wat de ridders in hun ordenkleed beoogden, zocht de boerenstand in zijn eigen kleederdracht tot uiting te brengen. Alles droeg destijds een standskleed, de ridder op zijn slot, de hofman aan het hof, de hoogleeraar aan de hoogeschool, de rechter op den rechtsstoel. Ia alle kringen en rangen was men iets anders, en omdat men iets anders was, kwam men ook anders voor den dag. Als dan ook van lieverlede alle deze habijten, kleederdrachten en uniformcostumes worden afgelegd, de wereld uitraken, en een ieder in eik dorp, heel het land door, zich in een gelijksoortiggewaad gaat steken, dan moge men dit om 't kunstschoon, dat in die oude costumes school, betreuren, maar te stuiten is die ommekeer niet. Eigen kleederdracht had een reden van bestaan, en houdt stand, zoolang ze de uiting is van een bijzondere geestesgesteldheid en een eigen streven; maar zoodra die eigenaardige gesteldheid der geesten verdwijnt, en dorpen en gewesten hun eigenaardig karakter verliezen, volgt ook het kleed dien overgang en wordt eender in alle dorpen en gewesten. Het was vroeger een eigen Maatschappij in elke streek, in elk gewest. Thans daarentegen zijn die grenzen weggevallen, en leeft er een veel breeder maatschappelijk leven op, dat zich over heel het land allengs uitstrekt. In de steden is dit begonnen. Ook in de steden heerschte vroeger wel een eigen geest, een eigen type. Een echte Amsterdammer was en is een ander man, dan een echte Rotterdammer. In Groningen bestaat men anders dan in Leeuwarden, en te Haarlem anders dan in den Bosch. Zelfs kan men zeggen dat in het ééne Amsterdam nu nog een ander leven geleefd wordt in de Jordaan dan op de eilanden; maar in een groote stad leefde men toch van oudsher met a'len saam, kwam met allerlei soort vaa menschen in aanraking, en verloor daal door steeds meer van zijn eigen type. In onze groote steden heeft de afzonderlijke kleederdracht dan ook nooit ingang kunnen vinden. En dit nu, wat eertijds in de groote steden van zelf geschiedde, dat namelijk vele en onderscheiden typen zich allengs dooreenmengden, ditzelfde is thans al meer over heel het land geschied. Zijn bijzonderheid, zijn eigenaardigheid, zijn eigen type laat men varen, en zoekt steeds meer in het algemeen menschelijke op te gaan. Hierdoor nu zet de kring van de Maatschappij zich steeds meer uit. Het blijft niet een eigen Maatschappij hier en een eigen maatschappelijk leven, met eigen usantiën, daar, maar men gaat saam op in een breeder opgevat maatschappelijk leven, doch dat juist daardoor dan ook zooveel te grooter invloed gaat oefenen.

Hield nu dit wegvallen van de grenzen aanvankelijk nog stand bij het nationale leven, ook dit eigen karakter van het nationale leven wordt thans steeds meer verzwakt. Vreemdelingen bezoeken ons land, wij bezoeken vreemde landen, huwelijken met personen uit den vreemde zijn lang geen uitzonderingen meer. En zoo kon het niet anders, of de Maatschappij moest allengs ook steeds meer haar nationaal karakter afleggen, om zich te hullen in het kosmopolitisch kleed. Steeds meer beseft men, dat dezelfde verschijnselen waarmee wij ons op maatschappelijk gebied hebben in te laten, ook bij onze buren zich voordoen. Zelfs trekt men de zeëen over om met Amerika en andere werelddeelen contact te zoeken. En het resultaat is, dat de Maatschappij ten leste nergens meer grenzen eerbiedigt, maar zich allengs zoo meer tot het algemeene leven der menschelijke wereld uitstrekt, en hierdoor een beteekenis erlangt, die èn Gezin èn Staat in gedrang brengt.

Van geheel anderen aard is de invloed, dien de uitzetting in het cijfer op de ontwikkeling en het leven der Maatschappij gehad heeft. Als in Amsterdam ruim een half millioen menschen saamleven, stelt dit heel andere problemen en schept een geheel anderen toestand, dan ge in kleine steden als Tiel of Zaltbommel vindt. Ge kunt niet juist bepalen, bij welk cijfer die ommekeer plaats grijpt, maar de uitkomst toont, dat de cijfers zóó kunnen oploopen, dat reeds enkel dit hooge cijfer een geheel ander maatschappelijk leven tot aanzijn roept. Het geldt hier wat men noemt het quantitatieve verschil, en dit verschil nu doet zijn werking op elk punt van het maatschappelök leven gevoelen. Zoo al aanstonds, en met name, doordat het ondernemingen in het leven roept, die een gansch andere inrichting vereischen. Een kleermaker, die thuis, met vrouw en kinderen, een kleedingstuk in elkander zette, verkeerde in geheel andere omstandigheden, dan een groote confectiefabrikant, die duizenden en tienduizenden stuks kleeding van alle gading tegelijk aan de markt wil brengen. Al aanstonds heeft elke groote onderneming hulp van personeel noodig, om den arbeid te verrichten. Men kan het zelf niet meer af, en moet dus anderen in dienst nemen. Eerst een tien, twaalftal hulpen ; straks voor een groote fabriek heeft men twee, drie, vierhonderd man noodig. Zulk een onderneming kan niet ieder beginnen. Daar is talent, daar is volharding, daar is gave van directie voor noodig, en vooral de beschikking over veel geld. En zoo is het door niet anders dan door het verschil in de zich steeds uitzettende cijfers, dat en de dienstbaarheid en de macht van het kapitaal aan de orde komt. Loondienst en kapitaal, twee machten van zoo ongelooflijk ver reikende strekking, dat reeds door deze twee geheel de inrichting der Maatschappij van karakter verandert. De slavernij is slechts een tusschenvorm geweest, die hierbij dienst poogde te doen, maar hoofdzaak is en blijft, dat bij het klimmen der cijfers de fabricatie steeds grooter afmetingen moest aannemen, en dat dit vanzelf noodzaakt, om velen te laten werken onder éen leiding en onder éen hoofd. Oudtijds zag men dit reeds bij groote landbezitters of veehoeders.zooals Abraham en Job, die zelf hun kudden niet meer verzorgen konden, en daarom andere hoeders voor hun kudden in dienst namen. Maar bij landbouw en veeteelt of bij nijverheid en handel, het proces is één. De massaliteit maakt, dat niet ieder op zichzelf kan blijven staan; dat velen onder éen hoofd moeten vereenigd worden; dat bij dit hoofd een eigen talent, een eigen wilskracht en eigen kapitaal vereischt wordt; en het is hierdoor, dat heel het maat­ schappelijk leven zich almeer in een geheel anderen stijl dan eertijds heeft moeten opbouwen. Zelfs is het op dit oogenblik met name de juiste verhouding tusschen zulk een ondernemer en zijn personeel, die als de sociale quaestie bij uitnemendheid geheel het maatschappelijk samenstel op losse schroeven zet. Reken nu daarbij de ver reikende beteekenis, die het kapitaal, die de geldhandel, die de beurs, die het bankwezen van. lieverlede gekregen heeft, en ge ziet als voor oogen, hoe uitsluitend de uitzetting in de cijfers geheel ons maatschappelijk leven van vorm moest doen veranderen. En ook, om niet meer te noemen, hangt met deze uitzetting in de cijfers de behoefte saèm, om het verkeer op heel anderen voet in te richten. Heel andere wegen moesten worden aangelegd, heel andere middelen van vervoer moesten worden uitgedacht. Trekschuit noch diligence konden meer volstaan. En eenmaal die wegen aangelegd en die betere middelen van vervoer opgekomen zijnde, moest dit het verkeer bestendig vermenigvuldigen, aan de afsluiting van streek en staat een einde maken, de aanraking met allerlei soort menschen steeds doen toenemen, en ook hierdoor een verruiming in het maatschappelijk leven scheppen, die vroeger ongekend was. Met de verzending van brieven, stukken en goederen ging het evenzoo. Nu nog vindt men in het noorden van Noorwegen dorpen, waar ge een brief eenvoudig bij den herbergier op tafel legt, op goed geluk af, dat er een andere reiziger zal komen, die hem voor u meeneemt en bezorgt. En zoo was het in hoofdzaak vroeger overal. Maar ook dit werd onhoudbaar toen de cijfers steeds klommen. Voor éen brief kon men geen aparten bode aanstellen, maar als er twee, drie honderd brieven en stukken op éen dag te verzenden zijn, komt die bode er vah zelf, en zoo is heel ons postwezen en onze inrichting te; verzending van goederen ontstaan. Ook dit nu heeft de aanraking, het contact van mensch met mensch steeds meer uitgebreid, en alzoo het maatschappelijk saamleven bevorderd en het een geheel andere gedaante doen aannemen.

Toetst men dezen gang van zaken nu aan hoogere beginselen, dan is er geen twijfel aan, of in het algemeen moet deze gang van zaken toegejuicht, maar er staat evenzeer tegenover, dat het onze plicht is te waken, dat het veelvormig karakter van ons natuurlijk en menschelijk leven niet in de eenvormigheid van dezen maatschappelijken drang onderga. Reeds in de roeping van Abraham uit Ur der Chaldëen spreekt een roeping der volken, niet om hun eigenaardigheid te laten varen, maar wel om zich steeds bewust te blijven, dat ze samen de ééne menschheid vormen. Eerst alzoo komt de eisch tot zijn recht, dat we èn ons bijzonder persoonlijk, èn ons bijzonder nationale leven hebben, maar dat we tóch, desniettemin, ook deelnemen aan het gemeenschappelijk leven der ééne menschheid. Het bijzondere mag niet in het algemeene te gronde gaan, maar ook omgekeerd mag het algemeene niet uit het oog worden verloren, om het bijzondere te handhaven. Beiden èn het bijzondere èn het algemeene hebben hun betrekkelijk recht van bestaan, en de ware levenskracht komt juist daarin tot uiting, dat het algemeen menschelijke ruste op de pilaren van het bijzonder leven. Nationaal moeten we éen zijn, maar de nationale eenheid vertegenwoordigt dan eerst een wezenlijke kracht, zoo elk man een eigen karakter heeft, een persoon is, en in zijn kring zijn eigenaardig leven, dat bij zijn karakter hoort, weet te handhaven. Juist dat we er in de I6Ï en 17e eeuw zoo aan toewaren, is de bron van deongemeene kracht geweest, die we destijds ontwikkeld hebben. Thans lijkt, giet name in onze steden, maar al te dikwijls de ééne jongman op den anderen, gelijk twee druppelen water op elkander gelijken, en juist hierin schuilt thans onze nationale zwakheid. Nu hebben de volken van het oosten steeds afzondering gezocht. Scherp stonden ze tegen elkander over. En zoo er al sprake was van een eenheid die men najoeg, dan was het steeds de eenheid der overheersching. Onder de vele volken wist nu dit, dan dat volk zich te verheffen, met wapengeweld tal van kleinere volken aan zich te onderwerpen, en op die wijze een wereldrijk in het leven te roepen, dat dan ook rustte, niet op sympathie der geesten, maar alleen op tyranniek geweld, en daarom geen ware maatschappelijke eenheid verwezenlijken kon. Doch daartegenover school nu in Abrahams roeping de grootsche gedachte, om de vele volken saam te zegenen door in hen een hooger geestesbesef te doen opleven. De afzondering van de patriarchen in Israel uit het toenmalig volkerenverband beoogde allerminst een duurzame afscheiding. Integendeel, reeds in Abrahams roeping sprak Goddelijke autoriteit van een zegen van Boven die, voor alle volken bestemd, een hoogere eenheid, op geestessympathie gegrond, voor de bestaande gekunstelde eenheid zou doen optreden. In de Kerk van Christus is die drang dan x}ok doorgebroken. Het Christendom toch scheidt de volken niet, maar bedoelt juist omgekeerd ze in een hoogere eenheid| saèm te binden. De Kerk is van meetaf oecomenisch, d. w. z. ze is wereldkerk, ze is internationaal, ze doelt niet op een enkel volk, maar op heel ons menschelijk geslacht. Toen God ons zijn Zoon zond, was dit niet voor één bepaald volk, maar had Hij de wereld aïzoo lief, dat Hij haar redden wilde. Volgt nu ook de Maatschappij die hoogere aandrift, en verheft ze zich allengs van een dorps-of stads-of volksmaatschapptj tot een maatschappelijk leven, dat zijn vleugelen over alle volken uitbreidt, dan kunnen we dii niet anders dan toejuichen, en moet historisch vastgesteld, dat het vooral het Christendom is, dat in het Christenland dit resultaat bevorderd heeft. < •

In zooverre dus mogen we de oude toestanden niet terug begeeren. De vroeger zoo scherpe afsluiting van gewest en gewest, van land en land, van volk en volk lag niet in de lijn van menschelijke ontwikkeling, waarheen God ons geroepen heeft. Het besief van saam tot het éene menschelijke geslacht te behooren, mocht niet duurzaam onder den dienst van het particularisme en nationalisme schuilen blijven. Alleen, wat moet worden tegengestaan is de zucht en neiging, die thans valschelijk almeer aan het woord komt, en die de zoo veelzijdige rijke eigenaardigheid, die God in ons menschelijk leven inschiep, in het algemeen menschelijk type van den beschaafden mensch wil doen ondergaan. We zijn geen individuen afgeleverd naar een vaststaand menschelijk model. Ieder onzer heeft een eigen inborst, een eigen aanleg, een eigen karakter. En wat hier nu van den enkelen mensch geldt, geldt evenzoo van groepen, stammen en volken. Geen twee volken zijn eender*. Ieder volk vertegenwoordigt een eigen type, en het zou ons menschelijk leven op hoogst bedenkelijke wijze verarmen, zoo al dit bijzondere, eigenaardige en eigensoortige almeer wegviel, en we niets overhielden dan éen soort menschen, allen eender gekapt, eender gekleed, één taal s]^rekcnd en op precies gelijke wijze denkend en handelend. En het groote geheim van toekomstig geluk ligt alleen daarin, of we allengs geraken zullen tot één algemeen menschelijk saamleven in één groote Maatschappij, maar zóó dat de kracht van dit maatschappelijk leven juist opkome uit de veelheid van krachten die in de eigenaardige veelzijdigheid schuilen. Een roos is schoon, maar de weelde van het plantenrijk gedoogt niet dat alle overige bloemen uitsterven, om ons niet dan rozen te doen overhouden. Er moet ook blijven de lelie, ook de tulp en ook de hyacinth.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's