Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Eerst door de Reformatie kon de ban van Rome's eeuwen-oude traditie gebroken worden. Terugkeer naar het Woord Gods noopte ook dit dogma der Kerk grondig te herzien. Het Apostolisch Evangelie, dat nu alleen grondslag werd van het geloof, zuiverde uit wat heidensche mythologie en apocrief evangelie in de Kerk van Christus had binnengedragen.

Ia eens is dat louteringsproces niet voltooid. Een boom, die zoo diepe wortelen in het volksgeloof had geslagen, wordt niet met één slag geveld. Luther, die het eerst de bijl sloeg in den stam, bleef nog ter halverwege steken. Uitgaande van de r*< r^/vaardigmaking door het geloof, waardoor het recht op de zaligheid alleen om Christus verdienste aan elk geloovige geschonken wordt, wilde Luther niets weten van een vagevuur, waar de geloovige nog eerst gelouterd moest worden van de zonde, of boete moest doen voor de overtredingen op aarde gepleegd. Een tusschen-toestand tusschen hemel en hel kende Luther niet. Daarom ruimde hij radicaal op, al wat Rome om en bij de hel had gebouwd en viel zoo onder de mokerslagen van Gods Woord ook de limbus patrum, dé voorburcht der oudvaders. Waar de Schrift zoo klaar en duidelijk ook van hen getuigde, dat zij reeds in hun leven door het geloof gerechtvaardigd waren geworden, en Paulus met name op Abraham's voorbeeld ons wijst, om de rechtvaardigmaking door 't geloof ons te bewijzen, daar waren ze na hun sterven ook terstond in de zalige ruste ingegaan. Van een verlossing dezer Oud-Testamentische geloovigen uit den kerker der hel door Christus' komst wilde daarom Luther en de Luthersche Kerk terecht niets weten.

Maar hoe beslist Luther ook dit verzinsel afsneed, aan een werkelijke en plaatselijke nederdaling van Christus in de hel bleef hij vasthouden. Zelfs ging hij in dit op zicht nog verder dan de Kerk van Rome, want hij leerde, dat Christus niet alleen naar de ziel, maar ook naar het lichaam naar de hel was gegaan. De heele Godmensch had dit werk volbracht. Hoe en op welke wijze dit geschied v/as, achtte hij een verborgenheid, een mysterie, waarin men niet te diep moet doordringen. Maar wel stond voor hem vast, met welk doel S o d e h s e deze hellevaart geschied was. Dat doel was niet om de aartsvaders te verlossen, maaj om Satan en zijn trawanten te overvJinnen de macht der hel te verbreken en aan den duivel alle kracht en heerschappij te ontnemen. Gelijk hij het zelf in 'beeldspraak schilderde in zijn beroemde Torgauer pre. dikatie: „Christus was heengegaan naar dë hel, had ais een zegevierend held de banier in de handen genomen, daarmee de poorten der hel opengestooten en onder de duivelen had hrj zoo'n rumoer gemaakt dat de een door een venster en de ander door een gat in den bodem was heengevallen". Luthers dichterlijke verbeelding schepte behagen in die fantastische voorstelling ; zijn heroïsche natuur voelde zich aangetrokken door zulk een persoonlijke worsteling van Chrfetus met de machten der hel en voor zijn geloof lag er de troost in, dat „noch de duivel noch de hel mij en allen, die in Christus gelooven, meer gevangen nemen of schade kan".

Al is over enkele bijzonderheden van dit dogma later door de Luthersche theologen strijd gevoerd, de Luthersche Kerk heeft ten slotte in haar Formula Concordiae het gevoelen van Luther als geloofswaarheid geijkt. Op den voorgrond stelt de Luthersche Kerk, dat we in dit artikel te doen hebben met een geloofsmysterie, dat noch door onze zinnen, noch door ons verstand kan begrepen worden, waarom alle oncutte en nieuwsgierige vragen hier verinedea moeten worden. Het moet ons genoeg zijn te weten, zegt de Luthersche Kerk, dat Christus naar zijn geheele persoon, als God en mensch, naar ziel en lichaam naar de hel is nedergedaald, deze voor alle geloovigen vernietigd heeft en ons daardoor van de macht des doods en des duivels, van de eeuwige verdoemenis en alzoo uit de kaken des verderfs heeft verlost. Hoe dit geschied is, moeten we echter niet curieuselijk onderzoeken, maar de nadere kennis van dit mysterie aan de toekomende eeuw overlaten. (Epitome Art. IX en Solida Declaratio Art. IX).

Wel is later in de Luthersche Kerk door sommigen hiermede nog de gedachte verbonden, dat Christus tegelijk volgens I Petrus 3 in de hel een predikatie zou gehouden hebben voor de zielen der afgestorvenen, welke prediking dan geen evangelische, maar een veroordeeiende en verdoemende zou geweest zijn, maar dit gevoelen is in de officieele belijdenisschriften der Luthersche Kerk zelf nergens te vinden. Houdt men zich aan de belijdenis der Luthersche Kerk, dan was het doel van Christus' hellevaart alleen om Satan's macht te verbreken.

Ongetwijfeld heeft Luther door die gedachte op den voorgrond te stellen, in dit dogma een veel rijker geloofselement gebracht. Zooals Rome de nederdaling ter helle opvat, heeft ze alleen en uitsluitend beteekenis voor de vaderen des Ouden Verbonds, maar voor ons geeft ze niets. Op de vraag: wat nut en troost schenkt deze nederdaling ter helle ons, kan Rome geen antwoord geven. Want alle vrucht van die hellevaart van Christus komt uitsluitend den aartsvaders ten goede. Luther met zijn warm gemoed, met zijn overheerschende subjectiviteit, had aan een dogma, dat alleen voor het verleden beteekenis had, niets. Voor hem was de eerste en de eenige vraag: welke troost ligt in dit geloofsartikel voor mijn eigen ziel. Daarom knoopt Luther aan bij de gedachte der Kerkvaders, die door Rome wel niet geheel verwaarloosd, maar toch sterk op den achtergrond gedrongen was, dat Christus bij zijn hellevaart den Satan overwonnen en de macht der hel had verbroken. Zoo kon dit geloofsartikel weer een bron van vreugde worden voor het menschelijk hart, want nu kon daaruit worden afgeleid, dat noch Satan, noch de hel ons meer eenige schade konden aandoen.

Nu is de gedachte, dat Christus Satan overwonnen heeft, zeker volkomen juist en Schriftuurlijk. De Schrift leert ons zoo klaar en duidelijk mogelijk, dat er een worsteling tusschen Christus en Satan heeft plaats gevonden, waardoor Satan's macht over ons gebroken en wij uit zijn geweld verlost zijn. Wie het doel van Christus' komst alleen laat opgaan in het ofTer op Golgotha voor onze zonden aan den Vader gebracht, vat Christus' werk metterdaad te eenzijdig op. Christus is ook gekomen om de werken des duivels te verbreken I Joh. 3:8; hij heeft den machtige zijn vang ontroofd Matth. 12 : 29; hij heeft het geweld van dengene die de macht des doods had, d. i. den duivel, te niet gedaan Hebr, 2 : 14. Zelfs wordt die triomf in Coloss, 2 : 13 ons zeer uitvoerig geteekend: hristus heeft de overheden en machten, dus de booze engelen, naakt uitgetogen en van hun wapenrusting beroofd, als overwonnen en verslagen vijanden hen daarna openlqk ten toon gesteld en zoodoende over hen volkomen getriomfeerd.

Daarin heeft Luther dus volkomen gelijk; maar de Schrift leert nergens, en daarin ligt Luthers fout, dat dit geschied is, doordat Christus naar de hel is gegaan, om daar Satan in tweegevecht te ontmoeten. Satan heeft wel in de hel zijn burcht en vaste verblijfplaats, maar is daarom toch niet aan de hel gebonden. Satan komt, zoo leert de Schrift ons, op aarde, zoekt Christus op in de woestijn, om hem te verzoeken, en als de verzoeking afgeslagen is, laat hij wel af voor een tijd, maar Christus zelf heeft het in den nacht van zrjn lijden voorzegd : de Overste der wereld komt en heeft niets aan mij Joh, 14 : 30. Niet in de hel, maar op aarde heeft de worsteling met Satan plaats gevonden. En de volkomen verwinning op Satan wordt in de Schrift an ook nergens ia verband gebracht me' en bezoek dat Christus aan de hel zou ebben gebracht, maar altoos met zij" terven aan het kruis en met ztjn opstanding n hemelvaart. Door den dood, zegt de

Apostel in den brief aan de Hebreen (2 : 14) heeft hij te niet gedaan dengene, die liet geweld des doods had. En in Coiossensen 2 ; 13 wordt gezegd dat Christus door het zelve, d. i., zooals het voorgaande vers uitwijst, door het kruis, over zijn vijanden heeft getriomfeerd.

De Luthersche Kerk voelt dan ook wel tot welke onoplosbare moeilijkheden hare opvatting van Christus' hellevaart leiden moet. Vasthoudende aan de volgorde van het Apostolisch Symbool zegt ze wel, dat Christus na zijn begrafenis en vóór zijn opstanding ter helle is nedergedaald, maar de vraag blijft toch over, wanneer dit dan geschied is. Zoolang het lichaam van Christus in het graf rustte en zijn ziel in het Paradijs was, kon het niet. Want de Luthersche Kerk leert, dat de heele God inensch, naar lichaam en ziel, naar de hel is nedergedaald. En toch kan ze die nederdaling ter helle ook niet toeschrijven aan den opgestanen Heiland, omdat de neder' daling ter helle dan na de opstanding uit de dooden komt. Om aan die moeilijkheid te ontkomen, maken de Luthersche theologen daarom onderscheid tusschen de levendmaking van Christus en zijn opstanding; om tusschen die beide dan tijdsruimte voor de nederdaling ter helle te vinden. Maar die onderscheiding, die volkomen juist is, wanneer men ze logisch opvat, wordt een ongerijmdheid, wanneer men ze reëel en tijdelijk neemt. Levendmaking en opstanding staan tot eikaar als oorzaak en gevolg; zoodra Christus levend gemaakt is, is Hij ook opgestaan uit de dooden, een tusschentoestand tusschen beide is ondenkbaar. Blijkbaar bedoelt de Luthersche Kerk met die opstanding echter het uittreden van Christus uit het graf, om aan Maria Magdalena e. a. te verschijnen, maar dan hebben we hier met een woordenspel te doen. Want onder het geloofsartikel van de „opstanding uit de dooden" verstaat niemand iets anders dan de opwekking en levendmaking van Christus en niet zijn uittreden uit het graf, om aan de menschen zich te vertoonen. Volkomen terecht hebben de Gereformeerde theologen er daarom op gewezen, dat deze Luthersche onderscheiding tusschen levendmaking en opstanding met het gezond verstand in strijd is.

En nu kan de Luthersche Kerk daarop wel antwoorden, dat het artikel een geloofsmysterie is, dat ons verstand niet begrijpen kan, en dat we zonder twist vragen te stellen, geioovig hebben aan te nemen, maar de Luthersche Kerk vergeet, dat Gods Woord van dit alles ons niets zegt, noch van een lichamelijke nederdaling van Christus ter helle, noch van een onderscheid tusschen Christus' levendmaking en opstan' ding uit de dooden. Niet één bewgsplaats uit de Schrift haalt de Luthersche Kerk hiervoor in haar Symbolen aan, en ze kan dit ook niet. Het eenige argument ij feitelijk, dat de volgorde van het Apostolisch Symbool het aldus eischt. Maar nog daargelaten, dat die volgorde evenmin ais het Apostolisch Symbool zelf eenig Goddelijk gezag heeft en daarom nooit ons bixiden kan, ligt de grondfout daarin, dat de Luthersche Kerk aan die nederdaling ter helle een beteekenis geeft, die niet Schriftuurlijk is, daar ze haar niet alleen van de ziel, maar ook van Christus' lichaam verstaat, een fout, waarin zelfs de Roomsche Kerk niet verviel. Want Rome houdt altoos nog vast, dat dit artikel alleen op Christus' ziel slaat.

Al zijn we Luther dankbaar, dat hij van den limbus patrum ons verlost heeft en de nederdaling ter helle weer tot geloofsartikel gemaakt heeft, waaruit troost voor ons eigen hart vloeien kan; en al geven we grif toe, dat Luther's denkbeeld van Christus' worsteling met en overwinning van Satan veel Schriftuurlijker is, dan de verlossing der aartsvaders uit een voorportaal van de hel, toch kan Luther's verklaring van het mysterie, dat in dit artikel schuilt, ons niet bevredigen. Ook Luther ziet in die nederdaling ter helle geen vernedering, maar veeleer een betooning van Christus' glorie en vervalt daardoor in dezelfde fout, die Rome beging. Ook hij vat die nederdaling ter helle evenals Rome nog plaatselijk op, zoodat Christus werkelijk naar de hel zou zijn gegaan, om daar een tijdlang te toeven; een voorstelling, waarvan de Schrift niets weet. En waar hij die nederdaling laat geschieden naar lichaam en ziel beide en toch haar aan de opstanding laat voorafgaan, verwikkelt de Luthersche Theologie zich in onoplosbare tegenstrijdigheden, die met alle logica den spot drijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's