Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Verschil in opvatting van het geloofsartikel nedergedaald ter helle is er dus van meet af in de Gereformeerde Kerken geweest. Verschil niet alleen tusschen enkele theologen, maar verschil evenzeer in de officteele uitlegging, die de Gereformeerde Kerken van dit artikel in haar symbolen gegeven hebben. De drie beroemdste Catechismussen, die onze Gereformeerde Kerken hebben voortgebracht, den Geneefschen, den Heidelbsrger en den Westminster staan op dit punt lijnrecht tegenover elkander, gelijk we een vorig - maal aantoonden. De Westminster huldigt de opvatting van Zwingli, de Geneefsche en de Heidelberger sluiten zich aan bij het gevoelen van Calvfjn.

Maar al erkennen we, dat dit verschil van opvatting er is, we haasten ons er aan toe te voegen, dat dit verschil nooit is opgevat als een dogmatisch verschil, maar als een verschil van historische interpretatie. Onze vaderen waren nuchter. Het geloofsartikel van de nederdaling ter helle, zoo Keiden ze, kwam niet met zoovele woorden in de Heilige Schrift voor; was eerst zeer laat in de zoogenaamde Apostolische Geloofsbelijdenis opgenomen en reeds vroeg op verschillende wijze verklaard. Mits men aan dit artikel maar geen voorstellingen verbond, die tegen de Schrift ingingen, zooals de R jomsche en de Luthersche Kerk doen, dan was men vrij, hoe men dit artikel wilde verklaren. Met de zuiverheid in de leer had dit niets uitstaande. De Westminstercatechismus is evengóed gereformeerd als de Heidelberger, eti de Heidelberger evengoed als de Westminster. Het feit, dat we ir. ons land den Heidelberger gebruiken, mag daarom allerminst als voorwendsel gebe, : jgt worden om iemand als ketter te stempelen, die bij de verklaring van dit artikc; ! zich meer aan den Westminster catechismus hield, evenals het omgekeerd ongeoorloofd zou zijn, dat de Kerken in Engeland, Schotland en Amerika, die den Westminster als leerboek hebben, iemand van onrechtzinnigheid zouden aanklagen, die de cederdaling ter helle opvatte in Calvijn's geest. Beide opvattingen zijn in de Gareformeerde Kerken als orthodox geijkt; beide berusten op de Heilige Schrift en behelzen een waarheid, die elk goed gereformeerde heeft te erkennen en te belijden; aan beiden moet daarom in de Gereformeerde Kerk bestaansrecht worden toegekend.

Dit volgt reeds uit het feit, dat de Gereformeerde Kerken, die een veel grooter schat aan symbolen bezitten dan eenige andere Kerk, omdat elke landskerk haar eigen geloofsbelijdenis heeft, toch de eenheid van haar gemeenschappelijk geloof steeds hebben gehandhaafd. Wel is meermalen, ook op de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619, de vraag ter sprake gebracht, of de Gereformeerde Kerken niet beter zouden doen met al deze verschillende Geloofsbelijdenissen van elke landskerk te vervangen door één symbool, dat alle Gereformeerde Kerken zouden overnemen, maar dit plan is gelukkig nooit doorgegaan. De Roomsche en de Luthersche Kerk hebben zulke algemeene symbolen; de Gereformeerde Kerk heeft ze aiet. Elke landskerk heeft haar eigen geloofsbelijdenis, die nauw saamhangt met haar geschiedenis en waarin de eigenaardigheid van haar leven zich afspiegelt. Daarom is de Gereformeerde Kerk zoo rijk aan symbolen. Maar deze verscheidenheid is nooit opgevat noch bedoeld als een wezenlijk verschil. Er is niet een waarheid aan deze en aan gene zijde der Pyreneeën. De Gereformeerde Kerk in Nederland belijdt niet een andere waarheid dan de Gerefor meerde Kerk in Frankrijk, en die io Frank rijk niet een andere dan in Zwitserland. De vorm mag verschillen, in de belijdenis der waarheid zijn zs één. Om dit scherp te doen uitkomen, hebben de Gereformeerde Kerken over en weer eikaars Geloofsbelij denissen goedgekeurd; zoo hebben onze Kerken uitdrukkelijk haar zegel gehecht aan de belijdenis der Fransche Kerk, en omgekeerd hebben alle buitenlandscbe Gereformeerde Kerken op de Synode te Dordt hun instemming betuigd met onze Confessie en Catechismus. Zelfs is, om deze overeenstemming nog duidelijker aan het licht te doen komen, op last der Gereformeerde Kerken In 1581 een Harmonia Confessionum uitgegeven, die in 1612 en 1654 is herdrukt en waarin alle Gereformeerde symbolen warea afgedrukt. Ja, zoo sterk gold deze eenheid in belijdenis, dat geen Gereformeerde Kerk geacht werd haar belijdenis, wat de leer betreft, te mogen veranderen, zonder daarbij met de andere Gereformeerde Kerken in correspondentie te zijn getreden.

Dit feit nu heeft ook beteekenis voor het geschil in zake de uitlegging van het artikel nedergedaald ter helle. Immers, toen onze Heidelberger Catechismus op de Synode te Dordt aan het oordeel der buitenlandscbe Theologen onderworpen werd, is daarbij ook dit geschil ter sprake gekomen. Ds ofïicieele acta der Synode melden dit wel niet, maar uit de berichten van verschillende leden der Synode blijkt dit. Zoowel de Engelsche als de Bremer Theologen verklaarden bij vraag 44, dat zij voor hunne Kerken zich het recht voorbehielden dit rtikel anders uit te leggen dan de Heidel. erger dit deed ; ze stemden echter toe, dat et antwoord door onzen Catechismus egeven, secundum analogiam fi-iei, naarde vereenstemming des geloofs was al ordeelden sommigen, dat deze geloofswaarheid niet in het bedoelde artikel lag uitge. drukt. In de zaak zelve was men het dus met onzen Heidelberger eens, ai verschilde men over de uitlegging van wat onder de nederdaling ter helle moest worden verstaan Maar dit geschil werd van zoo weini? gewicht geacht, dat alle Theologen hun goedkeuring aan onzen Catechismus in zijn geheel hebben gehecht

En zooals men te Dordt oordeelde, zoo is door onze beste en uitnemendste theologen steeds over dit geschil geoordeeld. Om eiken zweem van twijfel hier weg te nemen, zullen we enkele getuigenissen aanhalen van de meest gezaghebbende dogmatici uit ons eigen vaderland.

De schrijvers van de Synopsis Theologiae het standaardwerk onzer Tfceologie door mannen als Rivet, Walaeus, Thysius en Poiyander geschreven, zeggen in Disp. XXVII § 30 en V. v., na eerst het gevoelen der Roomsche en Luthersche Kerk beslist verworpen te hebben: „er bestaan bovendien nog andere uitleggingen van dit artikel die wat de zaak betreft de waarheid behelzen en bij alle rechtzinnigen buiten twijfel zijn, indien we op de leer zelve zien, maar alleen verschillen, wanneer gehandeld wordt over de eigenlijke beteekenis van dit artikel. De een meent n.l., dat deze, de ander dat gene verklaring van dit artikel geschikter is, welke twist niet van groot belang is daar allen in de zaak overeenkomen". Deze verschillende orthodoxe verklaringen worden dan kort meegedeeld, waarbij de schrijvers van de Synopis zelf kiezen voor de verklaring, dat nedergedaald ter helle zeggen wil, dat Christus in den staat des doods is geweest. „Maar, zoo volgt er op, de verklaring, die gewoonlijk gevolgd wordt in de publieke catechisaties, waarbij men dit artikel laat slaan op de helsche smarten van Christus, is niet minder waar of geschikt" De Synopsis acht het daarom niet ongeschikt beide verklaringen, gelijk sommigen willen, saam te verbinden en dit artikel zoowel van den staat des doods als van het lijden der helsche smarten te verstaan.

Voetius, die in zijn Disp. Sel. t. II p. 188, een verhandeling over Christus' nederdaling ter helle geeft, verklaart evenzeer, dat degenen, die dit artikel op Christus'begrafenis laten slaan, volstrekt niet mogen befchuldigd worden van ketterij of on vroomheid. „Het is, gelijk hij zegt, een historische quaestie, die niets te maken heeft met het geloof noch eigenlijk tot de gewone Theologie behoort (quae nullo modo ad fidem nee proprie ad communem Theologiam periinet) daar allen overeenstemmen in de ge'.oofsdogmata, door de Schrift ons overgeleverd, nl. dat Christus drie dagen in den staat des doods is geweest en dat hij onmiddellijk en rechtstreeks naar de ziel heeft geleden, welk lijden hij in onze plaats gedragen heeft, opdat hij door dit allervolkomenste rantsoen ons van de helsche smarten en den eeuwigen dood zou verlossen" (p. 19s).

Maastricht, na Voetius onze beste dogmaticus, verklaart in zijn Theologia Theoreticopractica MDCCXXIV pag. 660: „Wat beteekent Christus' nederdaling ter helle.' Laten we de gevoelens der heterodoxen thans rusten, dan vindt men onder de rechtzinnigen drieërlei verklaring; sommigen willen het verstaan van Christus' begrafenis, zooals Beza doet; anderen beperken het tot de helsche smarten van Christus' ziel, zooals Caivijn en de meeste Gereformeerde theologen; weer anderen verstaan er noch de begrafenis noch de zielesmarten van Christus onder, maar den staat des doods of de heerschappij des doods, waaronder Christus verkeerde gedurende de drie dagen zijner begrafenis, zooals Sohnius, Perkins, de Westmiastercatechismus en anderen". Ook Maastricht stelt al deze opvattingen voor als ortltodox en meent, dat men het geschil het best kan oplossen, door ze saam te voegen en de nederdaling ter helle te verstaan zoowel van de begrafenis, d. w. z. de nederdaling van Christus lichaam in het graf; de helsche smarten aan het kruis, d. w. z. de nederdaling van Christus ziel in den staat van het helsche lijden, en den staat des doods, d.w.z. denederdaling van den geheelen persoon van Christus onder de macht en heerschappij des doods. Al deze drie beteekenissen heeft, zegt hij, de uitdrukking nederdalen ter helle in de Schrift en al deze drie kunnen van Christus worden gezegd.

B. de Moor, die met zijn breed uitgewerkten commentaar op a Marck's al te summiere dogmatiek, de rij onzer gereformeerde dogmatici in de i8e eeuw sluit, kiest wel, evenals zijn leermeester, beslist voor het gevoelen van Calvijn en den Heidelberger Catechismus, maar hij stemt toch met a Marck toe, dat de uitdrukking nedergedaald ter helle, op zich zelf beschouwd, zeer gemakkelijk verstaan kan worden van Christus' dood of begrafenis en dat het artikel van de nederdaling ter helle in de oudste geloofssymbolen der Kerk waarschijnlijk in dien zin moet worden opgevat (t IV p i6i)' A's de Moor zelf dit gevoelen bestrijdt dan is dat niet, omdat het met de Schrift of de belijdenis in strijd is, maar alleen, omdat het voorafgaande gestorven en iegf< ^' ven ditzelfde reeds uitdrukt en dus in het Apostolisch symbool een hinderlijke tautologie zou ontstaan.

En om nu niet alleen het gevoelen van Nederlandsche theologen te doen hooren, halen we ten slotte ook nog het getuigenis aan van twee bekende Gereformeerde dogmatici uit Geneve. We doen dit met opzet, omdat te Geneve de Catechismus van Calvijn evenzeer een officieel symbool was als de Heidelberger bij ons, en de Kerk van Geneve de nederdaling ter helle van

het dragen der helsche smarten verstond. Toch aarzelen Francois Turretin en Benedict Fictet niet, in hun dogmatiek te verklaren, dat ook de andere opvatting van dit artikel „orthodox" is, Turretinus zegt in zijn meesterwerk Institutie Theologiae Elenchticae 16961 II p 393 : „Nadat we in het voorafgaande weerlegd hebben het valsche gevoelen der Roomschen aangaande een plaatselijke nederdaling van Christus ter helle, zullen we nu den waren en echten zin van dit geloofsartikel gaan bewijzen. De orthodoxen komen echter over den zin van dat artikel onderling niet geheel overeen, daar sommigen het verstaan van Christus geestelijke benauwdheden en helsche kwellingen, zooals Calvijn, Beza, Danaeus, Ursinus en anderen, ja ook verschillende belijdenissen onzer kerken; anderen daartegen beweren, dat het betrekking heeft op Christus begrafenis en driedaagsch verblijf in het graf, zooals Zanchius, Piscator, Pierius en anderen." De oorzaak van dit verschil schuilt daarin, zegt hrj, dat het woord hel in de Schrift in vierderlei zin wordt gebruikt; soms wordt hel gebruikt voor graf, Ps. 16:10 en 49 : 15; soms voor de plaats der verdoemden, Luc. 16:23; soms voor de grootste kwellingen en benauwdheden Ps. 18 : 6 en 116 : 3; soms voor de diepste vernedering Jes. 14:15 en Matth. 11:23, Het nedergedaald ter helle kan daarom ook in vierderlei zin worden verstaan; of van een plaatselijk nederdalen naar de plaats der verdoemden, gelijk de Roomschen en Lutherschen willen; of van Christus begrafenis, of van Christus helsche smarten of van den diepsten trap der vernedering. Het gevoelen, dat onder nedergedaald ter helle verstaan moet worden: egraven, verwerpt Turretinus, omdat daardoor een tautologie zou ontstaan. „Derhalve, zegt hij pag. 395, is het niet te verstaan van het graf, maar van den staat des doods, of het verblijf van Christus in het graf onder de heerschappij des doods, zooals de uitdrukking nederdalen ter helle dikwijls in de Schrift gebruikt wordt, om den staat der dooden aan te duiden. Gen. 37 : 35 en dit ook noodzakelijk schijnt geëischt te worden door hetgeen Petrus zegt in Handr 2:27." Maar hoewel hij blijkbaar aan dit gevoelen de voorkeur geeft, acht hij dat de andere opvatting, die de nederdaling verstaat van Christus hevigste benauwdheden, die hij èn in Gethsémané èn aan het kruis droeg, daarom toch niet verworpen behoeft te worden. En op de vraag welk gevoelen van deze beide moet aangenomen worden, antwoordt hij: men kan beide aannemen en zeer goed met elkander overeenbrengen, doordat men onder de nederdaling ter helle verstaat den diepsten trap van Christus' vernedering, zoowel wat zijn ziel als wat zijn lichaam betreft: at het lichaam betreft, was dit zijn verblijf in het graf, wat de ziel betreft het dragen der helsche smarten".

En Benedict Pictet zegt in zijn Theologie Chrétienne MDCCXXI t. I. p. 680: „Het doet er weinig toe, welke beteekenis men aan dit artikel hecht, mits die beteekenis maar in overeenstemming zij met de analogie des geloofs, hetzij dat men onder de nederdaling ter helle verstaat de bittere smarten, die Christus in zijn ziel geleden heeft, gelijk het woord hel soms in de Schrift gebruikt wordt; hetzij men er onder verstaat het graf, gelijk het woord hel gewoonlijk gebruikt wordt in de Heilige boeken en het bedoeld is in Ps. XVI, waaraan dit artikel waarschijnlijk is ontleend; hetzij dat men het verstaat van den diepsten trap van Christus' vernedering en van zijn staat onder de heerschappij des doods, gelijk de uitdrukking elders gebruikt wordt; welke laatste opvatting ons de meest waarschijnlijke toeschijnt".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's