Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Na het getuigenis onzer beste Theolo gen uit den bloeitijd onzer Theologie te hebben aangehaald, zal er wel geen twrj fel zijn overgebleven, dat onze Kerken ten opzichte van het artikel nedergedaald ter helle steeds een zeer ruim standpunt heb' ben ingenomen. Mits men aan dat artikel maar geen beteekenis hechtte, die in strijd was met de Heilige Schrift of die afweek van de analogia fidei, werd hier zeer groote vrijheid van opvatting toegelaten. Zeker, wie onder ons een plaatselijke nederdaling ter helle leeren wilde, zooals de Roomsche en de Luthersche Kerk doet, zou daarmede in strijd komen met de belijdenis der Ge' reformeerde Kerken en moeilijk als recht zinr.fg in de leer op dit punt erkend kua nen worden. Maar of men overigens dat geloofsartikel wil verstaan van Christus' begrafenis en verkeer in den staat des doo.ds, dan wel de aanduiding er in ziet van de helsche smarten, die Christus voor ons aan het kruis gedragen heeft, doet aan de zuiverheid van iemands belijdenis niets af of toe. Beide opvattingen zijn evenzeer „orftiodox", indien we dit zoo uit mogen drukken, in de Gereformeerde Kerken en mogen dus over en weer niet voor kettersch worden uitgekreten.

Al huldigt onze Nederlandsche Kerk in haar Catechismus het gevoelen van Calvijn, toch geschiedt dit zeker niet exclusief in dien zin, alsof een andere verklaring ongeoorloofd wezen zou. Dat dit nooit de bedoeling onzer Kerken is geweest, blijkt daaruit, dat ze anders wel niet ge aaraeld zouden hebben de talrijke hoog leeraren, die een andere verklaring aan dit artikel gaven, deswege tot verantwoording te roepen. Dat ze dit nimmer hebben ge daan, maar veeleer die hoogleeraren, zooals de fcchrijvers van de Synopsis, met groote hoo; jaehting en waardeering voor hun arbeid hebben begroet, legt wel de sterkste getuigenis af, dat ze van een dogmatische afwijking hier geen spoor zelfs hebben ontdekt.

Bovendien, was hier metterdaad een dogmatisch geschil, dan zou zeker niemand, die bij dit geloofsartikel van onzen Heidelberger afweek, in goede consciëntie onze belijdenisschriften kunnen onderteekenen. Plicht was dan om terstond een gravamen in te dienen tegen vraag 44 van onzen Catechismus en niet te rusten, voordat een Generale Synode onzer Kerken over dit gravamen uitspraak had gedaan. Onderteekening der belijdenisschriften met dereservatio mentalis d. i. onder stilzwijgend voorbehoud, dat men met eenig leerstuk der Kerk het niet eens is, is nooit geoorloofd. Werd dat toegestaan, dan was de band aan onze Confessie principieel doorgesneden en zou voor elke ketterij de poort zijn opengezet. Wie de belijdenis onzer Kerken onderteekent, kan en mag dit niet anders doen, dan omdat hij die belijdenis in overeenstemming acht met Gods Woord.

Zoo en niet anders staat het ook bij vraag 44 van onzen Catechismus. Wat onze Kerk hier belijdt en uitspreekt — afgescheiden van de historische vraag, of dit met. het artikel nedergedaald ter helle bedoeld is — is zeker een wezenlijk en fundamenteel stuk van ons Christelijk geloof, waarvan we geen titel of jota willen prijsgeven. Wie niet met onzen Heidelberger belijdt en van ganscher harte belijdt, dat „mijn Heere Jezus Christus door zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwelling, ia welke hij in zijn gansche lijden maar inzonderheid aan het kruis verzonken was, m^ van de helsche benauwdheid en pijn verlost heeft, " doet aan het borgtoehtelijk lijden van Christus tekort en rooft ons in onze bangste aanvechtingen den troost onzer ziel. Die belijdenis is niet een particuliere opvatting van Calvrjn of van onzen Heidelbergsehen Catechismus, die even goed vervangen kan worden door de belijdenis, dat Christus na zijn sterven in het graf of in de macht des doods is geweest, maar is de eenparige belijdenis van al onze Gereformeerde Kerken en wordt bovendien door Gods Woord ons zoo uitdrukkelijk geleerd, dat elke twijfel hieraan ongeoorloofd is. Indien dan ook achter het verzet tegen de verklaring, door onzen Catechismus van het geloofsartikel nedergedaald ter helle gegeven, de bedoeling en toeleg school, om dit stuk van Christus' borgtoehtelijk lijden weg te redeneeren, en te ontkennen, dat Christus werkelijk en metterdaad de helsche smarten voor ons gedragen had, dan zouden we geen oogenblik aarzelen, om hiertegen als een zeer bedenkelijke ketterij te protesteeren. Onze Kerken zullen daarom goed doen, wanneer ze bij de toelating tot den Dienst des Woords en de ouderzoeking die daaraan voorafgaat, bemerken, dat dé candidaat een andere opvatting van dit geloofsartikel heeft, op dit punt wel toe te zien. Vrijheid moet aan ieder gelaten op historische en exegetische gronden dit artikel zelf te verstaan van Christus begrafenis, verkeer onder de heerschappij des doods, of hoe men deze woorden ook verklaren wil, mits vaststa, dat deze andere verklaring maar niets te kort doe aan de volmondige en hartelijke instemming met wat onze Kerk op grond van Gods Woord in het antwoord op vraag 44 belijdt. Daarop alleen komt het aao, en Vv-ie het daarmede van harte eens is, kan met een goede en geruste consciëntie onzen Catechismus onderteekenen, ook al hecht hij voor zichzelf aan de uitdrukking nedergedaald ter helle een andere beteekenis.

De diepere vraag, waarom het hier toch gaat, is deze, of Christus voor ons niet alleen den tijdelijken dood, d. w. z. de scheiding van ziel en lichaam gedragen heeft, maar ook den eeuwigen dood, dien God als straf over de zonde bepaald had, of wil men liever, of het lijden alleen Christus' lichaam gold dan wel ook de ziel.

De Roomsche Kerk ontkent dit laatste feitelijk, want ze laat alleen nadruk vallen op Christus' lichamelijk lijden, maar wil v: -tn een eigenlijk zielelijden van Christus niet weten. Wel erkent Rome in haat Catechismus, dat Christus ook naar de ziel geleden heeft, maar ze voegt er terstond aan toe, dat dit alleen geldt voor het lagere deel van Christus' ziel, d. w. z. van Christus' anima sensitiva, zijn gevoelsziel, en tiiet van het hoogere deel van Christus' ziel, de anima rationalis of redelijke ziel. Wat Rome hiermee bedoelt, is duidelijk. Er kan van een lichamelijk lijden geen sprake wezen, wanneer de ziel dat niet meevoelt. Zoodra door narcose bewusteloosheid intreedt, gaat alle gevoel van pijn weg en kan de pijnlijkste operatie verricht worden, zonder dat de patient zelf het merkt. In dien zin nu erkent Rome zeker, dat Christus aan het kruis het lichaamslijden gevoeld heeft en dat de angst en benauwdheid voor het lijderi reeds vooraf in Gethsematié hem met schrik heeft vervuld. Maar dat lijden der ziel was een mede-lijden met het lichaam, maar niet een reehtstreckseh lijden van Christus' ziel, doordat ze het branden van den toorn Gods tegen de zonde voor ons gedragen heeft. Want volgens de Roomsche Theologie heeft Christus' ziel gedurende den gehcelen staat zijner vernedering toch altoos gehad de beatifica visio Dei, het aanschouwen van het aangezicht Gods, waarin de zaligheid gelegen is. In Christus' eigenlijke ziel was daarom, zelfs te midden van het bitterste lijden, altoos vrede, geluk, zaligheid. Een zielelijden in eigenlijken zin heeft Christus zelfs in Gethsemané en aan het kruis voor ons niet gedragen.

Zoo valt bij Rome alle nadruk op het zichtbare, tastbare, lichamelijke lijden, de geeselslagen in Pilatus rechtzaal, de wonden van de doornenkroon, het slaan der nagels dcor zijn handen en voeten, de speerwonde in zijn zijde. Maar dat achter dit zichtbare en tastbare lijden nog^een zoo veel banger en schrikkelijker zieiöijden schuilt, dat in Gethsemané Christus klagen deed : mijn ziel is ontroerd tot den dood toe en aan het kruis de smartkreet hem ontperste: Mijn God, mq"n God, waarom hebt gij mij verlaten ? — dat erkent Rome feitelijk niet. Dit nu hangt daarmee saam, dat volgens Rome het rantsoen, de losprijs bestaan heeft in Christus' bloed in physieken zin genomen. Rome gaat daarbij zelfs zoover, dat volgens de verklaring van Paus Clemens VI, welke verklaring als dogma door Rome aanvaard is, het vergieten van ook maar één druppel bloed door Christus voldoende zou geweest zijn voor de verlossing van heel het menschelijk geslacht propter unionem ad Verbum, van wege de vereeniging van dat bloed met de Goddelijke natuur.

Hiertegen nu protesteert de Gereformeerde Kerk en volkomen terecht. Want al is het volkomen waar, dat wegens de persoonlijke vereeniging van de menschelijke natuur met de Goddelijke, het lijden van den Middelaar een oneindige waardij heeft ontvangen, waardoor het opweegt tegen alle zonde van het menschelijk geslacht, toeh mag men daarom niet zeggen, dat één druppel bloed van Christus voldoende zou zijn om ons met God te verzoenen. Reeds op zichzelf is zulk een zeggen in strijd met de liefde Gods; want waarom zou de Vader, die den Zoon liefhad, zoo bang en bitter lijden over hem gebracht hebben, indien met zoo kleinen losprijs aan het recht Gods voldaan had kunnen worden .•* Bovendien, de Schrift leert ons het tegendeel: bij elk onderdeel van Christus' lijden wordt ons telkens weer betuigd, dat de Christus ook dit lijden moest, dat het niet gemist kon worden, opdat de raad Gods zou vervuld worden. En nu is het wel waar, dat de Schrift vaak uitdrukkingen gebruikt als dat het bloed van Christus ons reinigt van alle zonden enz. maar dit is dan een verkorte uitdrukking om heel het lijden van Christus naar ziel en lichaam aan het kruis geleden, aan te duiden.

Niet alleen dus naar het lichaam in de uitstorting van zijn bloed, maar ook naar de ziel, door het dragen van den vloek Gods tegen de zonde, heeft Christus geleden. Zelfs is dit zielelqden nog bitterder gewees dan het lijden van het lichaam, want het

heeft in Gethsemané zijn zweet in bloed veranderd en aan het kruis de bangste kreet aan zijn lippen ontperst. En dat moest, omdat de straf, die ons den vrede aanbrengt, op Hem was; omdat nJet anders voor onze zonden voldaan kon worden dan door dat lijden naar lichaam en ziel; omdat die benauwdheden en helsche kwellingen, dat verlaten worden door God, behoorde tot den losprijs, die door het recht Gods geeischt werd. Er blijft hier zeker altoos een sluier hangen, dien geen mensch vermag op te heffen. Hoe Christus voor ons niet alleen den tijdelrjken, maar ook den eeuwigen dood heeft kunnen smaken, hoe hij, de eengeboren Zoon door den Vader is verlaten, wie zal het ooit doorgronden? Maar al buigen we ons voor dit mysterie neer in zwijgende aanbidding, wij vinden daarin tevens den rtjksten en heerlijksten troost van ons geloof. Gods recht eischte, dat de mensch, die tegen God gezondigd had, met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft werd. En alleen zulk een Middelaar kan ons volkomen verlossen, die deze straf voor ons en in onze plaats heeft gedragen en aan Gods recht volkomen beeft voldaan.

Nu kan men dat zielelijden van Christus, dat „dragen van den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde" gelijk onze Catechismus het noemt, belijden bij het geloofsartikel geleden, gelijk dit ook metterdaad door onzen Catechismus reeds kort aldaar geschiedt, want er staat dat hij aan lichaam en ziel den toorn Gods gedragen heeft; men kan het ook nader ter sprake brengen bij het geloofsartikel gekruisigd, wattt in den kruisdood zelf lag uitgedrukt, dat de vervloeking Gods door Christus is gedragen, gelijk de Catechismus terecht opmerkt; of wel men kan dit verbinden aan het geloofsartikel nedergedaald ter helle, gelijk door Calvijn en de meesten onzer theologen is geschiedt; maar waar het op aan komt en wat voor het geloof alleen van belang is, is, dat men met heel onze Gereformeerde Kerk tegenover Rome aan dit lijden van Christus'ziel vasthoude. Eerst wanneer men daaraan tornde, zou men ontrouw worden aan de belijdenis van ons allerheiligst geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's