Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

Nu ons gebleken is, dat ook de bekende plaats uit I Petrus 3 volstrekt niet leert, dat Christus naar de hel is nedergedaald om den afgestorvenen het Evangelie te prediken, zouden we hiermede deze artikelenreeks kunnen sluiten.

Ons hoofddoel was toch, om waar zekere ongerustheid gerezen was in den boezem onzer kerken naar aanleiding van de afwekende opvatting, die sommigen van het geloofsartikel nedergedaald ter helle hadden, duidelijk te doen uitkomen, dat dit verschil van gevoelen steeds in onze Kerken bestaan heeft. Al hebben onze Gereformeerde Kerken beslist de Roomsche èn de Luthersche voorstelling van Christus'//a: a: /selijke nederdaling ter helle als onschriftuurlijk verworpen, ze lieten overigens ieder vrij, of hij bij dit artikel denken wilde aan Christus'verblijf in den dood gedurende de drie dagen na zijn begrafenis of aan de heische smarten, die Christus voor ons inzonderheid aan het kruis gedragen heeft. Het zou daarom een overdreven confessionalisme verraden, wanneer men iemand, omdat hij op dit punt met de uitlegging van onzen Heidelbergschen Catechismus niet geheel akkoord ging, bemoeilijken wilde. Leergeschillen grijpen zoo diep in het leven der Kerk in en kunnen zooveel beroering verwekken, dat men zeker wel zeer voor­ichtig moet wezen met een verschil vanj nzicht niet tot een dogmatisch geschil op te blazen.

Juist daarom hebben we er zooveel nadruk op gelegd, dat hier van een dogmatisch geschil geen sprake is. Er zou een dogmatisch geschil wezen, wanneer iemand ontkende, dat Christus voor ons de heische smarten aan het kruis gedragen had, want dan zou hij met de belijdenis onzer Kerk in vraag 44 van onzen Catechismus wezenlijk in strijd komen. En evenzoo zou er een dogmatisch geschil bestaan, wanneer iemand onder ons drijven ging, dat Christus naar het doodenrijk was afgedaald om daar den afgestorvenen het Evangelie te verkondigen. Maar wanneer het vaststaat, dat geen van beide dwalingeii. bedoeld worden, noch de loochening van Christus zielelijden, noch de leer van een evangelieprediking aan de dooden, dan kan het zeker aan niemand worden euvel geduid, wanneer hij het artikel van de nederdaling ter helle anders uitlegt dan onze Heidelberger Catechismus doet. De historische opvatting van dit artikel staat vrij. En dit geldt zeker te meer, waar niemand zal ontkennen dat de gedachte op zichzelf volkonen juist en Schriftuurlijk is, dat Christus na zijn sterven drie dagen in de macht éis doods is geweest en eerst bij zijn opstanding daaruit is verlost. Wil iemand het geloofsartikel daarop laten slaan, dan is hij dus zeker niet met de Heilige Schrift in strijd.

Maar al is hiermede ons doel bereikt, toch willen we van dit vraagstuk niet afstappen, zonder ten slotte nog ons eigen gevoelen te hebben gezegd. En v/e doen dit te liever, omdat daardoor blijken zal, dat ons pleidooi voor zekere vrijheid van opvatting bij dit artikel volstrekt niet voortkwam uit persoonlijke motieven, maar alleen op zakelijke en historische gronden rustte.

De vraag is dus, of de bezwaren, die tegen Calvijn's uitlegging van dit artikel zijn ingebracht, zoo afdoende en steekhoudend zijn, dat metterdaad deze uitlegging als historisch onhoudbaar moet worden prijsgegeven, en men daarom wel tot de zoogenaamde Zwingliaansche opvatting zijn toevlucht moet nemen.

Nu laten we het dogmatisch bezwaar vooral van Roomsche zijde tegen Calvijn's gevoelen ingebracht, dat Christus onmoge lijk de heische smarten heeft kunnen dragen, hier rusten. De Roomsche Kerk, die volhoudt, dat Criristus ook te midden van 't bitterste lijden de zaligheid bezeten heeft, kan niet toegeven, dat Christus de heische smarten heeft geleden. Maar de Protestant-Kerken hebben eenparig dit bitterste zielelijden erkend, en het bezwaar tegen Calvijn's opvatting ingebracht, gold dan ook niet dit leerstuk zelf, maar wel dat Calvijn dit leerstuk in verband bracht met het geloofsartikel van de nederdaling ter helle. Die bezwaren zijn vierderlei.

In de eerste plaats wijst men er op, dat het artikel nedergedaald ter helle volgt op het gestorven en begraven, en dus, wil men althans de volgorde der artikelen geen geweld aandoen, slaan moet op een feit of toestand, die na Christus' dood en begrafenis is ingetreden. En waar de Schrift ons nu leert, dat dit dragen der heische smarten inzonderheid in Gethsemane en aan het kruis heeft plaats g^êvoaden, daar zou, zoo zegt men, ware Calvijn's opvatting juist, het artikel vóór h^Xgestorven hebben moeten staan, en niet daarop hebben moeten volgeen.

In de tweede plaats merkt men op, dat het woord hel in onze vertaling minder juist is, want dat in den oorspronkelij ken tekst van ons symbool een woord staat, dat letterlijk beteekent de onderwereld, d. w. z. het doodenrijk; maar niet de plaats der verdoemenis. En het Grieksche woord xarax& ovia, letterlijk de plaatsen onder de aarde, èn het h^tijaschs in/ernum oi inferi, de onderwereld of degenen die deze onderwereld bewonen, zien in het algemeen op het doodenrijk of den staat des doods, maar niet, zoo zegt men, op de hel in eigenlijken zin. Ook ons HoUandsch woord hel beteekende oorspronkelijk de plaats, waar alle dooden zonder onderscheid heengaan. Het komt waarschijnlijk af van een ouderen stam, die saamhangt met ons helen en hullen, d. w. z. iets verbergen, en beteekent oorspronkelijk plaats der verberging. In dien zin wordt het woord hel nog wel in onze taal gebruikt; zoo noemen onze zeelui de bergplaats voor touwen, blokken enz. in het onderruim van het schip de hel; zoo spreken onze letterzatters van de hel, waarmee ze bedoelen de bergplaats, waar de gebroken letters worden bewaard, en zoo heet de ruimte voor den afval onder de kleermakerstafel de hel. Hel was daarom oudtijds de verborgen plaats, waar de afgestorvenen heengingen; en helleweg beteekende vroeger den weg, waarlangs de Iqken vervoerd worden naar het graf. In dien oorspronkelij ken zin nu, zegt men was dé vertaling nedergedaald ter helle zeker juist en gaf het geheel weer het descensus ad inferos. Maar het woord hel, dat oudtijds doodenrijk beteekende, heeft evenals het Latijnsche infernum onder den invloed van het Christendom een wijziging van beteekenis ondergaan. Zooals uit het Latijnsche infernum ontstond het Fransche enfer, de hel als plaats der verdoemenis, zoo kreeg het woord hel ook bij ons de beteekenis van oord der eeuwige rampzaligheid. Juist omdat de beteekenis van het woord hel omliep, zou de vertaling nedergedaald ter helle naar ons tegenwoordig spraakgebruik otijuist wezen en men beter doen met dit artikel weer te geven: nedergedaald naar de onderwereld of het doodenrijk. Maar daaruit zou dan ook blijken, dat de verklaring, die Calvijn van dit artikel gaf, eenvoudig op een misverstand berustte. Hij bracht dit artikel met de heische smarten in verband, terwijl er van de hel en dus nog veel minder van de heische smarten hier sprake kon zijn.

In verband daarmede v/ijst men in de erde plaats er op, dat ditzelfde misvertand ook heerscht in on? ', e Statenvertalinë ten opzichte van het woord hel. In he' Oude Testament staat hiervoor overal in het oorspronkelijke het woord Schtol, dat letterlijk beteekent een diepte, een inzinking en wanneer het in overdrachtelrjken zhï gebruikt wordt, de plaats waar de dooden heengaan, het schimmenrijk. Niet alleen de goJdeloozen, maar ook ae vromen gaan naar de Scheöl, die de a'gemeene verbiijf. plaats is voor alle gestoryenen. Het woord hel als plaats der verdoemenis zou in het Oude Testament nergens voorkomen, en nooit door Scheö! worden uitgedrukt. Eerst de latere Jjden souden de plaats der verdoemenis een afïonderiijken naam hebben gegeven, nl. het dai van Hinr.om, bij Jeruzalem gelegen, wa.ir de gruwelijkste afgoderij gepleegd werd en dat daas om ais CCH plaats der vervloeking beschouwd werd. Ge Hinnom d. w. z. het dal van Hinnom, of gelijk het saimgetrokken in 't Grieksch luidde, Gehenna werd daarom cok in het Nieuwe Testament de vaste naam voor de hel, en op alle plaatsen waar dit woord in het oorspronkelijke gebruikt wordt (zoo met name in Math, s : 22, 29, 30; 10 : 28; 18 : 9; 23 : IS, 33; Marcus 9 : 43, 45, 47; Luc.' 12 : 5 ; Jac. 3 : 6) zou het voikomen terecht door hel zijn weergegeven. Het zou daar werkelijk de plaats der eeuwige pijnigir^g beteekenen. Maar daarnaast gebruikt het Nieuwe Testament het gewone Grieksche woord Hades, dat evenzeer bij ons door hel is overgezet (zoo met name in M.ttt. II : 23; 16 : 18; Luc. 10 : 15; 16 : 23; Hand. 2 : 27, 31; I Cor. 15:55; Openb. I : 18; 3 : 7; 6 : 8; 20 : 13, 14) maar ten onrechte, want het woord Hades zou evenals Scheöl volstrekt niet de hel beteekenen, maar het doodenrijk in het algemeen. Juist omdat het Nieuwe Testameet hier twee afionderlijke woorden gebruikt, zou daaruit blijken, dat de Schrift zelf onderscheid tiiaak't tusschen de Gehenna of de hel en de Hades of het doodenrijk, en het zou een fout van onze O/erzetters zijn geweest, dat ze toch beide woorden door hel hadden weergegeven. Deze fout nu zou ook in verband staan met het artikel nedergedaald ter helle. De eenige plaats toch, waar in het Nieuwe Testament rechtstreeks gesproken wordt over Christus' vertoeven in de hel, zou Hand 2:31 zijn, waar de Apostel, na eerst het bekende woord van David uit Psalm 16 te hebben aangehaald: ij zult mijne ziel in de hel niet verlaten, noch zult Gij uwen Heilige overgeven om verderving te zien, daarna verklaart, dat David dit niet niet van zich zelf kon zeggen, maar dat hij, voorziende Christus' opwekking uit de dooden, van Christus geprofeteerd had, dat Zijn ziel niet in de hel is verlaten en Zijn vleesch geen verderving heeft gezien. Indien Christus' ziel in de hel niet verlaten is geweest, dan volgt daaruit, dat zijn ziel naar de hel eerst is nedergedaald, want anders zou er van een zijn in de hel van Christus' ziel geen sprake kunnen wezen. Het artikel nedergedaald ter helle zou dan ook juist in dit woord van Petrus zijn Schriftuurlijken grond hebben. Maar daaruit zou dan tevens blijken, dat het woord hel hier misleidend is. In het oorspronkelijke staat hier toch niet het woord Gehenna, maar het woord Hades, niet hel, maar doodenrijk. De juiste vertaling zou dan wezen : gij hebt mijne ziel in het rijk des doods niet verlaten. En in dien zelfden zin zou dan ook het geloofsartikel nedergedaald ter helle moeten worden opgevat. Evenals er in Hand. 2 : 31 van de heische smarten of de plaats der verdoemenis geen sprake is, maar van den staat der afgescheidenheid, waarin Christus ziel na den dood verkeerde, zoo zou ook in de Apostolische geloofsbelijdenis geen sprake wezen van een nederdaling naar de hel in eigenlijken zin, maar naar het rijk des doods.

En eindelijk, in de vierde plaats, wijst men er op, dat bij elke uitlegging der symbolen als vaste regel geldt, dat men de woorden nemen moet in den zin, dien de opstellers er aan gegeven hebben. Laat men de zoogenaamde historische interpretatie los, dan opent men de deur voor de meest willekeurige en subjectieve exegese. Men kan dan op den klank van een woord afgaande daaraan een bedoeling toekennen, die lijnrecht in strijd is met wat de schrijvers er mee gemeend hebben. Nu is het wel waar, dat het artikel nedergedaald ter helle eerst zeer laat in de officieele redactie van oiis Apostolisch Symbool is opgenomen, en niemand zeggen kan met absolute zekerheid, wat de Kerken, die dit hebben gedaan, met deze woorden gemeend hebben; maar dit geloofsartikel was toch reeds lang vóór het in den officieelen tekst der geloofsbelijdenis werd opgenomen, een algemeen erkende geloofswaarheid, waarop de Kerkvaders telkens hebben gewezen als een stuk der Apostolische prediking, Aan het feit, dat Christus ter helle was nedergedaald, twijfelde niemand; wie het wel deed, werd als een ketter beschouwd, die met de overlevering der Apostelen gebroken had. Nu hebbea de Kerkvaders bij de bespreking van dit geloofsartikel zich zeker ook uitgelaten over de vraag, wat ze daaronder verstonden, en al is er eenig verschil bij deze nadere verklaring, vooral wanneer men vroeg, welk doel die nederdaling ter helle had, de gedachte was toch algemeen, dat Christus' ziel na den dood in de onderwereld, d.w.z. in het doodenrijk was geweest. Wil men aan de historische beteekenis van het geloofsartikel geen geweld aandoen, dan moet het artikel dus ook in dien zin verklaard worden. Men kan afsnijden de Roomsche dwaalleer, alsof Christus naar een voorburcht der hel zou zijn geweest om daar de aartsvaders en geloovigen des Ouden Verbonds te verlossen, want dit is er later bijgemaskt, er aan toegevoegd, als verzinsel er bij gC" komen, maar als men al deze bijvoegselen

def latere Roomsche traditie uitzuivert en de oorspronkelijke beteekeaïs neemt, houdt men over de Schriftuurlijke belijdenis, dat Christus' ziel na het sterven in het rrjk der afgestorvenen zielen heeft verkeerd. Zóó moet dit artikel dus verklaard worden, tnaar in geen geval is het geoorloofd in dit artikel een heenwijzing te zoeken naar de helsche smarten, die Christus voor ons droeg, want die beteekenis is er door geen der Kerkvaders aan gehecht en is aan de historische wording van dit artikel geheel vreemd.

De ernst en het gewicht van dit viertal bezwaren zal zeker door niemand ontkend ^vorden. Ze schijnen zelfs zoo afdoende, dat het gewaagd lijkt nog een lans te breken vóór de opvatting van Caivijn en onzen Heidelberger Catechismus. Juist daarom moeten ze nader getoetst worden, zal de opvatting van onzen Catechismus gehandhaafd kunnen blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's