Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Onderzoeken we thans het viertal bezwaren, dat men tegen de opvatting van Calvijn en onzen Heidelbergschen Catechismus heeft ingebracht, dan kan de eerste bedenking, aan de volgorde der artikelen gestorven, begraven, nedergedaald ter helle ontleend, wel het kortst worden afgedaan.

Die bedenking was, dat het nedergedaald, ter helle in ons Apostolisch symbool volgt op het gestorven en begraven en dus onmo gelijk zien kan op een lijden, dat aan het sterven vooraf is gegaan.

Nu zou dit argument zeker eenig gewicht in de schaal leggen, wanneer de Roomsche overlevering juist was, dat het Apostolisch Symbool van de Apostelen zelf afkomstig was, door. de traditie van de Kerk was bewaard en daarom ook in zijn volgorde Goddelijk gezag bezat. Er is echter wel niet één geleerde, die dit nog durft volhouden. Het staat historisch vast, dat de Apostolische Geloofsbelijdenis eerst allengs gegroeid is, in verschillende redacties voor­ komt en de vorm, dien wij thans bezitten, eerst uit het midden der zevende eeuw dagteekent. Vandaar dat de volgorde der artikelen elk Goddelijk gezag mist, voorzoover ze ons niet door de Schrift zelf geleerd wordt. Nu is de volgorde in de Schrift altijd: gekruisigd, gestorven, begraven, opgestaan uit de dooden, maar de Apostelen voegen hier nooit een nedergedaald ter helle tusschen. Ook in de oudste redacties van het Apostolisch Symbool, zoowel in de Oostersche als in de Westersche Kerk, wordt nog streng die volgorde der Schrift vastgehouden, zonder de nederdaling ter helle daar in te lasschen. Eerst in het midden der zevende eeuw heeft men het artikel nedergedaald ter helle ook in het Apostolisch Symbool willen opnemen en toen dit artikel ingeschoven tusschen het begraven en opgestaan uit de dooden; maar door wie dit is geschied en waarom, kan rJemand met zekerheid zeggen. Genoeg om ta doen zien, hoe weinig waarde aan deze volgorde is te hechten.

Gesteld echter, dat men zich stipt aan de volgorde te houden had, dan keert dit argument zich evenzeer tegen de opvatting van Rome, Luther en Zwingli. Wat de Luthersche opvatting betreft, bleek ons dit reeds vroeger, want Luther stelt feitelijk de ncierdaïiag ter helle na Christus' levendmaking, dus na zijn opstanding uit de dooden. Maar ook de Roomsche en Zwingiiaansche opvatting komen met de volgorde niet uit. Rome leert toch, dat Christus' ziel terstond na het sterven naar de voorburcht der hel is gegaan, en Zwingli, die het nedergedaald ter helle verstaat van het verkeeren van Christus' ziel in den staat des doods, neemt evenzeer aan, dat het feit terstond en onmiddellijk na Christus sterven is ingetreden. Ware deze opvatting juist, dan had het nedergedaald ter helle dus oogenblikkelijk na het gestorven moeten volgen, maar was er voor het begraven tusschen beide geen plaats. Men vergete toch niet, dat Christus na zijn sterven nog geruimen tijd aan het kruis heeft gehangen; dat daarna Jozef van Arimathea nog vergunning heeft moeten vragen aan Pontius Filatus, om het lichaam van Christus te mogen begraven; dat vervolgens de toebereidselen voor de begrafenis nog moesten gemaakt worden, eer het lichaam van onzen Heiland naar het graf kon gedragen worden. Tusschen het gestorven en het begraven is dus zeker een tijdruimte van meerdere uren verloopen, gedurende welke Christus'ziel reeds in dezen staat der afgescheidenheid verkeerde, en wil men op de volgorde nadruk leggen, dan had er dus moeten staan: gestorven, nedergedaald ter helle, begraven, en niet: gestorven, begraven, nedergedaald ter helle. Het „ledergedaald ter helle" ïs niet pas na de begrafenis gevolgd.

En eindelijk, Calvijn zelf heeft deze bedenki; ; t( aan de volgorde ontleend, niet ten onrechte lichtzinnig, ja belachelijk genoemd. Eerst toch, zegt hij, wijst het Apostolische Symbool ons op wat Christus geleden heeft voor de oogen der menschen en daarna was het de geschikte plaats om te spreken over dat onzichtbare en onbegrijpelijke gericht, dat hij voor het aangezichte Gods droeg, opdat we zouden weten, dat niet alleen Christus' lichaam is overgegeven tot een prijs der verlossing, maar dat er nog een ander grooter en uitnemender rantsoen was, te welen, dat hij in zijn ziel gedragen heeft de gruwelgke kwellingen en smarten van een verdoemd en verloren mensch (Inst. II, 16:10). Zoo is het metterdaad. In het Apostolisch Symbool wordt ons niet een kort overzicht van het leven van Christus gegeven naar chronologische volgorde, maar spreekt de Kerk uit en belijdt ze, wat Christus als Borg en Middelaar voor haar deed. Het is hier niet te doen om zekere historische feiten op zich zelf, maar om hetgeen het geloof in Christus' lijden en sterven aan troost vindt voor de ziel. Het ikgeloof gaat daarom voorop en bepaalt al wat er volgt. Dat geloof nu richt zich in de eerste plaats op Christus in den staat zijner vernedering en noemt daarom de trappen der vernedering, waarlangs Hij al dieper en dieper is afgedaald, opdat Hij ons vanden vloek Gods verlossen zou. Daarom komt het zwaarste en het bitterste lijden het laatst. Het nedergedaald ter helle kon daarom niet na het gekruisigd en voor het gestorven staan; het moest aan het einde komen. Het geleden, het gekruisigd, het gestorven, het begraven teekent u, hoe de via dolorosa, de lijdensweg, al dieper en dieper .afdaalt, totdat Christus na zijn dood als prooi van den overwinnaar wordt weggeborgen in het graf. En toch, al dat uitwendige, zichtbare leed is nog het ergste en het bangste niet geweest; daarachter schuilt nog zooveel banger en schrikkelijker lijden, dat Christus' ziel doorstaan heeft, toen de angsten en benauwdheden der helle hem omringden en hij den toorn Gods voor ons droeg. Als laagste en diepste trap van den staat der vernedering komt dit lijden daarom het laatst. Dieper afdalen, schrikkelijker zich vernederen kon de Christus niet. En de tegenstelling wordt nu te aangrijpender, wanneer daarna volgt, dat Hij uit de dooden is opgestaan en aan de rechterhand Gods is gezeten. Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen en wie zal zijn leeftijd uitspreken.' Zóó opgevat is de volgorde der artikelen dus volkomen juist, en kon het nedergedaald ter helle geen andere plaats hebben dan die het in ons Apostolisch symbool heeft. Vat men het nedergedaald ter helle daarentegen op van Christus' zijn ia den staat des doods, dan is er geen voortgang, geen volgorde, maar krijgt men een matte herhaling zonder innerlijke ontwikkeling. Het sterven zelf sluit toch in zich, dat ziel en lichaam gescheiden worden en van dat oogenblik af de ziel in den staat der afgescheidenheid verkeert. Dat juist is het sterven, de dood. Alle climax valt dus weg, wanneer, na de Kerk het gestorven beleden te hebben, daarna nog eens verzekeren komt: n Christus' ziel is in den staat des doods geweest. Er moet na het gestorven en begraven nog iets volgen, dat nog dieper gaat, dat in dit sterven en begraven nog niet lag opgesloten, en dat krijgt men alleen, wanneer men met Calvijn en onzen Catechismus belijdt, dat Christus ook den eeuwigen dood voor ons droeg, dat Hij nedergedaald is ter helle. Zoo alleen is het nedergedaald ter helle geen overtoliig aachargsel, maar wordt 't het diepste fundament, waarop ons geloof rusten kan.

Ook de tweede bedenking, dat de woorden van het geloofsartikel de opvatting van Calvijn uitsluiten, omdat het oorspro.nkelijke woord infernum niet hel beteekent maar de onderwereld, de plaats, wasr alle afgestorven zielen heengaan, snijdt geen hout. Reeds het feit, dat in alle vertalingen van dit geloofsartikel bij alle Kerken een woerd gebruikt wordt, dat evenals ons hel niet een neutraal doodenrijk, maar de plaats der smart, de eeuwige verdoemenis aanduidt wi|f.t er op, dat de Kerk het ^ooxói infernum steeds in dien zin heeft verstaan. De poging om het „nedergedaald ter helle" te vervangen in enkele vertalingen van onzen tijd door „nedergedaald in het doodenrijk", hargt bij niet weinigen saam met de onschriftuurlijke leer, dat Christus na& r de dooden is gegaan, om hun het Evangelie te verkondigen, en is reeds uit dien hoofde af te keuren. Maar ook en niet minder, omdat daardoor de eenheid van ons algemeen en ongetwijfeld Christelgk geloof verbroken wordt. En de Roomsche èn de Grieksche èn de Luthersche èn de Gereformeerde Kerk belijdt, dat Christus ter helle is nedergedaald. Hoe en op welke wijze dit nedergedrald ter helle verstaan moet worden, daarover gaan de gevoelens der verschillende Kerken uiteen, maar in de erkenning van het feit zelf zijn zij ééa. Te bevreemden behoeft dit niet. Schier bij niet een geloofsartikel van ons algemeen en ongetwijfeld geloof gaan de verschillende Kerken, wanneer het op de nadere uitlegging aankomt, akkoord. Hoe geheel anders vat de Luthersche Kerk het opgevaren ten hemel niet op dan de Gereformeerde Kerk; welk een geheel andere beteekenis hecht de Roomsche Kerk niet aan het: ik geloof de vergeving der zonden dan de Protestant. Maar juist daarom moet er dan ook zorg worden gedragen, dat de artikelen, die als 't ware den grondslag vormen van ons algemeen geloof, zoo vertaald worden, dat ze het gemeenschappelijk bezit der Kerk blijken te zijn. Vervang nu het nedergedaald ter helle door nedergedaald iti de onderwereld of in het doodenrijk, en noch de Roomsche, noch de Grieksche, noch de Luthersche, noch een groot deel der Gereformeerde Kerk kan dit artikel meer aanvaarden. De Grieksche, Roomsche en Luthersche Kerk niet, omdat ze leeren, dat Christus werkelijk en plaatselijk naar de hel, d.i. de plaats der verdoemenis, is nedergedaald. En de Gereformeerde Kerken, die het gevoelen van Calvgn volgen, niet, omdat ze deze nederdaling geestelijk verstaan van het helsche lijden, dat Christus leed. Houdt men aan de vertaling nedergedaald ter helle vast, dan wordt het duidelijk, waarom de verHchillende Kerken ook verschillend over die hellevaart hebben gedacht; maar leest men in de plaats daarvan nedergedaald in het doodenrijk, dan wordt de verklaring, die de verschillende Kerken van dit artikel gegeven hebben, onbegrijpelijk. Want die vertaling klopt noch met het gevoelen der Roomsche Kerk, noch met dat van Luther, noch met dat van Calvijn en laat alleen plaats over voor het gevoelen van Zwingli.

Zoo blijkt dus reeds uit de verschillende verklaringen, die de onderscheidene Christelijke Kerken van dit artikel hebben gegeven, dat de vertaling: nedergedaald in het doodenrijk, niet juist kan zijn en het woord infernum hier een andere beteekenis hebben moet. Of het juist is, dat in het klassieke Latijn het woord infernum niets anders en niets meer beteekent dan de onderwereld, de plaats der afgestorven geesten, laten we in het midden. De Christelijke Kerk, die deze woorden uit den bestaanden taalschat. overnam, heeft er een eigenaardig cachet op gedrukt, er een andere beteekenis aan gegeven, en het is de fout van Zwingli, dat hij dit uit het oog heeft verloren. Omdat het woord hei in het oud-Nederlandsch niet anders beteekent dan schimmenrijk, daaruit volgt nog niet dat het ook thans deze beteekenis nog behouden heeft, want juist onder den invloed van het Christendom is de beteekenis van het woord gewijzigd en verstaat thans ieder er onder de plaats der verdoemenis. En zoo is het ook met het woord infernum gegaan. De vraag is niet, in welken zin de klassieke auteurs der Latijnsche oudheid dit woord gebruiken, maar wat de Kerkvaders er onder verstaan hebben, want in hun taal is dit geloofsartikel ontstaan. Nu is er bg zulk een overgang van beteekenis zeker een tijdlang nog eenige twijfel, hoe men het woord gebruiken zal. Het vroeger gebruik werkt nog na en een klassiek gevormd schrijver als Lactantius verklaart het woord infernum nog als de algemeene plaats waar alle dooden, goeden en boozen, heengaan. Maar dat gevoelen was zeker niet algemeen. Augustinus; die zich zeer breed over deze vraag heeft uitgelaten, verklaart even beslist, dat het woord infernum de hel, d.w.z. de plaats der eeuwige pijniging en smarte, beteekent. Op dien grond weigert hij zelf de voorstelling aan te nemen, dat Christus naar de hel zou zijn nedergedaald, om daar de zielen der aartsvaders te verlossen, want deze waren niet in het infernum, zegt hg, maar in Paradijs. Juist uit deze tegenstelling blijkt dus, dat Augustinus het woord infernum niet opvat als een algemeen doodenrijk, waar goeden en slechten heengeen, maar zeer bepaald als de plaats der verdoemenis. En Augustinus verklaart uitdrukkelgk, dat dit niet alleen geldt van het

Latijnsche woord inferum, maar evenzeer van het Grieksche woord hades.

Ia hoeverre het gebruik, dat de Schrift van het woord Hades maakt, hierop invloed heeft gehad, kan eerst bij de derde bedenking ter sprake komen. Thans was het ons alleen te doen om duidelijk te laten uitkomen, dat het niet juist is, wanneer men zegt: de vertaling nedergedaald ter helle deugt niet, want het oorspronkelijke woord kan niet ons hel beteekenen. Het getuigenis van Augustinus, die leefde toen het Latijn nog algemeen gesproken werd en die de beteekenis van het woord dus ui de levende taal kon vaststellen, getuigt afdoende voor het tegendeel.

Hoe die overgang van beteekenis tot stand kwam, is bovendien niet moeilijk na te gaan, en Augustinus zelf wijst daarop. De voorstelling, die de Grieksch-Romeinsche wereld van den Hades of het infernum had was van een rijk zonder vreugde, waar de schaduw des doods heerschte, waar alle waarachtig geluk gemist werd. Het was een wereld, die diep onder de aarde lag en daarom de onderwereld genoemd werd. De Christelijke Kerk, die tegenover die hei densche voorstelling plaatste het geloof van een zaligen hemel, waar Gods kinderen heengaan na het sterven, een Vaderhuis, waar Christus plaats voor hen bereid heeft, kon daarvoor het woord Hades of icfernum niet meer gebruiken. Zoo werd het woord infernum, de onderwereld, evenals ons woord hel de vaste term voor de plaats waar de goddeloozen heengaan, om daar de rampzaligheid te ondergaan als straf voor hun zonden. Juist omdat de Christelijke Kerk een geheel andere voorstelling had van het leven hiernamaals dan de heidensche wereld, omdat ze leert, dat er een geheel andere plaats bestemd is voor de kinderen Gods dan voor de verlorenen, kon ze niet meer van één onderwereld, één schimmenrijk spreken, waar alle gestorvenen heengaan. Het schimmenrijk, de onderwereld, de Hades wordt voor haar de hel. En in dien zin moet ook het geloofsartikel worden verstaan, dat Christus ter helle is nedergedaald.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's