Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Koningschap en de Maatschappy.

XV.

Vermaan hen, dat rij den overheden en machten onderdanig zijn, dat zg haar gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn. Titus 3 : I.

Vatten we nu wat we dusver vonden saèro, dan blijkt, hoe de beteekenis van de Maatschappij zich in den gang der algemecne ontwikkeling van ons geslacht steeds heeft uitgebreid. Maatschappelijke krachten die lange eeuwen schuil bleven, zijn allengs in het leven der volkeren werkzaam geworden. De Maatschappij heeft in den loop der eeuwen haar vleugelen uitgeslagen overeen terrein meer dan tienmaal zoo breed en lang als eertijds. £r is in die Maatschappij een macht opgekomen, die nu reeds de macht van den Staat en van de Oi^erheid in den Staat verre te boven gaat. In rijkontwlkkelde Staten kan de Overheid zich niet anders staande houden dan door met de wenschen en denkbeelden, die in de Maatschappij vasten wortel schoten, voor haar wetgeving, haar rechtspraak en haar uitvoerend bewind te rekenen. Het is het vrije Volksleven, dat in de Maatschappij steeds meer zich zelf bewust is geworden en gedurig poogt zijn wil aan de Overheid ten wet te stellen. Voorzooveelde Os/erheid hiermee weigerde te rekenen, nam ze, uit reactie, maar al te vaak haar toevlucht tot maatregelen van geweld, die de actie van het volk tot nog sterker uiting prikkelden. Dat eindigde dan met tegen elkaar ts boïsen. Tegenover de reactie brak maar al te vaak de revolutie uit. En wei triomfeerde dan ten slotte altoos weer zekere vorm van gezag, daar zonder gezag eenvoudig geen eenigszins geordend volksleven of Staatsieven denkbaar is. Maar na elke botsing van dien aard had toch altoos de Maatsciiappij weer aan overwicht gewonnen, en was de zedelijke oppermacht der Overheid te meer aan banden gelegd. Aan de Maatschappij als een geheel gedacht, is deheerschzucht aangeboren. Gel^k ze in het dagelijksch leven iedere groep burgers, en elk op zich zelf, staand burger poogt te onderwerpen aan de vormen en usantiën, manieren en denkbeelden die zij geijkt heeft, en buiten haar meetellenden kring bant wie weigert zich daaraan te onderwerpen, zoo heeft ze almeer haar heerschzucht ook op het Staatsieven pogen toe te passen. Zelfs won in meer dan ééa kring reeds de zucht veld, om den Staat tot een orgaan of aanhangsel van de Maatschappij te verlagen, aan de Oi/erheid elk zelfstandig karakter te ontnemen, en haar wil aan den Staat op te leggen. In het Anarchisme, dat alle Overheid verwerpt, viert dit streven der Maatschappij zijn hoogsten triomf. In de Commune poogde men het Overheidsgezag tot de plaatselijke gemeente te beperken, met opheffing van aile staatsverband. En de Sociaal-democratie streeft er principieel naar, om den Staat zelven in een georganiseerde Maatschappij om te zetten. Vooral door de stembus poogt de Maatschappij, haar macht over den Staat uit te breiden. In de Pers, op meetings en in volksvergaderingen van de kiezers poogt men de vertegenwoordigers van het volk steeds meer afhankelijk van xle Maatschappij te maken. En het resultaat hiervan is, dat de zin en wil die zich in de Maatschappij weet te openbaren en den boventoon te erlangen, steeds meer de macht in den Staat wordt, waarnaar de Overheid zich heeft te voegen.

Toch moogt ge, zonder het verkeerde dat hierin woelt, en het gevaar dat hierin schuilt, ook maar in het minst te verbloeden, het oog niet sluiten voor het goede en prijzenswaardige element, dat hiermee in het leven trad, te weten, het kostelijk element van het particulier initiatief. Aan de werking van dit particulier initiatief bestond veel minder behoefte, toen er in het volk in hoofdzaak eenheid van zin en gedachte heerschte. Wantj wel zijn er alle eeuwen door, onder eenigszins ontwikkelde Volkeren, allerlei verschillen aanhangig geweest, die vaak tot burgeroorlog leidden, maar de verschillen die destijds de inzich-|en verdeelden, waren bijna uitsluitend van bijkomstigen aard. Verschil over de diepste levensbeginselen daarentegen bestond "• oudtijds of niet of veel minder, en dan "og steeds uitsluitend bij een zeer kleine gfoep van wijsgeerig aangelegden, die "iet de religie van het volk braken. Het "oik als geheel genomen daarentegen was "eelal één van zin en bedoelen, had een­zelfde religie, eenzelfden zedeiijken standaard, eenzelfde levensbeschouwing, eenzelfde opvatting van het nationale leven, en kende een partij-indeeling en partij-tegenstelling, gelijk die onder ons opkwam, nog volstrekt niet. Er waren toongevende kringen en kringen die over onderdrukking klaagden, maar keerde straks de kans, dan sloeg het rad om, en verdrukte op zijn beurt wie eerst onderdrukt werd, en hoe men ook streed voor zijn belangen, in de diepste opvatting van het leven der Maatschappij en van den Staat bleef men éen, en bij die gemeene opvatting gold het als regel, dat tal van dingen, die nu de wet regelt, aan het goedvinden van de eigen praktijk der burgers werden overgelaten, terwijl omgekeerd een ieder het voor normaal aanzag, zoo de Overheid over allerlei dingen, die veel minder den Staat dan de Maatschappij aangingen, bij ordinantiën haar regel stelde. Zelfs de beschikking over zijn eigendom was veel meer dan thans aan de ordinantiën van de Overheid gebonden. Zoo herinneren ouden van dagen zich nog de vaststelling door de Overheid van den prijs waarvoor het brood moest worden verkocht, terwijl daarentegen het particulier initiatief nog zoo weinig ontwikkeld was, dat niemand er aan dacht zelf uit eigen middelen zijn kerk te helpen onderhouden.

Doch vanzelf moest hierin een keer tot stand komen, naar gelang steeds meer de eenheid van levensopvatting onder het volk teloor ging. In kleine bijzonderheden liet men zich den druk van de Overheid welgevallen, maar die druk hield op duldbaar £e zijn, zoodra de diepste levensovertuigingen uiteengingen, en de Overheid voor éen van die tegenover de andere partij koos. Reeds aanstonds in ons verzet tegen Spanje trad dit in het licht. Da verschillende provisciëa die thans ons vaderland vormen, waren destijds onder den Koning van Spanje gekomen. De Spaansche Koning was toen de wettige opperheer. En toen nu hier in het land de Reformatie ingang vond, en Spanje's Koning als wettige Overheid de Gereformeerde Religie met geweld poogde te onderdrukken, gold het in den groeten strijd tusschen Maatschappij en Staat niet meer een bgzaak, waarin men zich voegen kon, en waarin men zich desnoods moest onderwerpen, maar een verschil in de diepste levensopvatting en akoo in hetgeen men, krachtens ujn conscientie, aan God den Heere achtte verschuldigd te zijn. Vandaar dat toen het particulier initiatief op eenmaal een hooge vlucht nam. Men organiseerde zich op vrijen voet tegen de Overheid. Hieruit ontstond strijd en worsteling. En het einde was, dat de Overheid het onderspit delfde, de vrije beweging, die uit het volk was opgekomen, triomfeerde en straks een nieuwe, uit die volksbeweging opgekomen Overheid het Spaaasche gezag verving. Het gold toen een geheel gelijken strijd, als wij thans in onzen schoolstrijd doorworsteld hebben. Bij die laatste worsteling stond het niet: Reformatie tegenover Rome, noch ook Nederland tegenover Spanje, maar gold het een worsteling van het Christelijk element tegen de neutrale Humaniteit. Maar al verschilden de vormen, in étn grond was de strijd éen. Ook bijonzen schoolstrijd toch gold het verschil van tegenstelling in de diepste levensopvatting. De Doopsbelofte stond tegen de onderwerping aan de neutrale school rechtdraads over. Jegens God den Heere voelde eik Christenouder zich gehouden en verplicht, om zijn kroost in den dienst van Jezus op te voeden, en de Overheid van ons land wilde met dwang een stelsel van schoolopvoeding doorzetten, dat de Christelijke opvoeding van het opkomend geslacht verhinderde. En ook nu weer zag men geheel hetzelfde als in de dagen van ons verzet tegen Spanje. Ook nu werd het particulier initiatief wakker. Eigener beweging vcreenigde men zich, om zelf scholen te organiseerea, gelijk men in de dagen van Spanje eigen kerken stichtte. Dit particulier initiatief werd gedragen door een hooger beginsel en bleek daarom offervaardig te zijn. En allengs heeft zich toen uit die actie van het particulier initiatief een onweerstaanbare kracht ontwikkeld, die tot een algeheele omzetting van het otiéztmis, ten slotte ook in de wet van het land, geleid heeft. Ons volk bleek niet meer éen van zin en bedoelen te zijn. Steeds duidelijker trad aan het licht, wat diepgaande tegenstelling in de diepste levensopvatting de burgers van hetzelfde land verdeeld hield. Andere tegenstelUngen ontwikkelden zich daarnaast. Het bleek dat de hoogere ontwikkeling, waartoe ook ons volk allengs gekomen was, de vroegere eenheid steeds meer in verschillende stengels aan de ééne nationale plant uiteen deed gaan, Veelvormigheid verving de vroegere eenvormigheid. Om allerlei uiteenloopende beginselen groepeerden zich zekere volkskringen, die één van zin een eigen doel nastreefden. De poging, lange jaren nog door de Overheid beproefd/'v/'a-door het stempel dat haar wet op het leven zette, de vroegere eenheid te bestendigen, mislukte steeds meer. Hierdoor trad in het licht, dat de Overheid steeds meer onbekwaam werd, om zich met de regeling van het geestelijk leven des volks in te laten. Heil bij dien stand van zaken was alleen daarin te vinden, dat de Overheid zich steeds meer van dat geestel^k terrein terugtrok, om Kerk en School aan de belanghebbenden over te laten. En dit nu gaf vanzelf aan het particulier initiatief een vroeger ongekenden spoorslag, om met moed en volharding op te treden, en zich door veerkracht en offerande derwrjs te sterken, dat het allengs bekwaam werd, om de taak, die de Overheid vroeger vervulde, maar nu niet meer vervullen kon, zelf op zich te nemen. Vandaar, dat vooral in onze Christelijke kringen de. liefde voor het particulier initiatief sterk ontwikkeld-is, en dat zij met zeker kwaad vermoeden elke poging van de Overheid gadeslaan, om zich meester te maken van het terrein, waarop het particulier initiatief er in slaagde zijn krachtige werkzaamheid te ontwikkelen. Inzooverre kan dan ook gezegd, dat het streven om de Maatschappij tegenover den Staat meer zelfstandig te maken, ook ons niet vreemd was.

Toch mag deze nelging de oogen niet doen sluiten voor het verre van denkbeeldig ffevaar, dat hieruit kon opkomen, het gevaar namelijk, dat we ongemerkt in één span gingen loopea mst de lofzingers van het revolutionair Individualisme. Het Individualisme school te-a. '•^eele reeds ia-het volstrekte eigendomsrecht van de Romeinen, Is door de Fransche Revolutie op het uiterste gespannen, en ook voor het meer gematigd Liberalisme uitgangspunt van aüe Staatsbeleid geworden. Terwijl in Israels wetgeving allerlei geboden, van Godswege aan het volk opgelegd, de volstrekt vrije beschikking over zijn goed inperkten, voelde een oud-Romein zich in zóó absoluten zin meester op eigen v: ïi en over eigen goed, dat althans wie goed had en bezat, zijn ikheid tegenover den organischen samenhang van het maatschappelijk leven op alle manier gelden deed. Diezelfde gedachte is, niet hoofdzakelijk op grond van het bezit, maar op grond van het hebben van een eigen wil, in het roepen voor „Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap" tot politiek beginsel geijkt. En ook tenonzent heeft zelfs het meer bezadigd Liberalisme steeds de overtuiging bepleit, dat ons ik in de Maatschappij, en de Maatschappij tegenover den Staat, een volkomen zelfstandige positie behoorden in te nemen.

Dit leidde er van zelf toe, dat de Maatschappij steeds meer aan zichzelf werd overgelaten, en dat de Staat, als schier uitsluitend Rechtstaat, zich op hel gebied van het Recht had terug te trekken. In de Maatschappij kon dan de esa met dsn ander om de oppermacht worstelen. Wie de zwakkere was kwam onder, v; ie de machtigere was behield het overwicht. En daar de strijd alom in de Maatschappij niet met 't zwaard, maar mgf het geld werd gevoerd, schoot het kapitalisme steeds dieper wortel, kon bij wie geen hooger beginsel kenden, de meest onverzoenlijke strijd niet uitblijven, en was het juist het holle geroep voor vrijheid en zelfstandigheid, waardoor het Maatschappelijk gebouw ujt zijn voegen werd gelicht.

Op dien weg nu mogen wij ons niet laten meêslepsn. Zoo dikwijls de Oi/erheid in het maatschappelijk leven onze geestelijke vrijheid aantast, en ons dwingen wil iets te doen of te laten, wat uit onze souvereiniteit itj eigen kring voortvloeit en welks handhaving ons van God tot plicht \s gesteld, zullen we ons met hand en tand verweren. Zoo is het geschied op kerkelijk-, zoo is het geschied op schoolgebied, maar hieruit volgt volstrekt niet, dat we alzoo ons te weer mogen stellen op elk gebied. Souverelalteit in eigen kring omvat alle dingen, waarover God ons zelf Souverein heeft gemaakt, ons Zijnerzijds rechten heeft toegekend en ons plichten heeft opgelegd. Hierbij gaat 't altoos om onze conscientie. Een vader of moeder mag aan 't hun van God gegeven kind niet onthouden, wat 't kind aan geestelijk voedsel behoeft. Een man mag. zich niet uit zijn recht ais hoofd des gezins laten ontzetten. Tegen dwang in zake de conscientie moet verzet opkomen. In onzen dienst van God mogen we niet belemmerd worden. En zoo ook een geleerde bij de gratie Gods of een kunstenaar bij de gratie Gods mogen zich door menschen geen wetten laten stellen, die hen nopen zouden in te gaan tegen hun overtuiging. In dat alles voelt onze persoon zich alleen aan God gebonden. De souvereiniteit die zijn eigen ik bezit en moet bezielen, komt hem van God toe. En voor die souvereiniteit moest hij desnoods het offer van zijn leven kunnen brengen. Maar hieruit volgt in het minst niet, dat hij uit dien hoofde de bemoeienis van de Overheid van heel het erf der Maatschappij zou mogen terugdringen, of ook zich een vrijmachtlge beschikking over zijn goed en have zou mogen aanmatigen, ten behoeve waarvan hij elke ordonnantie der Overheid, als met zijn primordiaal recht in strijd afwees. Wie zich daartoe verleiden liet, miskent ten eenenmaie het organisch verband van het maatschappelijk leven, bedreigt de natuurlijke orde van dit leven, en glijdt ongemerkt van de beginselen der Heilige Schrift naar de beginselen van de mannen der Revolutie over. Grondfout hierbij is, dat men niet met de uitwerking der zonde rekent. Ja, in een Maatschappij van helUgen, waarin geen zonde gekend werd, daar zou elke bemoeienis van de Overheid met het maatschappelijk leven vanzelf uitblijven, en zou in zekeren zin de Overheid zelve overtollig zijn geworden. Was het besef van eigen recht, van anderer recht en van het recht Gods in elk burger klaar en helder, en kende niemand een andere aandrifc, dan om stiptelijk alle deze rechten te eerbiedigen, en overanderlijk in den weg van plicht en roeping te wandelen, zoo behoefde de Maatschappij om te bloeien niets dan zich zelve. Ze zou zich zelve volkomen genoegzaam zijn, en naar geen steun van bulten zou worden omgezien. Maar van zulk een toestand heeft onze toestand niets. Da zonde doorwoelt heel het maatschappelijk samenstel, en juist daarom is de hulp ook van den Staat als Medicijnmeester onmisbaar, en is zonder die hulp niet alleen de vteée, maar zelfs de orde in het maatschappelijk leven gedurig bedreigd. Wie kerngezond is loopt op eigen beeaen, wie half verlamd is, heeft behoefte aan krukken.

Dit nu slaat volstrekt niet enkel op het tekeer gaan van de misdaad, maar wel ter dege ook op de vaststelling en handhaving van rechten in de burgermaatschappij. Zulk recht en het besef van die recht komt uit de maatschappij zelve op, en rust langen tijd schier uitsluitend op gewoonte of afspraak; maar zoodra het volksleven zich te ver uitbreidt en te ingewikkeld van aard wordt, voldoet dit gewoonterecht niet meer, en komt de behoefte op om dit recht vast te stellen. Ons burgerlijk wetboek is dan ook feitelijk niet anders dan een poging op groofe schaal om de onderlinge en wederzijdsche rechten van de burgers in het maatschappelijk leven aan een vasten vorm te binden, verwarring te voorkomen, en de poging tot eigen handhaving van zijn rechten overbodig te maken. Het huwelijk is In zijn diepsten grond het leggen van een liefdeband om twee personen, en in zooverre zou men kunnen zeggen, dat het huwelijk alIecE! de twee die met elkaar huwden aanging. Bij puur ijidivlduailstische opvatting van het leven is dit dan ook zoo, maar door niets zoozeer ais juist door het huwelijk wordt dit individualisme dan ook geoardeeld. Wie met elkaar huwen, behooren straks beiden tot één gezin, sijn uit één familie, uit één geslacht. Uit hun huwelijk staan kinderen geboren te worden. Die kinderen moeten worden opgevoed en voor die kinderen moet worden gezorgd. De gehuwden hebben een bezit, klein of groot. Komen ze nu te sterven, dan moet vaststaan, hoe over dit goed beschikt zal worden. Kortom, al is het sluiten van het huwelijk iets, dat uit de Intimiteit der liefde van twee harten opkomt, toch zrja de huwenden niet vrij, om hun eigen willen tot wet te stellen. Ze staan In organisch verband met andere personen. Er is alzoo regeling van rechten noodig. Die regeling komt op uit de natuur en de gewoonte, maar Is dis gewoonte niet eenparig, komt gewoonte tegenover gewoonte te staan, dan dreigt verwarring, wanorde en twist, en daaruit wordt dan de noodzakelijkheid geboren, om wederzijdsche rechten en plichten vast te stellen. Dit deed In het huwelijk eerst de familie of het geslacht, daarna ten deele de Kerk, en deed ten slotte de Overheid.

Geheel de stelling dat de Overheid niet regelend in de Maatschappij zou mogen optreden, is daarom volstrekt onhoudbaar. Onze Belijdenis gaat in Artikel 36 dan ook van een geheel ander standpunt uit. Ze stelt vast, dat, ware de menschheid niet verdorven, het leven aan zichzelf kon worden overgelaten, maar dat, nu de zonde woelt, „onze goede God uit oorzaak van de verdorvenheid des menschelijken geslachts, Overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politlën", en dit niet alleen „opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde", maar ook opdat „het alles met goede ordinantie onder de menschen toega." Hiermede is in het minst niet ontkend, dat de Overheid, die zelf uit zondige personen bestaat, hierin niet veelszins verder kan gaan en vaak Is gegaan, dan Gods bestel eischt, maar het feit blijft niettemin vaststaan, dat ook het maatschappelijk leven niet aan zichzelf kan worden overgelaten, en dat het de Overheid is, die, voor zooveel noodig, ook in de Maatschappij orde moet scheppen en regel moet stellen. Dit komt daarvandaan, dat de Maatschappij zelve wel organisch ineen zit, maar niettemin een eigen alomvattende organisatie mist. Ze mist een hoofd, dat orde bestellen en handhaven kan. Dit zou nu niet hinderen, zoo in de Maatschappij aller belang zich In éénzelfde richting bewoog en aller zin en wil eenparig werkte. Nu dit echter niet alzoo is, maar in elke'sfeer en op elk gebied van ons maatschappelijk leven de neiging, het belang en de wil van den een vaak tegen de neiging, het belang en den wil van den ander overslaat, is het stellen van regelen en het uitvaardigen van ordinantiën onvermijdelijk. Juist Immers de samenhang van het maatschappelijk leven is oorzaak, dat al wil de meerderheid zich ten goede schikken, zelfs een zeer kleine halstarrige minderheid deze goede bedoeling verijdelen kan, en oorzaak kan worden dat allerlei schadelijke wanverhoudingen voortduren, en niet uit den weg te ruimen zijn. Vandaar, dat we niet alleen een Wetboek van strafrecht hebben, om de ongebondenheid der menschen te bedwingen, maar ook een Burgerlijk wetboek om allerlei wederzijdsche verhoudingen te regelen, en zelfs een Wetboek van Koophandel om in het op zichzelf geheel vrije bedrijf van den Handel, het alles met goede ordinantie, gelijk onze Belijdenis zegt, te doen toegaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's