Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Kege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Koningschap en de Maatschappij.

XVI.

Wilt gij nu de macht niet vreezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. Rom. 13 : 3? > .

In een volgende reeks zal de beteekenis van het Koningschap van Christus voor den Staat nader worden toegelicht, thans behoefde alleen aangetoond, dat de Ot^erheid het recht bezit om voor het leven der Maatschappij ordinantiën vast te stellen, waaruit van zelf volgt, dat het leven der Maatschappij voor een niet gering gedeelte ook door het optreden der Overheid beheerscht wordt. De Maatschappg zelve bezit geen alomvattende organisatie, ze heeft geen hoofd, zs heeft geen orgaan om algemeen geldende verordeningen uit te vaardigen. Voor zoover nu deMaatschappij toch niet buiten alle regeling kan, is de O^rerheid veelal de eenig bekwame om haar die regeling te gsven. Wel poogt de Maatschappij eerst op usantierecht te drijven, maar als dit usantierecht geen stand meer houdt, kan ze niet rechtloos bestaan, en is de Overheid geroepen haar dat beschreven recht te geven. Of men het al anders wenschen zou, er is geen andere uitweg. Doch juist dit brengt te weeg, dat bij het zich vormen van een juist beeld van het maatschappelijk leven, wel ter dege ook met dezen invloed van de Os^erheid te rekenen valt. Zij toch kan dien invloed op tweeërlei wijs uitoefenen, of door zelve aan de Maatschappij de wet te stellen, of door in de Miatschapprf zekere organen in het leven te roepen, die door haar met gezag bekleed, de noodige regelingen geven kunnen. Ni is dit laatste altoos het meest gewenscht. Da Maatschappij bewaart dan beter haar zelfstandig karakter, en de kans is er door geboden, dat de uit te vaardigen ordinantiën beter passen op den bestaanden toestand. De 0/erheidf toch kan niet genoegzaam rekening houden met de bijzondere toestanden die zich op elk gebied in het maatschappelijk leven voordoen. De Staat is een eenheid, de Maatschappij is op alle manier verscheiden. Deze tegenstelling teekent beider karakter. Eenvormigheid is van elke staatsregeling onafscheidelijk, en toch blijft juist veelvormigheid de eisch van het maatschappelijk leven. Het veiligst gaat men deswege, zoo de Overheid de Maatschappij zelve in staat stelt haar eigen leven, in overeenstemming met de groote verscheidenheid van dit leven, op velerlei onderscheidene wijze te regelen, en deze uit de Maatschappij zelve opgekomen regelingen met haar gezag bekleedt.

Ook vroeger is dit in de gildebrieven beproefd, maar toch mag niet ontkend, dat in oude tijden ds Oi? erheid meest geheel eigenmachtig ingreep, en daardoor vaak de vrije ontwikkeling van het maatschappelijk leven eer tegenhield, dan bevorderde. Aanvankelijk was dit zglfs niet anders mogelijk. De krachten in de Maatschappij waren nog te weinig tot zelfbewuste uiting gekomen. Misbruik stapelde zich op misbruik door den overmoed en de overmacht der macbthebbenden. En het was hiertegen, dat de Overheid aan den zwakke recht moest verschaffm. Was « brj< 7, gebrek aan koren, gelijk dit destijds bij misoogst en gebrek aan aanvoer van «jders, gedurig voorkwam, dan maakten ^Ö die het koren op hun zolders hadden, hiervan gedurig misbruik, om den prijs van het brood op te zetten; iets wat neerkwam op gebreklgden voor de armeren. Vandaar toen de broodzetting, d. i, de bepaling door de Overheid van den prijs waarvoor het brood verkocht moest worden. Nituur-'ijfe was dit een sterk ingrijpen van de Overheid in het particulier bedrijf, maar dit was noodzakelijk en geboden om de Maatschappij voor honger te vrijwaren, Soortplijke bepalingen vindt ge ook keer op *eer in de Mozaïsche wetgeving. Zoo was er bepaald, dat v/ie een stuk latsd be-^^'. het slechts zes achtereenvolgendejaren jl^ocht omploegen en bezaaien en het in geheel het zevende jaar braak moest laten liggen, ™e' dien verstande, dat wat er dan nog op Wies, door de armen van den akker mocht Worden gehaald. Een voorschrift met het tweeledig doel, om eenerzijds het land niet 't te putten, waar de kunstmatige bemes-"fg nog niet bekend was, en om ander-^^Ids in (Jea nood der armen te voorzien. Juist op dit voorbeeld dient intusschen gewezen, omdat er zoo sterke beperking van het eigendomsrecht in lag. De man aan wien "e akker hoorde, was eigenaar van zijn *nd, maar toch mocht hij er niet mee doen wat hij wilde. Een jaar lang moest hij elke zeven jaar zijn land braak laten liggen. En dit niet alleen, maar, als het voor braak lag, had hij niets over zijn land te zeggen en moest het aanzien, dat anderen op zijn akker kwamen, en er van afhaalden wat er dan nog op gegroeid was. Nu wil dit natuurlijk niet zeggen, dat deze bepaling uit wat God aan Israel ten wet stelde, ook voor ons land moet gelden. De wet aan Israel was voor een bepaald volk en in bepaalde omstandigheden gegeven. Maar het beginsel ligt hier dan toch uitgestippeld, dat de Oi^erheid gerechtigd kan zijn om in het algemeen belang regelingen te geven, die zelfs zeer diep in het eigendomsrecht ir»grijpen.

Nu doet geheel hetzelfde vraagstuk zich bij ons uiteraard onder geheel andere omstandigheden voor. Gebrek aan koren kent men in onze Europeesche Staten bijna niet meer. Men rekent hierbij niet meer met den oogst van zijn eigen land, maar met den wereldoogst. Msn weet, dank zij de landbouwstatistieken, op elk gegeven oogenblik, waar koren te veel en waar koren te w'einig is. De handel is er volledig op ingericht, om in minder dan geen tijd, het koren aan te voeren waar het ontbreekt. En al mag dit den prijs van het koren soms enkele centen doen opslaan, veel heeft dit niet te beduiden, en gebrek aan koren komt niet meer voor. Wel daarentegen kent men thans de zoogenaamde trusts, die de beschikking over de wereldproductie aan zich weten te trekken, en ten eigen bate deri prijs ervan opzetten, zooals dit met de petroleum reeds herhaaldelijk is gezien. Deze macht van het zich vereenigend kapitaal, die vroeger geheel onbekend was, begint zich nu reeds almeer te doen gevoelen, en hieruit is de vraag gerezen, of de Staat niet geroepen is, het misbruik dat hieruit kan voortkomen, tegen te gaan, of zelfs den handel van zulk een wereldproduct aan zich te trekken. Zoo vallen vraagstukken, die eertijds het leven bemoeilijkten, van zelf weg, maar andere, niet minder gevaarlijke vraagstukken van gelijken aard komen er voor in plaats. Gedurig toch doen zich hier problemen voor, wier oplossing daarom zoo uiterst moeilijk is, omdat ze alleen is door te zetten, zoo allen meedoen, maar juist jammerlijkerwijze zoo telkens op den onwil van enkelen afstuit. Vroeger sloten de winkels vanzelf als 't donker werd. Er was geen straatverlichting, en met het Invallen van den donker sloot een ieder zijn huis en zijn winkel. Miar sinds heeft gas en electriciteit, althans in onze steden, van den nacht een dag gemaakt. Men beweegt zich langs onze straten tot het middernachtelijk uur zelfs midden in den winter. Vandaar het nu zoo laat openblijven van de winkels. Dit maakt het winkelleven tot een slavenleven, en zoo rees vanzelf de vraag, of men, door onderlinge overeenkomst, de winkel niet tegen zeven of negen uur 's avonds sluiten kon. Doch aanstonds stuitte ook dit voornemen op den onwil van wie weigerde mee te doen.

Siuiten nu van de zeg twintig kruidenierswinkels tien om zsven uur, maar blijven tien andere open, dan ligt het in den aard der zaak, dat de tien die open blijven, alle avonden koopers trekken, en dat de tien anderen die sluiten, schade beloopen. Vroeger sluiting is gewenscht, en vroegere sluiting is mogelijk, mits allen samenwerken, en nu vraagt men zich af, of de O/erheid de vroegere sluiting niet aan allen kan opleggen. Zich zelf redden kan de Maatschappij hier niet. Zal het opgeworpen denkbeeld voor verwezenlijking vatbaar zijn, dan moet de Orerheid tusschenbeide treden. Anders bereikt men het voorgestelde doel niet.

En zoo nu komt de vraag om hulp van Overheidswege thans almeer op allerlei gebied in tal van vormen aan de orde, waar vroeger r, iet aan gedacht werd. Men zag het aan de bedrijfsongevallen. Door de invoering van de machine bij tal van bedrijven is het gevaar van wie er mfê omgaan, aanmerkelijk vergroot. Oigevallen, waaraan voorheen niet gedacht werd, komen in grooten getale voor. Ware nu de Maatschappij in gezonden toestand geweest, dan zou ieder patroon gevoeld hebben, dat hij voor een werkman die in zijn bedrijf een ongeluk kreeg, zelf moest zorgen; zorgen ook, zoo de werkman 't bestierf, voor z^n weduwe en zijn kinderen. Maar al waren er ook nu goede patroons die dit eigener beweging deden, verreweg de mecsten deden dit niet. Iets hielpen ze voor de eerste weken, maar verder lieten ze den ongelukkige, en, zoo bij 't bestierf, zijn vrouw en kroost aan hun ellende over. Ze zouden wel niet zoo gehandeld hebben, zoo hun concurrenten 't niet hadden gedaan, maar nu dezen hardvochtig bleken, moesten zrj 't ook wel worden. Anders toch was de concurrentie met dezen niet volte houden. Zoo de één jaarlijks duizenden guldens voor hen die een ongeval kregen, moest uitbetalen, en de ander, niet, stond de wedstrQd 2; : t meer gelijk Vandaar dat men dus allengs tot de overtuiging is gekomen, dat er hier maar één redmiddel was, en dat dit hierin bestond, dat men den plicht om voor zulk een door een ongeval getrcffin werkman te zorgen, san allen oplegde. Andere landen gingen hierin voor, tot ten leste ook ons laad gevolgd is, en natuurlijk kon alleen de 0/erheid den hier onmisbaren dwang oefenen. Natuurlijk ware het ook hierbij beter geweest, zoo de Oi^erheid in de Maatschappij zelve organen gevonden had, om dit regelen, en aan deze organen exscutoir gezag had toegestaan, maar dit denkbeeld vond geen ingang, en toen bleef er niet anders over, dan dat de Overheid eenvoudig bij wet de voor arbeidersongevallen te geven vergoeding regelde. Ongetwijfeld was ook dit een tamelijk diep ingrijpen in de vrije levenskringen der burgerij, maar nu de Maatschappij zelve onmachtig of onwillig bleek, was er geen andere uitweg.

Ook de Maatschappij ontvangt loon naar werken. Kwijt ze zich eigener beweging van haar plicht, volvoert ze zelve haar taak, en voorziet ze telkens opnieuw in de behoefte die elke nieuwe periode voor het leven met ? !ch brengt, dan houdt de Ot/erheid zich van verre, en denkt er niet aan zich in haar aangelegenheden te mengen. Zie het aan wat in de Vereenigde Staten op kerkelijk gebied en op het gebied van het Hooger Onderwijs gebeurt. De Kerken onderhouden er alle zich zelve, en het Hooger Onderwijs is in de meeste Staten geheel vrij Hooger Oaderwijs, En nu wane men niet, dat daarom hei kerkelijk leven er kwijnt of het Hooger Onderwijs zich op schralen voet behelpen moet. Het tegendeel is waar. Nergens worden grooter bedragen voor godsdienstige doeleinden uitgegeven, en in geen Land in Europa zijn de Hoogescholen naar verhouding talrijker en rijker met hulpmiddelen uitgerust, In onze oude wereld daarentegen voelde de Maatschappij geen drang om in deze behoeften van hooger orde zelve te voorzien. Zelfs onze Gereformeerde Kerken voelden, na de R^fomatie in de 16; en 17e eeuw, schier hoegenaamd geen aandrang, om in eigen behoeften zelve raad te schaffen. Voor de tractementen der predikanten riep men Staatshulp in, en voor het bouwen nam men al te vaak zijn toevlucht tot loterijen. En veel minder werd er nog aan gedacht om op wetenschappelijk gebied het particulier initiatief te doen bloeien. Huizen' van barmhartigheid werden uit legaten gesticht, en de Diaconieën hadden door de collecten goede inkomsten, maar een innerlijken drang om voor heel het geestelijk ieven van het volk op te komen en dit te doen wassen, kende men niet. Vandaar dat de 0/erheid toen raad moest schaffen, en dat niet alleen aan de Kerken inkomsten werden gewaarborgd, maar dat evenzoo de Academiën door Overheidsbeschikking in het leven geroepen en uit openbare fondsen onderhouden werden. Men gevoelde niet, dat ook in de Wetenschap een maatschappelijk belang school, en liet de zorge er voor varen. Had de Maatschappij zich zelve hiervoor aangegord, zoo zou nooit aan de 0/erheid zoo groote invloed op wetenschappelijk gebied gegund zijn, terwijl zij thans door het benoemingsrecht der hoogleeraren het feitelijk in haar macht heeft, voor een goed deel den gang der wetenschappelijke ontwikkeling te beheerschen.

Geheel hetzelfde geschiedt op schier elk stuk van het maatschappelijk terrein, Doet de Maatschappij zelve op elk terrein haar plicht, dsn blijft de Overheid er buiten, en het is nooit anders dan tengevolge van de zonde, dat de Overheid gedurig verplicht wordt, om een deel van de taak der Maatschappij over te nemen. Want wel heeft men sinds de Fransche Revolutie aller vrijheid op elkgebisddes levens uitgeroepen en z=ch ingebeeld, dat. dit de Maatschappij tot rijker zelfstandige ontwikkeling zou verheffin, maar het was de zonde die ook deze hooggespannen verwachting in teleurstelling deed eindigen. De hooggeroemde vrijheid toch deed weinig anders dan de ze'fzucht en het persoonlijk ik op den voorgrond zetten, en daar hierdoor het eene ik tegenover het andere ik kwam te staan, riep dit den bangen strijd in het leven, die thans allerwegen door een niets sparende concurrentie aan het woord Js, Di Maatschappij is een organisch geheel, en kan daarom dan alleen bloeien, wanneer haar deelen zich van dezen organischen samenhang steeds klaarder bewust worden, en den drang kennen, cm krachtens dien samenhang, saam te werken ter bereiking van een gemeenschappelijk doel. Ware er geen zelfzuchtig eigenbelang dat dezen samenhang gedurig verbrak, zoo zou de Maatschappij dan ook bij elk struikelblok, op den weg van haar hoogere ontwikkeling, zichzelf uit den nood kunnen redden, en zich den weg weten te banen, waarlangs ze verder kwam. Maar juist dit ontbreekt. De hoogere motieven oefenen geen kracht meer. De zucht naar geld en goed beheerscht de menigte, en schier aller inspanning richt er zich op, om zich ten eigen bate van het geld meester te maken. Want wel is men, door de ervaring geleerd, allengs tot het inzicht gekomen, dat men door te straffa concurrentie elkander niet alleen, maar ook zichzelf ten slotte afbreuk doet, en is men hierdoor er op bedacht geworden om met anderen liever voor gelijksoortige belangen saam te werken, maar deze saamwerking, wel verre van heel het organisme der Maatschappij te omvatten, richt zich bijna uitsluitend op de belangen, die men met de personen van eenzelfde bedrijf of stand gemeen heeft. Met dezulken vereenigt men zich dan voor de behartiging van gelijksoortige belangen, maar met het uitgesproken doel om zich, a!z30 vereenigd, te scherper tegenover andere groepen te stellen. Deze vereenigen zich dan op haar beurt, en zoo komt allengs de groepenzelfzucht op, die de wederzijdsche verhouding nog slechts verscherpt. Ea dit roept dan conflicten als thans bij den arbeid in het leven, die zoo reusachtige afmetingen kunnen aannemen, dat ze den Staat zelven in gevaar brengen, gelijk het bij meer dan één groote staking gezien is.

Hierbij komt, dat de reusachtige macht die de mensch allengs over de natuur en over de haar inwonende ontzettende krachten wist te verkrijgen, de spanning in het leven der Maatschappij op ongelooflijke wgze deed toenemen. Als gevolg toch van die veroveringen op de natuur is de gemeenschap van land met land en van werelddeel met werelddeel derwijs in omvang toegenomen, dat de Maatschappij zich niet meer als een nationale Maatschappij voelt, maar almeer heel de wereld als haar terrein aanvaard heeft. Juist die dubbele uitbreiding nu, eenerzijds in natuurkracht en anderzijds in wereldgemeenschap, heeft uiteraard h: t1 gevoel van^ organischen samenhang nog te meer verslapt en verweekt. Al slaagde men er toch in, op het beperkt gebied van zijn eigen land zich met alle belanghebbenden over een betere regeling te verstaan, dit zou niet baten, indien men, in het buitenland hiervan het profijt trekkende, u sa^-n door zijn concurrentie te grooter schade deed lijden. Hierdoor tf ok een ieder zich terug op zijn eigen voordeel, rekende niet met het belang van anderen, en misbruikte zijn overwicht aan talent en geld, om de anderen naar zijn hand te zetten. Er is nu eenmaal ongelijkheid van menschelijk talent en menschelijke kracht. Er is een klein deel der menschen begaafd met hooge talenten, en er is een brcede schare, die van deze machtige talenten geheel ontbloot is. Toch zijn beide deze groepen van de intellectueel sterkeren en de intellectueel zwakkeren op elkaar aangewezen. Bij de reusachtige levenstaak die de Maatschappij eiken dag te volvoeren heeft, blijft aan die eerste groep de leiding, en moet de breedere groep haar arbeid, door dien arbeid loon, en voor dit loon haar levensbrood vinden. Buiten zonde gerekend, zou nu de kleinere, innerlijk machtige groep zich geroepen hebben gevoeld, allereerst voor den welstand der breede groep te zorgen, maar de in de Maatschappg inwonende zonde duldde dit niet. Op zichzelf staande personen beoogden dit wel, maar niet hun groep als groep. Vandaar nu, dat de rijke gaven, die God juist in de laatste twee eeuwen aan de Maatschappij geschonken heeft — gaven waardoor het leven der Maatschappij een vroeger volstrekt ongekende hoogte heeft bereikt — wel het leven hooger hebben opgevoerd, maar geheel nieuwe verhoudingen tot aanzijn hebben geroepen, die den samenhang van het maatschappelijk leven niet gesterkt, maar veeleer nog verder verbroken hebben. Ojk bij de armenzorg komt dit uit. De aarde brengt haar vrucht veel milder én rijker voort dan ooit vroeger, en toch is het Pauperisme niet verdwenen, maar toegenomen op onrustbarende wijze. Waar nu vroeger de meeste ver om zich heen grijpende armoede door de particuliere milddadigheid, en vooral door de armenzorg der Kerken, ondervangen werd, schiet thans èn Kerk èa particuliere weldadigheid te kort, en wordt vooral in de groote steden almeer een toestand geboren, die om hulpe schreit. Op die wijs worden toestanden in het leven geroepen, die de Maatschappij steeds meer de mogelijkheid benemen om zelve haar leven te organiseeren en naar vaste regelen te doen voortschrijden, Aan goeden wil ontbreekt het voorwaar niet, en evenmin aan belangstelling, maar altoos weer stuit de beste poging af op de zondige trekken die geheel het lichaam der Maatschappij in zoo bedenkelijke spanning houden. En vandaar, dat dan ten leste altoos weer de ordenende macht van de Overheid te hulp wordt geroepen, opdat zij orde in den chaos moge scheppen. Zelfs de Zondagsrust, waaraan in ons al drukker leven telkens levendiger behoefte gevoeld wordt, kan de Maatschappij niet uit zichzelve waarborgen. Afspraak helpt ook hier niet. Al is ook de meerderheid goedgezind, er blijft altoos een vrij groote groep over, die zelfs voor zoo heilig belang geen hart heeft, en ook ten onzent zal goede Zondagsrust den vermoeiden niet gewaarborgd zijn, indien niet de Overheid onze versleten en afgeleefde Zondagswet vervangt door een nieuwe wet, die op de behoeften van onzen tijd berekend is.

Maar al eischt de noodzakelijkheid dezen en zoo menigen anderen maatregel, vergeten mag nooit worden, dat de Maatschappij, door deze Staatshu'p noodzakelijk te maken en te aanvaarden, zichzelve verslapt, en dat het ook hierin gedurig uitkomt, hoe de O verheid i? /» der zonde wil, d, i. om de zonde der enkelen, en om de zonde der Maatschappij, van God verordend, is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's