Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogxnatlsoh gesohil ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogxnatlsoh gesohil ?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXII.

Het woord Gehenna is dus, gelijk we zagen, aan de volkstaal der Joden ontleend en staat ia nauw verband met de Oud-Testamentische profetie, die het dal van Hinnom symbolisch als plaats des gerichts beschouwt.

Toch is de beteekenis, die Christus en de postelen aan dit woord Gehenca hechten n andere dan de apocriefe boeken der den doen, en juist dit onderrcheid kan el het best toonen, hoe orjuist de bewecg is, dat de Eschatologie van het ieuwe Testament aan deze apocriefe oeken zou ontleend zijn. Het aardschezinda Jodendom, dat de profetie in tterlijken zin opvatte, meende, dat et aardsche Sion de p'.aat.s s: u wezen aar het toekomstrijk van den Messias zou orden opgericht. Op grond van Joel 3:12 erd verwacht, dat het wereldgericht, dat an komen zou, werkelijk in het dal osafat zou plaats grijpen, en op grond an Zach. 14; 3, dat de voeten des Heeren aarbij staan zouden op den Olijfberg. a dat gericht zouden de goddelcosen ebracht worden naar het werkelijke dal an Hinnom, dat zich dan openen zou om oegang te verleenen tot den vuurpoel der el. In het zoogenaamde boek van Heticch ordt metterdaad de voorstelling gevonden, at bet dal van Hinnom de hel wezen zal'. n dat dit in J zus' dagen het volksgeoof was, blijkt wel daaruit, dat men in de ookdampen, die in dat dal uit de aarde pstegen, een bewijs meende te hebben, at onder dit dal het helsche vuur brandde. et dal van Hinnom is hier dus niet een «•ymbpiische naam voor de hel, maar de erkelijke plaats, waar de hel zich bevindt, e toegangspoort tot de hei. Zoo toont ok hier het vlee^chelijke Israel, hoe het an. de letter blijft hangen, van het symolische karakter der profetie niets verstaat n niet hooger kan opklimmen dan tot een ardsch Sion en een aardsche hel. Vaa dit lles nu is in het Nieuwe Testament niets e ontdekken. Overal waar in het Nieuwe estament van de Gehenna gesproken wordt, s elke gedachte aan het werkelijke dal an Hinnom buitengesloten, en beteekent et niet anders dan de plaats der eeuwige qcigJDg.

Veel moeilijker daarentegen is de vraag e beantwoorden, of de Joden in Christus' agen de Gehenna beschouwden als de plaats, aar de goddeloozen terstond na het sterven eengingen, dan we! als de strafplaats, die as na de opstanding uit de dooden en het aatste oordeel voor hen bestemd was. In e apocriefe boeken, zoo met name in het oek Henoch, het zoogenaamde IV boek Eïra en de openbaring van Biruch, wordt de voorstelling gegeven, dat de afgetorvenen voorloopig naar een andere plaats, en Hades, gaan, om eerst na het jongste ericht in de Gehenna te worden geworpen. oo heet het in IV Ezra 7 : 32, dat de Ailerhoogste op den troon des gerichts zal gaan zitten, en dan eerst verschijnt de groeve er pijniging en daartegenover de piaats der verkwikking; dan eerst v/ordt de vuuroven der Gehenna openbaar en daartegenover het Paradijs der zaligheid. Paradijs en Gehenna, hemel en hel komen dus eerst n het laatst der dagen. Ook de afgevallen ngelen zijn volgens deze apocriefe litteratuur thans nog niet in de Gehenna, maar worden voorloofig op een andere plaats bewaard en zullen eerst na het laatste ordeel in de Gehenna worden gev/orpen. De Gehenna is bier dus de eindstr af plaats, ie eerst na de voleindiging der eeuwen voor de goddeloozen is bereid.

Naar men beweert, zou deze voorstelling het volksgeloof der Joden in Christus, ' dagen ijn geweest en in het Nieuwe Testament ijn overgenomen. Men wijst er dan op, dat n Luc. 16 : 23 van den rijken man wordt ezegd, dat hrj terstond na zijn sterven gtcg naar den Hades, en het woord Gehenna list hier niet gebruikt wordt. De Hades zou dus ook in het Nieuwe Testament de voorloopige verblijfplaats der afgestorven zielen zijn, de Gehenna de strafplaats, waar eerst na de opstanding, ziel en lichaam worden gepijnigd. Voorts merkt men op, dat in het Nieuwe Testament, waar van de Gehenna sprake is, deze altijd met het lichaam in verband gebracht v/ordt. Zoo wordt in Matth, 5 : 29, 30 tot tweemaal gezegd: het is u nut, dat een uwer leden verga en niet het geheele lichaam in de Gehenna worde geworpen". Evenzoo tot driemaal in den paralleltekst Mc. 9 : 43» 4S, 47: het is u beter verminkt (kreupel of maar ééa oog hebbende) tot het leven in te gaan, dan de twee handen (of twee voeten of twee ooger) hebbende, heen te gaan in de Gehenna". Hetzelfde zou evenzeer blijken uit Mstth. 10 : 28: Vrees niet voor degenen, die het lichaam dooden en de ziel niet kunnen dooden, maar vreest veel meer Hem, die beide lichaam en ziel kan verderven in de Gehenna". Indien de Gehenna voor lichaam en ziel bestemd is, dan volgt hieruit, dat de zondaar eerst u de opstanding naar de Gehenna heengaat. Immers tot dien tijd is het lichaam in het graf en niet in de hel.

Ook wat de afgevallen engelenwereld betreft, zou hetzelfde blijken uit II Petrus 2:5, want daar wordt als hun tegenwoordige verblijfplaats, zegt men, niet de Gehenna genoemd, maar de naam Tartarus gebruikt; er staat toch letterlijk, dat God de opstandige engelen „in den Tartarus geworpen hebbende, hen overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis om tot het cordeel bewaard te worden". De Tartarus is dus de voorloopige bewaarplaats der engelen tot het oordeel; eerst daarna gaan ze naar de Gehenna. Nog nadere bevestiging zou dit vinden 10 Openbaring 20, waar in vs. i gezeg*^ wordt, dat in het laatst der dagea «" engel zal afkomen uit den hemel, die den sleutel des afgronds en een groote keten i» zijn hand heeft, en de oude siang, welke is de duivel, zal grijpen, hem in den afgro" zal werpen en hem daarin zal opsluiten en dien boven hem zal verzegelen; want deze afgrond zou dan de hel of Gehenna wezen-Ook hetgeen aan het slot van ditzeüde hoofdstuk gezegd wordt, dat na de opstanding en het laatste oordeel de ^°°^ ^ de hades zullen geworpen worden in de

poel des vuurs (vs. 14), zou deze voorstelling bevestigen, want de Hades zou hier jiet schimmenrijk zijn en de bedoeling van Tohannes zou wezen, dat de goddeloczen, iie eerst in den Hades vertoefden, pas na het jongsie oordeel naar den poel des vuurs, d.i. de Gehenna, zouden gaan.

Voeg hier ten slotte nog bij, dat overal waar in het Nieuwe Testament gesproken wordt, zoo zegt men, van het „onuitblusschelijke vuur", het „helsche vuur", de „worm, die niet ophoudt te knagen", de „buitenste duisterais", waarmede de straffin en pijnigingen der Gehenna geteekend worden, éeze altijd in verband worden gebracht met ^ji laatste oordeel. Zoo wordt in Matth. 25:41, om dit eene voorbeeld hier aan te halen, eerst bij het laatste oordeel gezegd tot de goddeloozen: Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is" en aan het slot herhaald: en deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in hst eeuwige leven" (vs. 46). Metterdaad schijnt dit bewijs uit de Schrift zeer sterk te staan. Welk eltment van waarheid hierin schuilt, kan eerst besproken worden wanneer we hebben nagegaan, wat het Nieuwe Testament onder den Hades verstaat en wat het leert aangaande den toéSahd des> zielen na den dood. Thans is hét alleen te doen om het begrip van de Gehenna vast te stellen. Is de Gehenna de strafplaats, die eerst na het laatste oordeel voor de duivelen en de goddeloozen bestemd zal worden, of bestaat ze reeds thans en is ze de verblijfplaats der gevallen engelen en der ongcloovigec, die gestorven zijn?

Onderzoeken we deze vraag eerst met het oog op de gevallen engelen, dan spreekt wel van zelf, dat we met hetgeen de Openbaring van Johannes ons leert, uiterst voorzichtig hebben te zijn. Het behoort toch tot het apocalyptisch karafeter der profetie, dat ze de geestelijke dingen ons in aardsche beelden voor oogen stelt, maar die dan ook als beeld en niet als werkelijkheid zijn op te vatten. Satan is een geestelijk wezen en van een binden met ketenen, een opsluiten in een put met een deksel, kan dus in v/erkelijkheid geen sprake wezen. Wat in Openbarirg 20 ons geleerd wordt, moet dus geestelijk worden verstaan. Vraagt men nu, wat de bedoeling van deze beeldspraak is, zoo is dit niet moeilijk te verstaan. Volgens de Heilige Schrift is de werking van Satan thans niet tot de hel bepaald, maar strekt deze zich ook tot de aarde uit. In den proloog op het boek Job wordt ons zelfs de voorstelling gegeven, dat Sitan in den g hemel verschijnt, als de kinderen Gods komen om zich voor den Heere te stellen (Job. 2: ), en Christus zegt, dat hij den Satan als een bliksem uit den hemel zag vallen (Lukas 10:18). Maar al laten we dit nu nog rusten, zeker is, dat de Heilige Schrift de voorstelling geeft, dat Satan tbars op de aarde kan komen, om den menscb tot zonde te verleiden. Zoo kwam hij in het Paradijs tot den eersten mensch, zoo verzocht hij Christus in de woestijn, en zoo h gaat hij rond als een brieschende leeuw zoekende, wien hij verslinden mag (I Petrus 5:8).' Wanneer nu in Openbaring 20 ons n geeegd wordt, dat Satan in het laatst der t dagen zal geketend en geworpen worden D in den afgrond en deze met een deksel zal gesloten worden, dan wil dit niet anders zeggen, dan dat aan de macht en invloed, die thans van Satan op aarde uitgaat, een i einde zal gemaakt worden. Maar allerminst v wordt daarmede bedoeld, dat de afgrond h of de Gehenna thans nog niet de strafplaats dar gevallen engelen zou wezen. Ia Open­ h baring 9 wordt toch gezegd, dat een ster K die uit den hemel valt, de sleutels ontvangt van den putdesafgronds, om dien te openen, d en dat uit dezen put voortkomen de booze i machten, die de menschen pqnigen en die i tot een koning over zich hebben den „engel e des afgronds", onder wien niemand anders S verstaan kan worden dan Satan, de Apoliyon of Verderver (Openb. 9:11).

Bewijst dit beroep op het apocalyptisch visioen uit Openbaring 20 dus niets, dan is de eenige plaats uit het Nieuwe Testament, die nog overschiet, II Petrus 2 : S o Hier staat toch, zegt men, dat de opstandige engelen voorloopig bewaard worden in de Tartarus tot het laatste oordeel, en daaruit volgt, dat eerst na dit oordeel de gevallen l engelen de volle straf ontvangen zullen, d wanneer ze uit deze voorloopige gevangenis in de Gehenna zuilen geworpen worden. Zeker toont deze uitspaak, dat het eindoordeel over de gevallen engelenwereld eerst in het laatst der dagen zal geveld worden en de straf, die ze thans dragen, nog maar een voorloopige is. Ook uit andere plaatsen der Schrift zooals I Cor. 6:3, blijkt dit, maar daaruit volgt nog niet, dat de gevallen engelen thans nog niet in t de hel zouden wezen, en in geen geval mag dit daaruit worden afgeleid, dat in II Petrus 3:5 als verblijfplaats dezer engelen niet de Gehenna, maar de Tartarus wordt genoemd. Nog daargelaten toch, dat p d b G '1 het oorspronkelijke niet de Tartarus d zelf als verblijfplaats wordt genoemd, maar het werkwoord tartaraó staat, dat in onze taal moeilijk in één woord is weer te geven, miar bsteekent: ot de Tartarusstraf veroordeelen, ia den Tartarus werpen, — is het toch duidelijk, dat de Apostel Petrus hier zinspeelt op het volksgeloof der Grieken, dat de Oppergod in den hemel de reuzen of giganten, die in den aanvang het gedaagd hadden den hemel te bestormen, Sestraft had door ze te werpen in den Tartarus, die even diep beneden de aarde 's als de hemel daarboven en als de plaats ^er schrikkelijkste pijniging werd gedacht. Tartarus is dus in het Grieksch hetzelfde *ls Gehenna in het Hebreeuwsch en een Wezenlijk onderscheid tusschen beide is er "iet. Tartarus, Gehenna, afgrond of Abys-^^s, poel van het onuitblusschelijk vuur enz. ^P verschillende namen in de Schrift om éen en dezelfde plaats aan te duiden. Wilde men, omdat de Schrift hier een afzonder^ lijken naam gebruikt, ook aan een afzonder lijke plaats denken, dan zou men evenzeer moeten aannemen, dat er naast de Gehenna nog een vuurpoel, een plaats der buitenste duisternis, een put des afgronds enz. zou bestaan.

Dat de Schrift de Gehenna reeds thans als de verblijfplaats der gevallen engelen beschouwt, blijkt bovendien onwederlegbaar uit Jac, 3 : 6, waar staat, dat „de tong een vuur is, een wereld der ongerechtigheid, welke het geheele lichaam besmet, en'ontsteekt het rad der geboorte, en wordt ontstoken van de Gehenna." De Gehenna kan hier toch niet beteekenen den vuurpoel, die eerst aan het eind der eeuwen voor de gevallen engelen bestemd is, maar bedoelt, gelijk alle uitleggers toegeven, de demonische inspiratie, die thans uit de diepte der hel opkomt en zich meester maakt van de raenschelijke tong. De Gehenna of hel staat hier in overdrachtelijken zin voor den duivel, voor satan zelf, die, omdat hij inde Gehenoa zija zetel heeft en vandaar zijn macht op aarde uitoefent, de Gehenna wordt genoemd. Maar daaruit volgt dan ook, dat satan reeds thans in de Gehenna is en niet eerst na het laatste oordeel naar de Gehenna zal gebannen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogxnatlsoh gesohil ?

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1910

De Heraut | 4 Pagina's