Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De philippica, die

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De philippica, die

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 25 Februari 1910.

De philippica, die De Nederlander aan ons adres richtte, had dus metterdaad geen reden van bestaan. We spraken over de poging van liberale zijde cm met de vroeger zoo hooggeloofde neutraliteit te breken, aan de Openbare School weer een Christelijk tinijs te geven, en we verklaarden, dat schier heel de Christelijke pers tegen sulk een pogen om de Openbare School te kerstenen, zich had verzet,

Zu’k een pogen.

Maar De Nederlander liet de woorden zulk een weg, deed het voorkomen, alsof we de Openbare School zoo slecht mogelijk wilden maken om de Vrije School er boven op te helpen, en sprak haar veroordeeling over zulk een het-doel-heiligt-de middelen politiek uit.

Nu vreezen we voor dit verwijt niet. Groen is nog veel erger overkomen, toen hq tegen de gedienstigheden der praktijk opkwam, waarmede de liberalen bijbels en psalmboekjes invoerden op de Openbare School om de Vrije Christelijke School te nekken; toen hij het woord Christelijke deugden uit de wet wilde geschrapt hebben, omdat dit woord een misleiding was; en eischte dat de neutrale Overheid op haar neutrale school ook geen „Christendom boven geloofsverdeeldheid", dat niets dan een verkapt modernisme is, leeren zou.

Sprak men ook toen niet van een Jezuieten ntoraal ? Gebruikte de anders altoos zoo kalms en bezadigde Beets niet het woord demonisch? Meenden de ethische „vrienden" van Groen niet, dat men juist omgekeerd aaa dat „Christelijk" z; ch moest vastklemmen, om de Openbare School, de schcol van het volk, toch zooveel mogelijk nog voor het Christendom te behouden? Ook Groen had vroeger gehoopt, dat de Staatsschool de nationale school kon blijven. De Staatsschool was erfenis van de glorieuse Republiek; ze had eeuwen lang ons volk opgevoed in de Christelijke traditie; ze was vrucht van de Reformatie, en haar leven hing zoo nauw met dat der Gereformeerde Kerk saam. Historisch man als Groen was, gaf hij niet zoo gemakkelijk de Openbare School prijs, en hoopte, dat haar Christelijk karakter bewaard kon blijven door de nationale school in gezindheidsscholen te splitsen. Daarin lag een oplossing van het vraagstuk, hoe de Overheid, zonder een bepaalde Kerk te bevoorrechten, zooals in de dagen der Republiek, toch het publiek recht der Kerk ook in verband met de volksschool kon erkennen, en het Christelijk karakter der Staatsschool kon gehandhaafd blqven.

Juist dat echter wilde het liberalisme niet. Het wilde niet de gesplitste, maar de emengde volksschool. Het wilde niet een onfessioneel Christendom, maar een Chris­ g tendom boven 'geloofsverdeeldheid. Het wilde ééa school, waar al de kinderen van het volk saam zouden opgevoed worden ais uitdrukking van de éénheid der natie. Een school, waar nsemands godsdienstige begrippen zouden gekrenkt worden, en die daarom voor ai'en bruikbaar zou zijn. En boven die school werd de vlag „opleiding tot Christelijke deugden" geheschen, om haar toch voor ocs Christenvolk aannemelijk te maken.

Toen heeft Groen met de Staatsschool als nationale School gebroken. Hij eischte, dat de „ellendige zinsnede" uit de Grondwet, v^aarbrj de Overheid verplicht werd overal voor voldoend onderwij.s te zorgen, geschrapt zou worden. Hij wilde het woord „Christelijke deugden" uit de v/et wegnemen als valsch ea misleidend etiket. De vrije School regel, de Staatsschool aanvulling •^exd. van toen af zijn bedelende leuze. En de Vrije School doopte hij de nationale Christelijke Schcol. Da nationale School, r.iet alleen omdat in deze Sc'aool de Christelijke traditie van ons volksleven het zuiverst bewaard bleef, maar omdat deze School al de kinderea van ons Christenvolk moest omvatten. Voerrang van de Staatsschool was alleen geoorloofd, zoo schreff hij in 1864, „bij gemeen overleg van Staat en KerR", maar „volgens het hedendaagsche staatsrecht met scheiding van Staat en Kerk op den vocrgrcnd' niet. (Het Lager Oaderwijs en Art. 194 der_ Grondwet. Parlementair blz. 6). advies van 28 Sept. 1864,

De Vrije School Christelijk-nationaal, Groen sprak dit in bet geloof. Want in zijn dagen. toen het aantal Christelijke Scholen nog zoo luttel v/as, toen de overgroote meerderheid van onze kinderea nog de Staatsschool bszocht, toen de gedienstigheid der praktijk nog zorgde, dat het verderfelijk karakter der Staatsschool niet zoo openbaar werd, toen scheen het een dwaasheid ds Vrije Schooi als de Christeüjknationale School te prociameeren. En thans, r, u het aantal onzer Christelijke Scholen verhonderdvoudigde, nu ons Christelijk onderwijs een macht werd in het land, nu telken jare het aantal kinderen toeneemt, dat onze scholen bezoekt, r, u de oogen van ons volk steeds meer opengaan voor het verderf, dat van de Staatsschool dreigt, nu onze Schooi waarlijk een nationale School wordt, nu zouden we medewerken, om de openbare School toch weer tot de nationale Schcol te maken I

Zeker, het liberalisme, dat zich al meer de leiding van ons volk ontglippen ziet en zelf bevreesd wordt voor den socialistischen geest van het openbaar onderwijs, wil met de „absolute neutraliteit" breken. In de bekende ukase van den Rotterdamfchen burgemeester werd zelfs openlijk verklaard, dat deze neutraliteit nooit door de wet bedoeld was. Maar wat men onder deze relatieve neutraliteit, dit herstel van het Christelijk karakter der Openbare School, verstaat, kan niet duidelijker blijken, dan wanneer men leest, wat de heer Otto namens het Centraal Comité van Vooruifgarg dezer dagen in het Nutsgebouw sprak, volgens het verslag daarvan in h.et Handelsblad y2.x> II Februari 1910 gegeven:

In het programma van Vooruitgang staat dat de zorg voor bet ondervfijs niet aan de Osrerheid mag onttrokken worden. Al staal het karakter van da school, naar spr. meent, voldoende vast, bepaald door wet en historie — toch is daar herhaaldelijk strijd over ontstaan. Een mooie en hooge opvatting van neutraliteit noemt spr., dat op een school waar enkel protestanten üja, niets geleerd wordt, dat een Roomsch of Joodsch kind zou kunnen krecken. Religieuse of nationale gevoelens aankweeken bij kinderen wordt door art. 35 L. O. wet (christelijke en maatschapitlijke dengder) niet verboden. Iitegecdeel. Al is er over de christelijke deugden wfl eens gediscussieerd, over de maatschappelijke deugden was men het tot voor kort altijd eens, dat ze bedoelden aankweekicg van eerbied voor wet, gezag, orde, van burgerzin en vaderlandslirfde.

De oorsproEg van die christelijke en maat schappelijke deugden viadt spr. ia de Icstructie voor den Agent van Openbare Opvoedirg ia het Koninkrijk Hollaod (sret van i8c6); de openbare school voldeed toen aan iedereen. Spr. geeft dan een overzicht van den school strijd, zooals die langzamerhand is ontstaan, om tot de conclusie te komen dat de wet van 1857 niet gedacht heeft aan de absolute neutraiueit. Alleen de personen der Ministers, die haar ontwierpeti, ViU Rappard en Van Brugghen, zijn daar reeds borg voor. Uit citaten van Tooibecke en Groen van Prinsterer put spr. bovendien nog meer zekerheid, dat er van een godsdienstlooie openbare school niet gesproken kan worden. lu 1878 moge Minisier Kappeyoe, gedreven door de aatirevolutionnairen en Roomschen, zich van andere terminologie hebben bediend dan de Ministers van 1857 — de clausule der christelijke en maatschappelijke deugden bleef gehandhaafd; — al geeft spr. toe, dat toen aan de godsdienstige vorming minder is gedacht onder den invloed der „Tiorale indépendante'. Het is een paedagogiscbe eisch, meent spr., dat het aankweeken van religieus gevoel • op de school geschiede.

Ea hoe het nu met die neutraliteit moet zijn ? Zooals die naar wet en historie is. Op de schcol zijn gezongen en worden gezongen versjes van Hty< > , verfjes als „Ziet de leües op het veld" en dergelijke.

De drijvers vinden dit niet goed. Die van rechts spreken van onmogelijkheid der neutra liteit; die van links heel gauw van versteende fossielen, en overwonnen standpunten.

Vrijheid, verdraagzaamheid en humaniteit moet. het openbaar onderwijs prediken — het moet een symbool zijn van volkseenheid. Wij vrijzinnigen willen zelfstandig dat standpunt handhaven, zonder ongewenschten steun van rechts en van links. Spr. wil niet de verplichte openbare fchool — wat de bijzondere hebben, mogen ze behouden, mits men het geld maar bestede voor het onderwijs — maar uitbreiding der bijzondere school zou spr. toch betreuren.

Geen openbare school uitsluitend voor verstandsopleiding, maar eene waar ze harmonieus wordt opgevoed, d. w. z, verstandig. zedelijk en religieus, dat willen wij vrijzinnien. De gezindheidsschool moet bestreden worden, ook in streken waar uüsluiiend Roomschen of gereformeerden huizen. Wat het programma van den Bond nu betreft, geen godsdienstige en politieke dogma's op de school, dat is een stelling die spr, gaarne onderschrijft. Maar waarom wordt niei van economische en zedelijke dogma's gesproken, straks van geschiedkundige en natuurkundige? Is spr. het eens met de stelling van den Bond — de bekende toelichting verwerpt hij geheel: dat er geen versje zou mogen gezongen worden als „Kindren van één Vader zijn wij allemaal"; dat op KocingiDuedag de kinderen niet op het belacg van desen dag mogen gewezen worden; dat geen Oracjelieójs mag worden gezongeo. Alles order motief, dat du volstoppen van het kirsd zou zijn met hetgeen „niet das kinds ii!' Hit mjtitf, dat deu kinderen niet geleerd mig worden, wat ze niet kunnen begiijpeö, is orjui^t. Wij leeien eerst, en daarna begrijpen wij. Dat is de ontwikkelingsgang der menschheid, een gezonde paedagogiek heeft dan ook niets daarmee te maken. Hst andere rnotitf, dat men „de kleinen niet moet betrekken in de twisten van de grooten", is ook, zóó gesteld, niet ju'st. De kindeien moeten wel degelijk hooien van dingen, waarmee de oudats het niet eens zijo, wanneer die dicgïn in de literatuur en in de lectuur b.v. herhaaldelijk worden genoemd. Absolute neutraliteit vindt spr. ondenkbaar en oögeootloofd: een onderwijzer, zonder be zieling, zonder warmte, is in de school slecht op zijn plaats. De invloed van den omgang met het kind vordt door duizenden ouders aanmerkelijk geschat en èaa-mede moet rekenii; g gehouden. Spr. zou willen vragen, wie zijn kinderen opvoedt tot absolute neutraliteit — waartoe voedt hij ze op? Neutraliteit is geen onthouding: onthouding is dikwijls veel scherper dan een betoog.

Als een onderwijzer op een dag als 30 April j.l. den kinderen weigert te laten zingen, te laten juichen, dan zondigt hij tegen zijn paedagogisch geweten, want hij brengt verkoeling, wasr warmte is, en hij kwetst de gevoelens van zijn leerlingen.

De heer Ossendorp heeft gesproken van het kwetsen van repubiikeinsche kinderen door over het koningschap te spreken. Maar wat doet de heer Oisendorp jegens de andere kinderea, als hij er over zwijgt.

Er bestaat bij de onderwijzers een ontzaglijke waac: dat zij alleen weten, hoe het wezen moet. Wie anders denkt is een domper. Men spreekt van de „wetenschappelijke zelfstandigheid" van den onderwijzer! Naar spr.'s meenirg onderschatten de onderwijzers, die in „Ds Bode" hun orgaan vinden, hun eigen beteekeois — en ook hun invloed op de kinderen. Zilfoverschatting en zelfbedrog is de meenicg, dat de onderwijzers de kinderen opvoeden tot zelfstandig denkende menschen! S^r, wil geen moderne sectenschool (ook nist door onihoudinf), maar ook geen school voor vrijiincigen en liberalen. Wel een vrijzinnige school, die een harmonische ontwikkeling geeft. De Slaat zelf heeft daar 't^elang bij. Driji^ersen dwepers zijn in de openbare school niet op hun plaats.

Spr, vestigt er de aandacht op dat de Bond 7000 leden telt, en de meerderheid daarvan stemt met de leiders io. Toch moet men de bewegicg ook weer niet overschatten, üweepiiekte kan bij de massa heel makkelijk aberratie van het gezond verstand veroorzaken, — maar is ook immer tijdelijk.

Al keurt spr. de propaganda voor de absolute neutraliteit af, men kan het den onderwijïers niet tot een schenden van den aicbtsplicht rekcner. Willen zij dis toepassen in de school, dan zou spr. meenen dat ze in verzuim zijn, tenminste paedagogisch wettelijk, dat is de vraag. Wij zijn in Nederland, zooals Minister Heemskerk zei, zeer lankmoedig. Zeker, zegt spr., dank zij juenlang vrijjinnig regime! Older de leuze „voor vrijheid en verdraagzaamheid" moeten de liberalen den strijd voor de openbare school voortzetten. (Applauf).

Duidelijker kan zeker niet uitgesproken, g wat men in deze liberale kringen onder de g „relatieve neutraliteit" verstaat. Versjes van j een modern dichter ais Heije zullen weer z op de openbare school gezongen worden, v tot opwekking van het religieus gevoel der z kinderen. Een homoeopathisch verdund e Christendom, dat niemand aanstoot mag geven, zelfs den Jood niet.

En het doel, het duidelijk uitgesproken doel is, om de uitbreiding der christelijke school tegen te gaan. De Staatsschool met haar humaniteit moet symbool blijven van de volkseenheid en in het midden van ons volksleven de eerste plaats innemen. Toch meende De Nederlander, dat ket gevaar, dat in Groen's dagen dreigde, thans overwonnen was en het woord van Groen voer onzen tijd geen beteekenis meer had. Zou ze thans niet erkennen, dat oitzs waarschuwing toch niet geheel overbodig was?

Van bevriende zijde merkt men ons op, dat de Bazuin, realistisch en idealistisch Kerkblad van Nederlandsch Indië, waaruit we onlangs een profetie van den ondergang der wereld in het jaar 1996 aanhaalden, niet uitgaat van de Zevendaagsche Baptisten, die een eigen orgaan hebben, de Boodschap • per, waarin zelfs tegen deze chiliastische droomerijen gewaarschuwd wordt.

Het misverstand was daardoor ontstaan, dat in de Bazuin, behalve deze dwaze voorspellingen ook geijverd werd voor den bf j lardendoop door onderdompeling en de viering van den Sabbath in plaats van den Zondag. We meenden daarom, dat dit orgaan van de Zevendaagsche Baptisten uitging, maar haasten ons thans dit misverstand uit de wereld te helpen. Of het vermoeden juist is van onzen zegsman, dat we hier te doen hebben met een orgaan der Adventisten, laten we in het midden. Het doet er ook weinig toe, van welke secte dit Kerkblad uitgaat. Ons hoofddoel was om te waarschuwen tegen het gevaar, dat voor de zending in zulk een „Christendom" schuilt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

De philippica, die

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1910

De Heraut | 4 Pagina's