Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS (Vijfde gedeelte).

Ctiristos Koningschap en de Staat.

I.

DE SPRAAKVERWARRING,

Daarom noemde men baren naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de sprake der gansche aarde, en van daar verstrooide ze de HEERE over de gansche aarde Gen. II : 9.

Uit het heden naar het veHeden terugrekeaeijd, is men zoo licht geneigd het zich voor te stellen, alsof het Staatsieven er altoos geweest ware. Toch was dit niet zoo; kon het niet zoo wezen; en is het naar laid de H. Schrifc dan ook niet zoo geweest. Wel heefi: mea gepoogd het tegendeel staande te houden, ji zelfs beweerd dat de Staat er eer was dan de mensch, natuurlijk niet in de historie, doch naar de idee; edoch, dan werd het geslachts-en gezinsleven reeds als Scaatsleven opgevat, en beweerd dat zelfs A Jam en Eva ia het Paradijs een Saat vormden, Adam de Koning en Eva de onderdaan. Dan echter nosmt men iets Staat wat hét wezen van den Staat niet bezit, en waar juist de Staat tegenover staat. Al geeft men toch toe, dat er ia het patriarchale leven oogenbiikkea gekomen zijn, waarin het bijna in een Staatshven overging, toch blijft het uitgangspunt bij een patriarchaal saaralevea en bij een Staatss^aTileven steeds in beginsel verschillend. Ia een Staat leeft wat er toebehoort ss^m onder een Overheid, en van die O^'erhejd beiijden we in Artikel XXXVIÏ van onze Confessie „dat onze goede God uit oorzaak der verdorvenheid des menschelijken geslachts Koningen, Prinsen en Overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën (bestuurders), opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de menschen toega". Hierin nu ligt uitgesproken, dat de Staat er nooit zou geweest zijn, indien er geen val ia zonde had plaats gehad; dat in den Staat ons slechts een hulpmiddel geboden is om de gevolgen der zonde te keer te gaan; dat alzoo de Staat slechts zoolang standhoudt, als de zonde woelen blijft; en dat in het Koninkrijk der hemelen alle indeeiing in Staten vanzelf wegvalt, om de menschheid weer als één te doen uitkomen. De tegenstelling tusschen den zondigen en onzondjgen toestand bestaat hierin, dat buiten zonde de menschheid van zelf als een i^^; 2^«^optreedt, endat ze, nadat de zonde was uitgebroken, io Staten gedeeld wordt, en alzoo ten veelheid van Staten vormt. Daarom lette men er wel op, dat Art. XXXVII niet spreekt van de verdorvenheid des menseken, maar van „de verdorvenheid des menschelijken geslachts". Er waren slet maar raenschen, neen, er was een menschelijk geslacht. Eerst de zonde heeft den geslachtsband, die de menschen in eenheid saamhield, losgemaakt. En omdat deswege het ésne menschelijke geslacht niet meer koa optreden, hebben zich toen ust de brokstukken van dat geslacht, die uiteenvielen, Staten gevormd. Zeer juist is het dan ook, dat onze Belijdenis volgen laat, dat „de wereld door goede wetten en ordinantiën moet geregeerd worden", want alle Staten saam vormen de wereld. En al is tengevolge van de zonde de wereld in stukken uiteengevallen, toch blijft het onzen God steeds om de wereld te doen. Niet om een enkel volk, maar om het menschelijk geslacht.

De voorstelling, die onder de leeraren in het Staatsrecht, omtrent de helft der vorige eeuw vooral, op wrjsgeerige gronden ingang vond, alsof de Staatsidee van zelf met de natuur des menschen gegeven ware, j»! zelfs het gereed liggende kader was, dat vaststond eer de mensch geschapen werd, en alsof op dien grond de Staatsidee en de idee van mensch van elkaar onafscheidelijk waren, moet dan ook door wie zich aan de Heilige Schrift houdt, met beslistheid teruggewezen worden. Wel kan deze voorstelling worden toegelaten, zoo men zegt, dat de natuur van dea gevallen mensch om den Staat roept, en dat waar zonde intrad, de Staat het bij onze natuur passend verband is om het verder doorscheu-'en van de breuke te verhoeden, doch zelfs 8)0 opgevat geeft deze overweging allerminst recht, om de Staatsidee als inkievende m onze menschelijke natuur aan te dienen. ^1 het intreden van velerlei krankheid of verwonding zijn er aangewezen geneesmiddelen en verbanden, die een kundig arts vaardig aanwendt; maar wie zal hieruit aflsiden, dat deze geneesmiddelen en verbanden metonze natuur vanzelf gegeven zijn? Integendeel. Ware de natuur ook in ons lichaam gaaf en ongeschonden gebleven, zoo zou er nooit naar zulk een geneesmiddel sijn omgezien. Zoodra er sprake komt van een geneesmiddel, verband, kruid of wat ook, ligt daarin veeleer uitgesproken, dat er onnatuur in onze natuur insloop, en dat die onnatuur het aanwenden van hulpmiddelen vaa allerlei aard noodzakelijk maakte. Da geheele apotheek met al haar praeparaten en ver bsndmiddeien zou, v/are onze natuur gaaf gebleven, nooit zijn opgekomen. Ze hoort bij onze natuur niet, zoolang die natuur blijft wat God ze schiep. Eerst als die j natuur ontaardt, komt 't medicijn aan de orde, OïTi, kon het, die ontaarding van de natuur tegen te gaan, dén wortel dier natuur tegen bederf te vrijwaren, en haar innerlijke levenskracht te sterken.

Na kaa men wel zeggen, dat, al is dit soo, toch altoos het medicijn met den aard vaa onze natuur, en eik verbandmiddel met de structuur van ons lichaam, zekere verwantschap moet bezitten. Anders toch kon het medicijn niet op het bloed en op onze organen iasverken, en zou het verbandmiddel geea houvast hebben. lazooverre is het dus volkomen waar, dat er tusschen onze , è? -< a: «i!heid en het medicijn zeker verband bestaat. Zoo bestaat er ook verband tusschen het schip en het droogdok, waarin het iekke schsp wordt opgeheven om gekalefaat te worden; maar wie ? .ou deswege oöit zeggen, dat het droogdok tot de natuur van het schip hoort.'' H-; t past er bij, maar het boort er niet toe. Efkpnt en belijdt men nu met onze Kerken, dat de Staat een verbandmiddel is, dat zijn toepassing vindt zoodra het menschelijk geslacht door ds zonde in staat van ontbinding geraakt, dan kan men van den Staat ïn dien zin wel zeggea, dat hij bij de natuur van het menschelijk geslacht past, maar uit diïn hoofde kan en zal nooit beweerd kunnen worden, dat de Staat ust de natuur vanden mensch opkomt. Hst verbandmiddei schikt zich naar den aard van de wonde of van de breuk, en evenzoo naar de natuur van het lichaamsdeel, waarin wonde of breuk aanwezig Is; maar wat zich schikt naar onze natuur, staat eo ipso buiten onze natuur, en kan er nooit uit zijn voortgekomen. Nu het menschelijk geslacht in zonde viel, is het opkomen van den Staat een z^gen van God, ter onzer behoudenis, maar het zou veel heerlijker en veel zaliger geweest zijn, indien v/e nimmer een Staat noodig hadden gehad, en der Christeeen hop2 strekt zich dan ook steeds uit naar een onzondigen toestand, waarin het Staatsverband niet meer noodig zal zijn; niet naarw/^r^« Koninkrijken, maar naar het ééne Koninkrijk der hemelen, als eens weer heel ons menschelijk geslacht onder zija eenigen van God gezalfden Koning zal vereenigd zijn, mits dan zoo, dat die van God gezalfde Koning tevens weer het natuurlijk Hoofd zij van het ééne Lichaam waarin h£el ons geslacht zal zija ingelijfd. Krachtens de Schepping was het geheele menschelijke geslacht één machtig organisme, dat organisch zich uit eenheid van bloed en geest, naar lichaam en ziel ontwikkelde; het Staatsie ven daarentegen is niet organisch, maar een mechanisch verband, dat aan de deelea en brokstukken van ons uiteengevallen menschelijk geslacht is aangelegd om alsnog saam te houden, wat anders geheel uiteengespat en in anarchisme verkorreld zou zijn. Ia het Koninkrijk der Hemelen daarentegen keert de organische samenhang terug. Het mystieke L'chaam is weer organisch. Ia dit organisme wordt al wat ten eeuwigen leven behouden wordt, ingelijfd, en Koning vaa dit te wachten ééae Koninkrijk zal zijn hij, die tevens het organische Hoofd van dit Lichaam is, juist zoo als Adam was het natuurlijk hoofd van ons menschelijk geslacht krachtens de Schepping.

Dat zoo en niet anders de H. Schrift het ons voorstelt, toont hetgeen plaats greep bij den dusgenaamdea torenbouw van Babel, waarvan Genesis XI ons het bericht brengt. Kort saamgevat wordt ons daarin verhaald, hoe de nieuwe menschheid, die na den zondvloed uit Sem, Cham en Japhet geboren was, zich weer ais eenheid wilde handhaven, om het geheele menschelijke geslacht als eenheid duurzaam te laten optreden. Om dit doel te bereiken, vereenigde al wat toen leefde zich in de vruchtbare vlakte waar de Tigris en Euphraat doorstroomen, en ais bewijs vau eenheid stichtte men toen de stad Babel, en bouwde men in deze stad een reusachtigen toren, die zich bijna tot in de wolken verheffen zou. Dit pogen is toen verijdeld door een ingrijpen van den Almachtige. Dit pogen mocht niet gelukken. En om dit pogen voor altoos te verijdelen, beeft het God toen behaagd, de spraak der menschen te verwarren, zoodat de een ''fnaader niet meer verstond. Tengevolge van dit taalverschil, zoo zegt ons vs. 8 en 9, zijn toen de bewoners der aarde over heel de aarde verstrooid geworden; een verstrooiing over heel de aarde, waarvan het zich vormen tot verschillende Staten het recht streeksch gevolg was. Tot dusverre leefde ds menschheid in geslachtsverband, zooals er dan ook in Gen. X:32 staat: Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun ïgeboorte". Uit de éxiQ zoaen van Noach hadden zich drie groote geslachten gevormd, en deze drie groote groepen leefden elk voor zfch in patriarchaal verband, eerst onder Sem, Cham en Japheth, en na hun sterven onder hun zonen en kleinzonen, naar recht der eerstgeboorte; maar de spraakverwarring, waarvan Gen. XI ons bericht, brachthiermprincipieele verandering te weeg. Het geslachtsverband sprong; %'at dusver saamleefde, raakte uit elkaar. Het werd alles naar O jst en West, naar Zuid en Noord over geheelde aarde verdeeld en verstrooid. En dit wegvallen nu van het organisch geslachtsverband had vanzelf weer tengevolge, dat er eenander verband, t.v/. het Staatsverband, en daardoor de O •oerheld, opkwam.

Gerekend naar de geslachtsregisters, die ons in Genesis bewaard zija, had de Zondvloed plaats in 1656 na de verdrijvinj^ van Adam en Eva uil het Paradijs, toe» Noach den leeftijd van 600 jaar bereikt had. Na den Zondvloed werd uit Sam Arp^achsad, uit Arpbachsad Sélah, uit Sélah Héber, en uit Héber Péleg geboren, tijciens wier leven de spraakverwarring van liabei intrad. Na den Zondvloed waren alzoo anderhalve eeuw verloopen, en naar de toenmalige snelle voortplanting, mag het getal van levende menschen, mannen, vrouwen en kinderen, op een 50.000 geschat worden. Na da nederdaling van da Arke bij het gebergte Ararat, woonden Sem, Cham en Japhet aanvankelijk in het noord-oosten van Klein-Azië, Van daar was men steeds vsrdsr de kust langs getogen, zoodat zelfs Syrië ea Palestina reeds bereikt waren. Miar toen vooruitgetogee groepen de heerlijke streken van de Tigris en Euphraat hadden ontdekt en hiervan het gerucht tot, allen doordrong, trok alles naar het Oosten, om^ zich in deze vallei te vestigen. De plaats waar later Baby ion stond, was voor het bouwen van een centrale stad als aacgewezen, en zoo kwam toen bij de leiders het denkbeeld op, om zich hier voor goed te vestigen, en alzoo de eenheid van het nieuwe menschelijk geslacht te verzekeren. Ia deze gedachte sprak zich trots en waanhoogheid uit. Geheel dezelfde waanhoogheid die zich later telkens in de geschiedenis herhaald heeft, zoo dikwqls de gedachte om ésn machtig wereldrijk te stichten, een machtig heerscher verleidde. Toen Augustus Keizer was, en Jszus geboren werd, ging er, ïoo meldt ons Lucas II, een gebod van den Keizer uit, niet dat heel zijn Rijk, maar dat „de geheele wereld^' zou bescljreven worden. Rfjk en wereld moesten één zijn. Het Rijk de geheele wereld omvatten. Zoo had het zich Alexander de Groote gedroomd; zoo realiseerden het schijnbaar da Kea.? ers van Rome; ea zelfs Napoleon werd door deze gedachte gejaagd. Altoos de menschheid die zich haar oorspronkelijke eenheid herinnert, en weer éen worden en zijn wil. Ware dit CU steeds gepaard gegaan met een poging om de zonde vooraf uit te bannen, zoo ware hierin niets vermetels geweest, want de menschheid die uit éstien bloede opkwam, blijft altoos het trekken van dit éene bloed gevoelen, en voelt het heimwee naar herstel van die eenheid steeds werken.

Maar zóó v/as het rJet bedoeld. Integendeel, juist het stichten vaa die wereldrijken heeft, gelijk men 't ziet aan Rome's Keizers, steeds geleid tot veel grooter uiïgletiog van ongerechtigheid en zonde. Eu hierin nu school de trots, die zich hierin uitsprak, dat men, terwijl de zonde een scheidend element is, die splitst, verdeelt en de deelen tegen elkaar in het harnas j lagt, toch deze door zonde vergiftigde en verdorven menschheid in éen Rijk en In éen machtige eenheid wilde saamsmeden. Die eenheid brak, zoodra de zonde intrad. Zie 't maar aan Kaïn en Abel, en die eenheid zou alleen in Christus hersteld worden, in wien niet meer zijn zou Griek en Birbaar. In stede nu van in die verdeelende factoren de zonde te erkennen, en het herstel der eenheid in Christus te verbeiden, stelde de zondige menschheid zich tegen God; wilde toonea dat de zonde niet verdeelt, en dat men ook zonder de Inwerking der genade zeer wel als één menschelijk geslacht saam leven kan in eenzelfde stad en onder de schaduw van eenzelfden toren. Blijkens Gen. 11:4 sprak ze zelve dien trots aldus uit: Komaan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste In den hemd zij, en laat ons voor ons een naam maken, opdat v/e niet misschien over de gansche aarde verstrooid worden". In het Paradijs v/as de "ast uitgegaan, dat het menschelijk geslacht heel de aarde bevolken zou, en ware de zonde niet tusschenbelde getreden, zoo zou die verstrooiing over de gansche aarde in niets de eenheid van ons geslacht verzwakt hebben. Wat in de plant organisch leeft, blijft één, hoezeer de takken van dea boom zich ook naar alle zijden uitbreiden. Tegen dezen last, door God aan oas geslacht meegegeven, ging men nu rechtstreeks in. Men zou niet de aarde bevolken, maar op één plek saam blijven wonen, en in weerwil van de zonde zou men, zonder op Gods genade te wachten, zelf de eenheid van ons geslacht waarborgen en bevestigen. Vandaar toen het oordeelend' woord des Heeren: Zou hua niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken ? " Eenerzijds was er het plan Gods, vastgelegd in zijn raadslag, om in Christus den scheidsmuur op te heffen en alles weer tot één te brengen; es daartegenover stelde zich au het plan en het opzet des menschen, om de eenheid te herwinnen niet la Christus, maar door het bouwen van een sterke stad, die allen vereenigen zou. Daarom ru moest dit plan der menschen verijdeld en te niet gedaan worden, opdat de raadslag van het plan des A'machtigen zou zegevieren. Het ingrijpen Gods om door spraakverwarring de toenmalige menschheid uiteen te slaan, was een schakel In den keten des hells.

Dit hooge doel nu is bereikt, niet door verwoesting van Babel, want dis stad Is gebouwd en heeft eeuw na eeuw den toestand vaa Midden-Adë beheerscht. Neen, het doen Gods was veel dieper ingrijpend. Samenleving veronderstelt dat men eikander verstaat, begrijpt, met elkander omgaat, en met elkander spreken kan. Dit nu was dusver voor al wat messch heette mogelijk geweest, omdat allen saam eenzelfde taal spraken. Het was die eenheid van taal die allen omsnoerde. Van die oorspronkelijke taal weten we niets meer. OiJgetwijfeld zijn er van die oorspronkelijke taal oververblijfselen in de later gesproken talen blijven hangen, maar wij kunnen dit niet meer nagaan. Alleen staat dit vast, dat de meeste taalgeleerden nog altoos vasthouden aan ééa oorsprong voor alls talen; iets wat ook niet wel anders kan, zoolang men den oorsprong van alle kinderen der menschen uit ééa oorspronkeiqk menschenpasr niet opgeeft; een uitgangspunt, dat op zichzelf weer noodzakelijk is om de eenheid van ons geslacht te handhaven, A! wat mensch is vormt nog altoos één, zij 't ook een gewond en gebroken, organisme, en die eenheid van het organisme der menschheid eischt vanzelf eenheid van de oorspronkelijke taal, tot tioe onherkenbaar wordens toe onze talen ook mogen zijn uiteengegaan. Het groote aiiddel om de verstrooiing van ons geslacht over de geheele aarde door te zetten, was alzoo daarin gelegen, dat de ééne taal weg viel en zich in onderscheidene talen oploste. Gevolg hiervan toch moest vanzelf zijn, dat zij, die eenzelfde taal spraken, zich bijeenvoegden, en tegelqk zich van hen die een andere taai spraken, afscheidden. Hierdoor kwam alzoo een scherp begrensde verdeeling tot stand, die de kinderen der menschen vanzelf tot uiteengaan noopte, en alzoo aanleiding gaf tot het zich vormen van afzonderlijke groepen, die opnieuw in taaleenheid haar Innerlijken samenhang vonden, en zoo geleidelijk tot het stichten van afzonderlijke Staten overgingen.

Nu is het een uiterst ingewikkeld vraagstuk, hoe men zich deze verwarring der talen heeft voor te stellen. Natuurlijk moet die verwarring radicaal geweest zijn, en kan niet bestaan hebben in louter dialectverschil. Friezen en Zeeuwen spreken nog een zeer uiteenloopend dialect, maar dit belet niet dat de Zeeuwen en Friezen toch zeer wel met elkander spreken kunnen. Ware alzoo het verschil niet verder gegaan, zoo zoude men spoedig elkaar toch weer begrepen hebben, en er zou geen uiteengaan gevolgd zijn. Om tot uiteengaan te noodzaken, moest de verwarde sprake den een voor den ander volstrekt onverstaanbaar zijn geworden. Nu heeft men dit wel zóó pogen uit te leggen, dat er een wijziging in de spraakorganen zou zijn Ingetreden, gelijk nu nog de eene taal veel dieper uit de keel gesproken wordt, terwijl andere volken meer vóór in den mond spreken. Toch zou ook dit niet tot het doei geleld hebben, daar dit alleen op een andere uitspraak van dezelfde taal zou zijn neergekomen; een verschil dat spoedig zou zijn aangeleerd en aangewend. Terecht Is er daarom van andere zijde cp gewezen, dat de splitsing en verdeeling veel dieper moet zijn aangebracht, niet In de spraakorganen, maar In het bewustzijn zelf, waaruit de taal opkomt. In ongeschonden staat vaa het menschelijk wezen is er maar éen taal denkbaar, omdat In dien staat allen dezelfde gewaarwordingen ontvangen, zoo van de wereld om hen heen, als uit de wereld in hun eigen binnenste. Gelijke Indrukken van de dingen leiden er dan toe, dat een ieder die gelijke indrukken door een gelijken klank en op dezelfde wijze weergeeft en uitspreekt. Om verschil van taal te krijgen, moest alzoo een toestand intreden, waarin de indrukken op het bewustzijn geheel uiteenliepen, alzoo geheel verschillende voorstellingen en gedachten opkwamen, en deze ujteenloopende voorstellingen en gedachten zich op andere wijze poogden te uiten. Thans voelen we dit verband tusschen onze gewaarwording van de dingen, de dingen zelf, en de wijze van ze uit te drukken, bijna ganschelijk niet meer. OAZS talen zijn aangeleerd en nagesprokea, en ze komen niet meer rechtstreeks uit ons bewustzijn en uit de In dit bewustzijn ontvangen gewaarwordingen op. We weten wel, dat een stuk gebakken meel^r^^^faeet, en we vergissen ons nimmer meer in het gebruik van dat woord brood, maar waarom wij nu juist brood en de Franschen pain zeggen, beseffen we niet meer. Tusschen het baksel dat voor ons op onze tafel ligt, en het woord brood bestaat dan ook geen noodzakelijk verband meer. Maar zoo was het uiteraard in den aanvang niet. Toen men nog zelf de woorden onmiddellijk maakte, drukte het woord uit, wat men bij het zien van het ding als gewaarwoiding, door dit ding gewekt, in zich voelde. Spraken de menschen na den Zondvloed tot op Babel nog één taai, dan moet dit de taal zijn geweest, die uit Noach's huisgezin mee in de Arke ging. En is nu bij Babel die ééne Noachietlsche taal uiteengeslagen en omgezet in veelheid van talen, dan moet er een verandering hebben plaats gegrepen, in het bewustzijn, in de gewaarwordingen, die dit bewustzijn opving en in zichzelf waarnam, en in de wijze waarop het bewustzijn deze gewaarwordingen vertolkte. Om hiervan een duidelijke voorstelling te erlangen, zouden we het taaimysterie zelve en al de wetten die het beheerschen, moeten kennen. Dit is intusschen op verre na niet het geval. Van het bestaad van oas Innerlijk bewustzijn weten we nog zoo goed als niets; van de wijze waarop de gewaarwordingen oas innerlijk bewustzijn aandoen, iets meer, maar toch nog bitter weinig; en wat we nog het beste kennen, is de Invloed dien onze spreekorganen op de uiting van onze taal oefenen. Daarom & taaa we bij Babel niet alleen voor een wonder, maar tegelijk voor een ondoorgrondelijk raadsel. De Almachtige moet iö het bewustzijn van de toen levenden een wijziging hebben tot stand gebracht, in den een zus, In den ander zoo. Gevolg hiervan moet geweest zijn een ander opvangen van de gewaarwordingen. Hierdoor moet de voorstelling van de dingen een andere zijn gev/orden. En die andere gewaarwording en andere voorstelling moet vanzelf, en met noodzakelijkheid geleld hebbes tot het uiten en weergeven zijner gewaarwordingen In een andere taal, mits altoos dan in een taal, waarbij men den samenhang en het verband tusschen het ding zelf en de gewaarwording nog gevoelde. Doch dan was het resultaat ook, dat niet alleen de taal uiteenging in onderschei - dene talen, maar dat ook de geest van de ééne groep een andere werd dan de geest van de andere groep, zoodat men met een verschillend en uiteenloopend bewustzijn tegenover elkander stond. Neemt men nu aan, dat deze variation zich op den langen duur toch uit den toestand des menschen zouden ontwikkeld hebben, dan staat men bij Babel alleen voor een versneld proces, waardoor de nog latente, d. i. nog ia den knop verborgen variatiën op eenmaal tot openbaring kwamen. Maar, hoe ook opgevat, de uitwerking bleef één, Zij die gisteren nog met elkander spreken konden, konden zooals gisteren niet meer saèmspreken. Ze waren anders geworden In hun bewustzijn; uit dit veranderde bewustzijn verklaarden zich de afwijkende gewaarwordingen en voorsteliingen; en hieruit weer kwamen als vanzelf de nieuwe vormen van uiting op, die nog niet waren aangeleerd, maar nog rechtstreeks uit de aanschouwing der dingen opkwamen. Gesteld dus al, dat het versneliingsproces, dat God deed intreden, bg allen op gelijke wijze werkte, zoo moest toch de uitkomst tot taalverschil leiden, omdat het proces inwerkte op groepen van geheel verschillende aanleg en inborst. II lïgiiBian

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's