Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vijfde gedeelte).

Cbristos Koningscbap ea de Staat.

V.

DE PERSOONLIJKHEDEN.

En hij zeide: Wie zijt gij, Heere ? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het is tt hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. Hand. 9 : 5.

Stelt men zich nu de vraag, op wat wijs en door wat middel de Christus ook de Staten alzoo beheerscht, dat hij ze dienstbaar maakt aan zijn opbouw van het Koninkrijk der hemelen, dan dient in de eerste plaats gewezen te worden op de macht, die hij uitoefent op de persoonlijkheden. De Koningen der aarde zinnen en peinzen en zijn erop bedacht, om op de wijze die hun het best dunkt, hun macht uit te breiden of het geluk van hun volk te bevorderen, maar onder dit zinnen en peinzen zijn ze in hooger macht. Reeds de Spreukendichter spreekt het uit: „Des Konings hart is in de hand des Heeren als waterbeken. Hij neigt ze tot al wat Hij wil", gelijk ook de Psalmist het zong: „Hij formeert hun aller hart". Onderwijl ze niet anders denken uit te voeren dan hun eigen plannen en voornemens, is er een ongeziene Macht die hen leidt en stuurt. Het ondoorgrondelijk mysterie van den verborgen samenhang tusschen de alles leidende Voorzienigheid en de zelfwerkzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van wie tot handelen geroepen worden. De verborgen leiding van een hoogere Macht over het hart, grijpt plaats bij alle kinderen der menschen en gaat bij allen door, maar ze heeft voor het lot der volken bij de Koningen dar aarde een geheel eigen beteekenis. Een enkele gedachte in het hart van een machtig Koning opgewekt, kan voor verre toekomst het lot van een geheel volk beheerschen, en ook voor andere Staten tot in verre toekomst beslissend over hun lotgevallen zijn. Het sterkst doet de Schrift dit uitkomen bij deo Fharao uit Jozefs dagen en bij Cores den Koning der Perzen. Pliarao had een droom, en die droom geeft aanleiding om Jozef naar het Hof te roepen. Dat komen van Jozef aan het Egyptische Hof leidt er toe, dat straks Jacob met zijn zonen naar het land Gosen trekt. En heel de vorming van Israel tot een eigen volk, zijn verdrukking in Egypte en zijn wondere uitredding uit in het dienstfauis, 't vloeit al voort uit wat in dien éénen bangen nacht Pharao's brein in den droom verschrikte. En als Israel eeuwen daarna in het tweede diensthuis van Babyion zucht, en nogmaals het vrome volk om uitredding bidt, geeft de Heere het aan Cores, der Perzen Koning, in het hart, in de eerste plaats om aan Babylons macht een einde te maken, en in de tweede plaats, om, toen hij Babyion had ingenomen, de Joden uit hun ballingschap te verlossen, en ben met gave en have naar Palestina terug te zenden. Jesaja teekent het zoo prachtig als hij in het 4$e hoofdstuk Jehovah aldus sprekende invoert: „Alzoo zegt de Heere tot zijn gezaltde, tot Cores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor Zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der Koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen en de poorten zullen niet gesloten worden. En dit alles, zoo gaat het dan voort, zal u, o Cores, geschieden, opdat ge weten moogt, dat Ik de Heere ben, die u bij uwen naam roep, de God van Israel.". En dan volgt er: i.Om Jacob, mijns knechts wil, en Israel, mijn uitverkorene; ja. Ik riep u bij uwen naam Ik noemde u toe, hoewel gij mij oiet kendet. Ik zal u gorden hoewel gij Mij niet kent".

Deze opvatting is steeds de leidende gedachte in heel de Schrift. Van Nebukadnezar heet het: Nu heb Ik dit doen komen, dat gij gijn zoudt, om de vaste steden te verstoren"; en van den Assyrier lezen we in Jesaja 9:7: Hoewel hij het zoo niet meent, en zijn hart alzoo niet < leokt; maar hij zal in zi^n hart hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volkeren." Zulk een machtig Koning heet *en bijl waar de Heere mee houwt, een 2aag die de Heere trekt. Vandaar dat we lezen: Zal een bijl zich beroemen tegen hem die daarmede houwt.' Zal een zaag pochen tegen hem die daarmede trekt ? Als o( een staf bewoog dengene die hem opheft? Als men een staf opheft, is hetgeen nout? " Ook in wat Daniel ons van de Vorsten van Babyion en Perzie verhaalt, treedt steeds dezelfde gedachte op den voorgrond. Steeds meenen de Vorsten en Koningen slechts hun eigen raad uit te voeren, en zien de gedachten huns harten voor hun eigen gedachten aan. Feitelijk daarentegen staan ze allen onder hooger leiding, voeren ze slechts den raadslag Gods uit, en is het God de Heere, die de gedachten, waarnaar ze handelen, in hun hart opwekt. Altoos weer de harten des Konings, die in de hand des Heeren als waterbeken zijn. Keizer Augustus vat te Rome de gedachte op, om een volkstelling in heel zijn rijk te houden, en verordent daartoe dat de geheele wereld zal beschreven worden, en uitvloeisel van die gedachte in 's Keizers hart is, dat de Christus niet te Nazareth, waar Maria woonde, maar te Bethlehem, in de stad Davids, geboren wordt. Er is niet maar een uitwendig bestuur van Gods Voorzienigheid over de gebeurtenissen, maar Gods leiding, Gods bestuur, wordt oorzakelijk ook in het hart der Keizers en Koningen voorbereid. Hij de Heere formeert hun aller hart, wat innerlijk niet slechts zeggen wil, dat Hij in hun geboorte hun hart schiep, maar dat Hij hun hart zóo schiep, en ook na hun geboorte het zóó bewerkte, dat het als vanzelf, en zonder het te weten, Gods raad uitvoerde.

Nu lette men er op, dat dit alles betrekking heeft op Heidensche Vorsten, en dat het, overgebracht op onzen tijd, ons te verstaan geeft, dat de Keizer van China, de Shah van Perzië, de Mikado van Japan, en wat Heidensche of Mohamedaansche Vorsten er meer zija, al te gader Vorsten zijn, die de Heere onze God niet maar als zijn instrumenten gebruikt, maar personen die tot in hun gedachten door Hem bewerkt worden, om uit te voeren wat in Gods raadsplan ligt, en alzoo Zijn raad te helpen verwerkelijken. Maar voor het Koningschap van den Christus erlangt dit alles natuurlijk een nog veel dieper indringende beteekenis, zoo we rekenen met Keizers en Koningen, dis zelve voor den Christus als hun Koning de knie leerden buigen, of korter gezegd, die tot den Christus bekeerd zijn. Dan toch is bij, deze Vorsten tusschen drieërlei te onderscheiden:1°. de hun ingeschapen aanleg voor hun levenstaak; 20. de leiding die ze in hun gedachten van hooger ontvangen; en 30. huntoebrenging tot den Christus. Denk slechts aan Vorsten als Keizer Constantijn te Byzantium, en Karel de Groote. Van hoe overwegenden invloed zijn niet de plannen en denkbeelden van deze beide machtige Potentaten op het lot der volken, ja op heel de geschiedenis van ons werelddeel geweest. Een algeheele vernieuwing van den toestand knoopte zich aan hun naam vast. We laten nu de critiek, die op beider optreden te maken is, hier rusten, maar ook wie hun zijn critiek niet spaart, moet toch volmondig erkennen, dat ze met groote doortastendheid in de destijds bestaande toestanden hebben ingegrepen, dat ze hun stempel voor eeuwen lang op het leven hunner volken hebben afgedrukt, en dat hun staatkundig optreden van zeer gewichtige beteekenis is geweest ook voor het Koninkrijk der hemelen. Zelven nu hebben beide deze Vorsten de geestelijke kracht die in hen werkte en die van hen uitging, niet afgeleid uit zichzelf, maar dankbaar erkend, dat ze onder de hoede en inspiratie van den Christus stonden. Het was de Christus die hen geroepen had ten leven, die hun den ingang in het Koninkrijk der hemelen had ontsloten, en die niet afliet op hen in te werken. Hier hebben we alzoo te doen met een uitvloeisel van Christus' Koningsschap op het lot van volken en staten, dat rechtstreeks door hem als Koning der koningen in het hart van twee machtige Vorsten gewerkt was. En moge dit nu al, wat den vorm betreft, één zijn met hetgeen ons van Nebucadnezar en Cores wordt bericht, toch voelt men hoeveel rijker de uitwerking hier was. Hier toch is geen sprake van een onbewust geleid worden, maar van een zelf uit volle overtuiging zich door Christus leiden laten. Hier gaat eigen inzicht in de bedoeling van den Christus in en ijvert om die bedoeling te volbrengen. Ja, sterker nog, hier is sprake van een zelfovergave aan den Christus en van een heilig verlangen om aan het Koninkrijk der hemelen mede te bouwen. Zoo diep zelfs was men hiervan in die dagen overtuigd, dat nog boven een Codex Justinianus in gulden letters geschreven werd: n nomine Domini nostri Jesu Christi, d. w. z. „In den naam van onzen Heere Jezus Christus", en dit boven een Wetboek. De uitdrukking: onze Heere Jezus Christus" heeft hier toch geen andere beduidenis dan: nze Koning.

Zoo gevoelt men, hoe ten voWtwezenlyk de uitoefening van Christus Koningschap door zijn inwerking op de harten der

Vorsten in zake het leven der volken en Staten geweest is. Vooral in die eerste eeuwen, toen de Konin^^ zi Keizer zijn wil schier onbeperkt kon doen heerschen, oefende de Christus, door beslag op zulk een Koning te leggen, heerschappij over geheel den Staat uit. Ten deele zeker ook om het bestaan van zijn Kerk te verzekeren en aan zijn Kerk hooge bescherming te doen verkenen. Was er een Vorst die eerst de Christenen verdrukte en vervolgde, en bracht de Christus zulk een Vorst tot bekeering, dan onderging van dit werk van den Christus in het hart van dien Koning, heel de Christenheid in zijn land een algeheclen omkeer in zijn uitwendigen toestand. Gevolg waarvan dan gemeenlijk was, dat het geloof in den Christus zich onder zulk een volk uitbreidde. . Maar toch is het niet dit, waarop hier in de eerste plaats te letten valt. Bij mannen als Keizer Constantijn en Karel de Groote is volstrekt niet alleen sprake van hun houding tegenover de Kerk aangenomen, maar van geheel hun bewindvoering, geheel hun politiek, geheel het stempel dat ze op hun Staten hebben afgedrukt. Het is het Staatsieven zelf, waarop Christus onze Koning door zqn inwerking op de harten van deze mannen zijn invloed heeft doen gelden. En moge dit nu al bij deze twee machtige Vorsten sterker dan bij anderen in het oog springen, toch kan en moet hetzelfde in den loop der historie van tal van andere Vorsten getuigd worden. Er zijn keer op keer Vorsten opgestaan, die als bezielde getuigen het voor de zaak des Heeren opnamen. Roemt ook niet ons Calvinistisch volk steeds in zijn geloovige Oranjevorsten, bleef Luther niet door de Keurvorsten staande.wierp deZweedsche Koning Gustaaf Adolf de overmacht der Habsburgers niet terug, en toont de nieuwe historie ons nietTèven klaar en beslist als de geschiedenis van vroegere eeuwen, wat autoriteit en macht Christus onze Koning, door zijn beschikking over het hart der groote persoonlijkheden onder de Vorsten, op geheel den gang van het leven der Staten heeft geoefend. Zelfs nu nog is het opmerkelijk, hoe in deze tijden van afval, die vooral onder de beschaafde volksklasse zich gelden doet, er onder de Vorsten der aarde zoo telkens mannen en vrouwen naar voren treden, die zich de belijdenis van den Christus niet schamen.

Ditzelfde nu wat voor de Koningen en Keizers geldt, gaat natuurlijk evenzoo door bij de persoonlijkheden van minderen rang die onder de Vorsten en in kun dienst den gang van het Staatsieven geleid hebben. Wat men in het Oosten een Groot-Vizier noemt, en wat in Europa Kanselier of leidend minister heet, 't zijn al te gader persoonlijkheden die op den gang van het leven van hun Staat een overwegenden invloed uitoefenen. Ze zijn de raadslieden der Vorsten, niet zelden zelfs de mannen die voor hen denken en hun raadslag uitwerken. Denk slechts wat macht en invloed een man als Von Bismarck over den eersten Duitschen Keizer, en een man als Gladstone onder Koningin Victoria van Engeland heeft uitgeoefend. Daargelaten nu, of zulke mannen optreden als overtuigde belijders van den Christus of inzake het geloof van verre blijven staan, ook op hun hart heeft inwerking plaats. Ook zij worden bewust of onbewust geleid. Wat van Cores geldt, geldt ook van hen. Christus onze Koning heeft den toegang tot aller hart, invloed op aller overlegging, op aller gedachtengang, onverschillig of ge denkt aan de groote Staatslieden van het Christenland of aan de raadslieden in China en Japan. Ook het hart der invloedrijke Staatslieden wordt geleid als waterbeken. Dcch komt hier nu bij, dat ook deze invloedrijke Staatslieden door den Christus getrokken worden in zijn Koninkrijk en zich onder hem als den Oppersten herder der zielen voegen, dan komt door hen de Koninklijke heerschappij van den Christus op het leven der Staten tot nog veel voller uitdrukking, want dan bezit onze Koning de macht, om door zijn inwerking op het hart van deze invloedrijke persoonlijkheden, geheel het Staatsieven en geheel het Staatswezen te beheerschen. Zelfs gaat dit nog verder door. Al mogen de Keizers en Koningen, en onder hen hun hoogste raadslieden, de beslissing over het lot van Staten en volken in hun hand hebben, het hangt daarom niet minder af van andere persoonlijkheden, die hetzij bij Vloot en Leger, hetzij in den lageren Staatsdienst, hetzij op het terrein der rechtswetenschap, de leiding der geesten in handen kregen. Denk slechts aan wat een Vlootvoogd als onze De Ruyter deed, of aan wat een Veldmaarschalk ais Von Moltke gewrocht heeft, terwijl stellig niet minder hoog is aan te slaan de invloed op den volksgeest, die door bezielde wijs geeren of door het volk meeslepende dichters op geheel de toekomstige ontwikkeling van het Staatsieven is uitgeoefend.

Men mag ook in dit opzicht niet overdrijven, en erkend moet, dat er ook geheel andere invloeden zqn, die beslissend op het leven van volken en Staten inwerken; maar, al willen ook wij hieraan alle recht doen wedervaren, toch blijft het een feit, dat ongemeen veel voor het lot der volken en voor hun bestaan, steeds, alle eeuwen door, afhing van de persoonlijkheden die hun levenstaak ten behoeve van het volk vervuld hebben. Is het nu voor geen tegenspraak vatbaar, dat onze Koning de macht bezat en bezit, om op het hart, op de overleggingen, op den gedachtengang, die In deze persoonlijkheden tot rijpheid kwamen, op geheel mystieke wijze in te werken, en ze te leiden naar zijn wil, conform den Raad Gods, dan springt het toch In het oog, dat de Christus zijn Koningschap volstrekt niet alleen uitoefent doordat hg 't Hoofd zijner gemeente Is, maar dat hij ook wel ter dege rechtstreeks ingrijpt in de ontwikkeling van het Staatkundig leven. Dit zou zoo zijn, al greep die inwerlcing slechts op enkele mannen plaats. Maar cok dit is niet zoo. Aller hart is in zijn hand, onverschillig of ze bekeerd of niet bekeerd zijn, of ze een groote rol vervuld hebben of slechts in gewone verhoudingen optraden. Er is niemand, of Christus onze Koning kan op zijn hart en op zijn gedachtengang inwerken. Farao en Nebucadnezar en Cores toonen het zoo duidelijk. En komt hier nu bij, dat zulke mannen van eersten rang of van meer ondergeschikte beteekenis bovendien nog In hun hart worden aangegrepen en door Christus tot bekeering worden gebracht, dan is het een invloed zonder grens, die van onzen Koning op hen uitgaat, om door hen als Instrument zijnen Koninklijken Raadslag door te zetten. Natuurlijk is wat op den weg naar Damascus plaats greep, niet op allen toepasselijk. Op den weg naar Damascus greep een bepaalde verschijning van' den Christus plaats, wat niet het geval was bij de persoonlijkheden waarvan we hier gewagen. Maar dit blijft dan toch, dat de Christus ons In de roeping van Paulus getoond heeft, hoe het hem beliefd heeft, door het rechtstreeks aangrijpen van een bepaald persoon een geheelen keer in den gang van het leven teweeg te brengen, en hoe hij door zijn inwerking op het hart van menschelijke persoonlijkheden zijn raad weet te volvoeren. Voor de volvoering van dien Raad heeft Christus als onze Koning menseken noodig, en dit nu Is de beteekenis van zijn toegang tot het menschelijk hart, dat h^ alzulke instrumenten kiest naar welgevallen, en buigt gelijk hij wil.

Wie Christus toebehoort, is door Christus gegrepen, zooals de apostel het betuigt: Ik jaag er naar of Ik het grijpen mocht, waartoe ik ook door Christus Jezus gegrepen ben". Hij betuigt „alle dingen te vermogen door Christus die hem kracht geeft." En de eindtriumf van den apostel Is, dat er van Christus „een werking uitgaat, waardoor hij ook alle dingen aan zich zelven kan onderwerpen". Met name zelfs verklaart hij, dat het Christus Is, die zijn weg richt (i Thess. 3:11). Zoo Is er dus aan den invloed en aan de inwerking van den Christus op de persoonlijkheden metterdaad nergens een grens gesteld. Als onze Koning aan Gods rechterhand gezeten, weet hij, dat alle personen op aarde, ook overheden en machten, hem onderworpen zijn niet slechts in naam, maar daadwerkelijk, en is hij zichzelven volkomen bewust van de middelen, die hem hiertoe ten dienste staan. De aanwending van die middelen heeft volstrekt niet alleen plaats, om zijn Kerk uit te breiden. Acht de Christus het noodig, dat zijn volk lijden zal, om de tegenstelling tusschen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk der wereld te scherper te doen uitkomen, dan gaat het nog altoos met zijn Kerk, gelijk eertijds met Israel, dan geeft hij zijn Kerk over In druk en vervolging, en laat hij zijn macht en glorie door zijn martelaren verheerlijken. Het is één ontzaglijk drama dat moet worden afgespeeld, al de eeuwen door, om de wereld te overtuigen van zonde en ongerechtigheid, en het Koninkrijk der hemelen in stilheid te bouwen. Maar of het door den weg van verlossing of wel dat het door den weg van druk en vervolging gaat, niets gaat buiten hem om. Hij leidt en stuurt het alles, en Nero Is even goed een Instrument In zijn hand, als Constantijn op zijn troon te Byzantium. Hij grijpt aan wien hij aangrijpen wil. Hij boezemt aan wien hij wil de gedachten In, die hij wil dat volvoerd zullen worden. Geheel de achtergrond van het leven der handelende persoonlijkheden is in zijn hand.

Niets in hun doen, maar ook niets in hun innerlijk peinzen en zinnen is voor hem verborgen, en nog steeds blijft de uitdrukking van den Spreukcndichter over het hart des Eonings dat als waterbeken geleid wordt, de treüfende uitdrukking voor de actie die nog telkens, al de eeuwen door, van onzen Koning op het leven van Staten en volken uitgaat.

Nu kan men zeer zeker hier de vraag stellen, of dan toch de werkzaamheid der Goddelijke Voorzienigheid en van het Koningschap van den Christus zoodoende niet geheel in elkaar vloeien, doch dit levert alleen moeilijkheid voor hem op, die niet van harte gelooft wat Jezus zelf uitsprak: k en de Vader zijn één. Voor de apostelen vloeide dan ook steeds het werk van den Vader en van den Christus Inéén. „Onze Heere Jezus Christus zelf, zegt Paulus, en onze God en Vader, vertrooste uwe harten en versterke u in alle goed werk" (2 Thess. 2:16, 17), hiermede niet doelend op twee afzonderlijke inwerkingen, maar op één Goddelijke werking, die door Christus en van den Vader uitgaat. Naar zijn menschelijke natuur is Christus van ons gescheiden, omdat wij op aarde zijn, en hij aan de rechterhand Gods in den hemel zit, maar door zijn genade, almachtigheid en geest is hij alomtegenwoordig bij ons. Nooit mag dan ook in het Koningschap van den Christus z^'n Goddelijke en zijn menschelijke natuur gescheiden worden. De raadslag die alle dingen behcerscht, is niet de raadslag van den Vader, in tegenstelling met den Zoon en den Heiligen Geest, maar de raadslag van God Drieëenig, die evenzoo In en door den Zoon als in en door den Vader werkt. Naar luid de proloog van Johannes' Evangelie was er zelfs reeds in de schepping een Middelaarschap van den Zoon. In dit scheppingsmiddelaarschap rust zijn heilsmiddelaarschap. En waar de Christus thans als van God gezalfde Koning heerscht over deze wereld en koninklijk den raadslag van God Drieëenig over deze wereld uitvoert, ligt ook hier het mysterie In wat de apostel ons betuigt, dat alle dingen zijn uit God den Vader, maar door den Zoon.

Het was vooral Da Costa, die ten onzent deze werking van Christus op de persoonlijkheden op den voorgrond schoof. Hij ging hierin zelfs zoover, dat hij zich aanvankelijk tegen de actie van de belijders op staatkundig gebied ernstig verzette. Z.i. moesten niet de belijders zich opmaken, om de eere van Christus Koningschap te verdedigen, maar zou de Christus dit zelf doen, door de machtige Vorsten en hun Invloedrgke raadslieden in hun hart aan te grijpen, en als aan te porren, om In hun raadslagen een weloverwogen plan op te nemen, en dit In hun besluiten uit te voeren, waardoor de heerschappij van het Christelijk beginsel in het Europeesche staatsieven en in de verhoudingen tusschen de verschillende staten vanzelf zou worden hersteld, ten einde op die wijs den geest der Fransche Revolutie te bezweren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's