Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hetzij dat we slapen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hetzij dat we slapen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die voor ons gestorven is, ppdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, te zamen met hem leven zouden. I Thess. 5 : Io.

In het Scheppingsreihaal lezen we, dat de Heere God een „diepen slaap" op Adam deed vallen, en toen éen van zijn ribben nam en die opbouwde tot een vrouw. Vanzelf doet dit denken aan de narcose, die onze chirurgen aanwenden eer ze het ontleedmes inhetvleesch zetten. £r moet dan aan bet lichaam eeu operatie ondernomen. Om deze te doen gelukken, is volstrekte roerloosheid van alle spieren en zenuwen noodig. Deze wordt door de narcose met chloroform of wat ook verkregen. En als straks, na afloop ran alles, de bedwelming wijkt, en het gewone bewustzijn terugkeert, blijft over, dat er in het lichaam een ernstige bewerking plaatsgreep. Zoo uu ging het ook bij Adam toe. Wat hier „diepe slaap" heet, is in de oorspronkelijke taal éen woord: tardeema, wa niet uitdrukt een wat dieper slaap dan anders, maar een bedwelming die aan het ik het besef van het lichaam ontneemt.

Maar van deze zelfde tardeema lezen we ook bi Abraham, den patriarch, en bij Ëlifaz in het boek van Job. Van Abraham lezen we, dat in dezen diepen slaap „schrik en groote duisternis op hem viel" en dat God hem in dien toestand van bedwelming zijn toekomstig lot openbaarde. Ook bij Elifaz strekte deze „diepe slaap" niet om iets in zijn lichaam tot stand te brengen, gelijk bij Adam, maar evenals bij, den patriarch om hem een openbaring in den geest te geven, en alzoo iets te doen plaats grijpen in zijn zielsleven.

Zoo zien we dezen „diepen slaap", deze bedwei ming, zoowel met het oog op het lichaam, als met bet oog op de ziel aangewend. De persoon dien het geldt, verliest dan zijn zelfbewustzijn, gelijk hij dit in wakenden toestand bezit. Hij verliest als 't ware zichzelf, om straks bij hei opwaken zich weer teiug te vindec, en bij het ontwaken is het hem te moede, alsof hij zichzelf in dien tusschentijd aan de hoede van een ander had overgegeven, en nu zichzelf weer terug ontvangt. Vooral zoo in den slaap geen droom voorkwam, en we alzoo van den slaap niet de allergeringste heugenis hebben, gaat dit in bijna letteilijken zin door. Wat nu bij onzen gewonen slaap reeds zoo sterk kan spreken, deed «ch uiteraard bij deze tardeema nog sterker gelden. Zoolang die tardeema, d. i. die bedwelmende slaap, aanhield, had God de Heere 'tzij 't lichaam, 'tzij de ziel in bewerking genomen, en eerst bij het wijken der bedwelming, vonden éa Adam én de patriarch én Ëlifaz zich selve terug.

Hierin nu ligt een vingerwijzing ook voor den gewonen slaap, vooral in verband met wat de apostel bciuigt: „ hetzij dat we wakker zijn, hetzij dat we slapen, zullen we te zamen mei Christus leven." Wel heeft men dit slapen pogen te duiden van den dood, maar ook Calvijn vorgt er toch met opzet bij, dat 't óók geldt vaE den gewonen slaap, en juist hierop wijst wat we lezen van de /a/-(^d^»2d!-bedwelming.

Ook de gewone slaap is een toestand van bedwelmd zijn, doch slechts ten halve. Wie slaapt wordt niet wakker van kleine, wel van sterke geluiden. Hij zitt niets, ook al ligt 't oog half open. En zelfs de reuk is zoo ingeperkt, dat bij gas-ontsnapping de slaper zelf't vaak niet merkte, en het soms met den dood bekocht. Ia den slaap van den slaapwandelaar gaat dit nog veel verder, zij 't ook in omgekeerden ïin. Maar wat fooral opmerkelijk is, in den bypnotischen slaap treedt niet alleen het eigen isven van den slaper terug, maar is er een ander die op den slaper inwerkt.

Zoo kan dus ook in onzen gewonen slaap'tzij de Heere, 'tzij satan in ons werken, en wel zoo, dat wie geloovig inslaapt, ook in zijn slaap saamleeft met zijn Heiland. Onze God sluimert nimmer. Of wij dus al inslapen. Hij niet. En zoo blijft ook in onzen slaap onze inlijving in Christus s'andhouden; blijft ons hart een woonstede van den Heiligen Geest; en kan de werking van Christus op ons innerlijk leven in den slaap niet alleen doorgaan, maar zelfs in kracht wirnen.

Reeds f p zichzelf kan onze geest 's nachts, in den skap, rijpen. leis wat men gemeenlijk uitdrukt mee het Fransche spreekwoord: Zaww^ porte consul, d.w.z. de nacht brengt raad. Hiermede bedoelt men, dat onze geest inden slaap bekomt van zijn moeheid, daardoor helderder wordt, en dan 's morgens bij het ontwaken klaarder ziet. Maar toch ligt er ook in, dat onder den slaap de geest, buiten ons zelf besef om, heeft doorgewerkt, en zoo bij het ontwaken verder is dan toen we insliepen,

In dien zin nu zongen van ouds de Hernhutters in hun lied

Laat mij slapend op u wachten, Heer dan slaap ik zoo gerust; Geef mij heilige gedachten En wees in den droom mijn lust.

Nu sluiten we dit laatste uit. De Heer onze God kan ook den droom gebruiken, om ons klaarder licht te schenken, maar op zichzelf is het zien van Jezus in den aroom iets wat hier geheel buiten valt. Het komt hier aan op een werk dat ons heerlijk Hoofd, onderwijl wij slapen, in onze ziel volbrengt.

En hierom nu is het aanstonds te doorzien, dat het dwaasheid ware te wanen, dat de Heere bij ons inslapen de band van ons af zou trekken, om 'zijn werk aan en in ons hart eerst weer te hervatten bij ons ontwaken. Het springt toch in het oog, dat onze geest zich zelfs veel beter voor die hooge bewerking leent, als we rusten en van al bet overige zijn afgetrokkea, dan in de drukte des levens, als onze omgeving en onze levenstaak ons aldoor verstrooit.

Zoolang we wakker zijn, of gelijk de apostel zegt, waken, is alles in ons bezig, worden we door allerlei afgetrokken, en zijn de oogenblikken zoo zeldzaam, dat we ons in ons zelven kunnen terugvinden. Maar dit kan juist wel in den slaap, als er hoog een muur tusschen ons en de wereld om ons staat opgericht, en we geheel in ons zelf zijn teruggetrokken. Juist dan vindt de geestelijke Operateur, als we onzen Heiland zoo noemen mogen, ons innerlijk leven in dien kalmen toestand, die zich 't best voor zijn heilig ingrijpen en zijn teeder inwendig weik leent. Ook de droom ican daarbij als instrument dienst doen, maar toch, aan den droom hangt 't niet. Ook als ons zelfbesef geheel in ons wegzonk, kan de Christus zijn werk aan en in onze ziel voortzetten.

Zelfs laat 't zich niet denken, dat dit niet alzoo zijn zou. Onze slaap neemt zulk een aanmerkelijk stuk van ons leven in. Het pasgeboren kind slaapt bijna aldoor. Het jonge kind slaapt veelal 12 uur, de helft van 't etmaal. En ook daarna blijft de slaap een klein derde van heel ons leven innemen. Vrij kan gezegd, dat wie 65 jaar werd, saam 20 jaar daarvan sliep. Eu hoe ware het dan denkbaar ^dat onze Heiland die 20 jaar lang zich geheel van onze ziel zou hebben afgetrokken.

Overdag zijn wij 't die meewerken, in den slaap is het de Heere die alleen werkt, terwijl wij rusten. En juist door dit werk des Heeren in ons, heeft de nacht voor heel ons aanzijn zoo hooge beteekenis.

Vandaar beerscht dan ook van ouds in alle vrome gezinnen de gewoonte, om, eer we ons te slapen leggen, de wereld uit ons hart te zetten; stil en eerbiedig voor den Heilige neer te knielen; onze zinnen en gedachten op het Heilige saam te trekken; en ons aan Gods hoede over te geven. Toch is dit niet genoeg.

Het werk des Heeren, onderwijl we slapen, is niet alleen dat Hij waakt over ons huis en onze legerstede. In den slaap houdt de Heere niet alleen de wacht over ons, maar Hij werkt ook in ons. ^ÏQ dit nu voelt, beveelt zich, j eer bij inslaapt, in die heilige bewerking van zijn Hesre aan, en als hij, 's morgen ontwaakt, dankt hij niet alleen voor de genoten rust en de bewaring in den nacht, maar ook voor wat de trouw zijns Heeren weer in zijn ziel en zijn geest gewrocht heeft.

Hetiij dat we over dag wakker zijn, hetzij dat we des nachts slapen, we zijn des Heeren, zijn eigendom, leden van zijn mystiek Lichaam, en zijn werk des Geestes gaat in ons door.

Dit gaat door bij 't kind, dat er nog niets van weet, maar minstens evenzeer bij ons ouderen, die ia dit werk gelooven, doch dan ook eer we inslapen, er om bidden, en als we weer opwaken, er voor danken moeten. Ja, ook hiervoor hebben we te waken, dat we niet bij 't inslapen te zeer met andere dingen vervuld zijn, om alzoo het werk van den Christus in ons te verstoren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Hetzij dat we slapen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's