Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politiek of Kerkelijk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politiek of Kerkelijk?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Zoowel Att. XXX onzer Kerkenorde als de practijk onzer Vaderen toonde, dat onze Gereformeerde Eerken politieke en kerkelijke zaken steeds streng gescheiden hebben gehouden. Op kerkelqke vergaderingen mocht alleen over kerkelijke zaken en dat op kerkelijke wijze gehandeld worden. £n zelfs wanneer de Kerken zich tot de Overheid met verzoekschriften richtten, de politieke wetgeving betreffende, - dan geschiedde dit uitsluitend in zulke zaken, die met de Kerk of de religie in rechtstreeksch verband stonden. Elke schijn werd, angstvallig gemeden, alsof de Kerken op zuiver politiek gebied met raadgeving of vermaning zich tot de Overheid zouden wenden. De grenslijn tusschen Staat en Kerk werd stipt geëerbiedigd, en evenmin als men het duldde, dat de Overheid in louter kerkelijke zaken zich mengde, wilde men ook niet dat de Kerken zich op politiek terrein als raadgeefsters zouden opwerpen.

Hiertegen mag niet worden aangevoerd, dat onze Kerken in Artikel XXXVI onzer belijdenis toch uitvoerig over de taak der Overheid hebben gehandeld en o. m. hebben uitgesproken, dat God aan de Overheid het zwaard in handen heeft gegeven tot straffa der boozen. Zooals uit het slot van dit artikel blijkt et( trouwens ook van elders genoegzaam vaststaat, was de bedoeling van dit artikel niet, om aan de Overheid voor te schrijven wat haar taak en roeping was, maar wel om af te weren en te wederstaan het gevaarlijke en oproerige gevoelen der Wederdoopers, die „de Overheden en Magistraten verwierpen en de Justitie omstooten wilden." Het gold hier een uitspraak der Kerken over een strqd in haar eigen boezem gestreden. En slechts in zooverre had deze verklaring ook belang voor de Overheid, als de Kerken daarmede klaar en duidelijk uitspraken, dat zij met deze revolutionaire secte niets gemeen hadden en het laster was, wanneer de O /erheid de Gereformeerden als oproer makers vervolgde. Ook het belangrgke besluit, dat de Dordtsche Synode ten op zichte van de Overheid nam en dat ais Artikel XXXVIII in onza Kerkenorde werd opgenomen, handelt wel over het „ambt der Overheid", maar uitsluitend voor zooverre dit ambt der Overheid medebrengt „den heiligen Kerkedienst in alle manier te bevorderen."

Toch is met dit historisch getuigenis de zaak nog niet principieel beslist. Het is toch «rolkomen waar, dat de woorden Gods aan de Kerk zijn toebetrouwd en de Gemeente een pilaar en vastigheid der waarheid is. De vraag kan dus opkomen, of de Kerk, die het Woord Gods ontving en het te verkondigen heeft, niet geroepen is dit ook te doen op staatkundig gebied, en met name tegenover de Overheid?

Om dit moeilijke en ingewikkelde vraag' stuk, dat de geheele verhouding van Kerk en Overheid beheerscht, tot juiste oplossing te brengen, dient wel onderscheiden te wor den tusschen de Kerk als organisme, de Kerk als verkondigster van het Woord en de Kerk zooals ze optreedt in haar kerke-IQke vergaderingen. Verwarring van deze drie is oorzaak van al het misverstand, dat op dit punt heeft geheerscht.

In de eerste plaats onderscheide men daarom tusseheji de Kerk als organisme en de Kerk als instituut. Het woord Kerk wordt soms gebruikt in den breederen zin van de zichtbare openbaring van Christus' lichaam in een bepaalde stad of bepaald land, d. w. z. voor alle Christgeloovigen die daar worden gevonden. Dat deze zichtbare Kerk of wil men dit Christenvolk geroepen is een zout en licht der wereld te zijn, en daarom op elk terrein des levens voor de beginselen van Gods Woord heeft op te komen, leert de Schrift uitdrukkelijk en wordt door niemand onzer betwist. Zoo kan men zeggen, dat de Christelijke Kerk in ons land Christelijke scholen in het leven geroepen, voor sitichtingen van barmhartigheid heeft gezorgd, de sociale actie bij onze arbeiders in Christelijk spoor heeft geleid, een Christelijke Universiteit voor de beoefening der wetenschap heeft opgericht; want heel deze Christelijke actie, die geen ander doel heeft dan de handhaving van Gods Woord in onze maatschappij, gaat van de Christelijke Kerk als openbaring van Christus' lichaam uit en zou zonder die Christelijke Kerk ondenkbaar wezen. Maar al erkennen we deze sociale, paedagogische, wetenschappelijke en politieke roeping van het Christenvolk, daaruit volgt nog niet, dat dit de roeping zou zijn van de geïastitueerde Kerk, d. w. z. van de ambtsdragers. Bij ons protestanten gaat deze Christelijke actie uit niet van het ambt, maar van de Christgeloovigen zelf, hetzq ze zich daartoe vereenigen ia bepaalde organisaties als schoolvereenigingen, werkliedenverbonden enz., hetzij dat zij dit persoonlijk doen in de pers, in wetenschappelijke studies, door op te treden in publieke vergaderingen enz En zoo nu ook heeft de Kerk als organisme wel een roeping om de Christelijke begin sekn in den Staat te verkondigen en te handhaven, maar ze heeft dit te doen niet door de ambtsdragers of kerkelijke vergaderingen, maar door de actie van ons Christenvolk op politiek gebied bij de slembus, tn het parlement, door volkspetitionnement enz. Een Kerkeraad heeft geen stembusprogram op te stellen of politieke leuzen aan te heffen, maar moet dit overlaten aan de vrije organisatie der Christelijke burgers, d. i. aan de politieke kiesvereenigingen.

Het is de fout van de Roomsche Kerk, dat zg dit onderscheid te veel uit het oog heeft verloren en door de geïnstitueerde Keik tot orgaan van heel het Christelijk leven te maken, de zelfstandige roeping der geloovigen miskent. Iets wat natuurlijk saacnhangt bg Rome met haar overschatting van het ambt en de geringschatting van het zoogenaamde leeken-element. Het is da& rom een roomsch beginsel, wanneer men door de geïnstitueerde Kerk kerkelijke scholen, kerkelijke werklieden-vereenigingen, kerkelijke persorganen, enz. laat oprichten. Niet van het instituut of ambt der Kerk, maar van de geloovigen behoort deze actie uit te gaan.

Dat deze onderscheiding niet willekeurig door ons gemaakt is, maar in Gods Woord zelf is gegrond en door de Protestanten, met name door de Gereformeerden, steeds is erkend, laat zich niet moeilqk aantoonen.

De taak en roeping der ambtsdragers is geen andere dan Christus hun in zijn Woord heeft opgedragen. Kort saamgevat nu bestaat die roeping uitsluitend in de bediening des Woords en der Sacramenten, de oefening der tucht en de regeering der Kerk, en in de oefening der barmhartigheid jegens de armen. Een andere taak hebben de ambtsdragers volgens Gods Woord niet, en nergens wordt hun opgedragen, om op politiek gebied, op het gebied van school of wetenschap, op het gebied van sociale actie enz. krachtens hun ambt met zeker gezag op te treden. Al wat ze op dit gebied doen, doen ze niet in qualiteit van ambtsdragers der geïnstitueerde Kerk, maar als Christenburgers van hun land. Een predikant, die optreedt als verdediger van het Christelijk beginsel in het parlement, doet het nooit als predikant, want de Staten-Generanl is geen samenkomst der geloovigen en hij heeft daar het Woord niet te bedienen, maar hij doet het uitsluitend als Christelijk volksvertegenwoordiger.

Hier ligt dan ook de grenslijn, die Rome van het Protestantisme scheidt. Rome, dat aan de geestelijkheid wel de taak toekent om de Overheid voor te lichten wat Gods Woord eischt, heeft daarom gezorgd — wat op haar standpunt volkomen juist was — dat in alle Roomsche landen vroeger de Roomsche geestelijkheid qualitate qua officieel zitting had in de Staten des lands. Geestelijkheid, edelen en burgers vormden de drie staten of standen, en onder hen nam de geestelijkheid zelfs de eerste plaats in. Zoo alleen kan de geïnstitueerde Ecfk, indien ze van God deze rpepiog tegenover de Overheid ontvangen heeft, ook waardig en met eere deze roeping vervullen. Maar in alle protestantsche landen (Engeland uitgezonderd) is dit gebruik afgeschaft en heeft de „geestelijkheid" in de staten des lands geen zitting meer. Dit nu is niet geschied uit gebrek aan deferentie voor de Kerk, maar omdat uit het protestansch beginsel zelf voortvloeit, dat Kerk en Staat onderscheiden terreinen zijn en de Kerk als instituut daarom op politiek terrein geen roeping heeft te vervullen. Dit wil daarom niet zeggen, dat de Overheid bg gemengd poUtiek-kerkelijke zaken, als huwelijkswetgeving, schoolorde, eedsvraagstukken enz., niet advies van de Kerk als instituut zou mogen vragen en dat de Kerk niet bij de Overheid zou mogen aandringen op Sabbathsheiliging, op afschafBng van bordeelen, drankhuizen en kermissen, maar in louter pclltieke zaken mengden de protestantsche kerken zich. niet. En nog veel minder bestaat hiervoor reden in onze dagen, nu de Christel^^e actie om ons volk bij Gods Woord te houden, tot genoegzaam zelfstandige ontwikkeling kwam.

Op dit verschil tusschen de Kek als organisme en de Kerk als instituut moest in de eerste plaats de aandacht worden gevestigd om dit probleem tot oplossing te brengen. Maar niet minder in de tweede plaats op de onderscheiden taak van de bediening des Woords en de regeering d^r Kerk, of wil men van de predikanten en van de kerkelgke vergaderingen als zoodanig.

Ongetwijfeld heeft de Dienaar des Woords hjct Woord Gods uit te leggen en toe te passen op alle verhoudingen yan ons menschelijk leven. Al is de verkondiging vaa het Evangelie tot behoudenis van zondaren middelpunt der prediking, toch sluit dit niet uit, dat de prediker ook over t»l vsn sociale en politieke vraagstukken, voor zoover zij met het zedelijk leven In verband staan, het licht van Gods Woord heeft te doen schijnen. De Apostelen doen dit in hun brieven vooral aan het slot, telkens. De uitnemende uitlegging, die onze Catechismus van de Wet des Heeren geeft biedt daartoe vanzelf de gelegenheid. En onze vaderen, die de uitnemende gewoon e hadden heele bijbelboeken tot vervolgstof bij de prediking te kiezen, kwamen daardoor vanzelf ook met deze practische quaesties in aanraking. Wie bijv. de preeken van Calvijn naleest o. a. over Deuteronomium vindt daar in den breede gehandeld ook over politieke vraagstukken, bijv. wat de beste wijze is, waarop de Overheid kon gekozen worden en hoe de Overheid rekenschap van haar bestuur bij het volk behoort af te leggen. Zoo hebben onze vaderen de bedlening des Woords dus niet alleen beperkt tot de zaligheid der ziel; ze vatten hun taak breeder op en wilden het licht van Gods Woord laten schijnen voor heel het leven des volks. En het ware te wenschen, dat de predikers van onzen tijd hun roeping in dat opzicht beter verstonden.

Door zulk een prediking nu oefent de Kerk zeker invloed uit, zq het dan ook zijdelings, op politiek en sociaal gebied. Want de Kerk kan door de bediening des Woords er niet weinig toe bijdragen, om het volk te waarschuwen tegen socialistische en anarchistische beginselen, het gezag der Overheid hoog te houden, de ondergeschikten tot eerbied te bewegen jegens hun meerderen of op te komen tegen alle onderdrukking van armen en ellendigen. Zoo hebben de profeten onder Israël gedaan. Zoo deden de Apostelen in hun zendbrieven. En zoo hebben de Dienaren des Woords ook nu te doen. Met name zullen zij bij de verklaring van het 62 gebod er op moeten wijzen, hoe God in Zijn Woord geboden heeft den moordenaar met den dood te straffen, en dat een Overheid, die dit niet doet, in haar plicht te kort schiet.

Door deze voorlichting en onderwijzing uit Gods Woord kan de prediker inwerken op de cottscientie van het volk, en de vrucht daarvan zal wezen, dat het volk weer leert op politiek en sociaal terrein te leven naar de ordinantiën Gods. In zooverre kan de geïnstitueerde Kerk door de prediking zijdelings invloed uitoefenen op de Overheid, deels doordat deze O verheidspersonen als leden der Kerk onder de bediening des Woords opgaan, deels doordat het Christenvolk bij de Overheid voor de beginselen van Gods Woord getuigen gaat. Door dit alles overschrijdt de Kerk het gebied haar toegewezen niet, want deze bedlening des Woords geschiedt in de samenkomst der geloovigen en richt zich tot de geloovigen. Zelfs de Overheidspersonen, die onder deze prediking verkeeren, komen daar niet als Overheidspersonen maar als gemeenteleden. En hier heeft de Kerk metterdaad de roeping en de macht om het Woord Gods te bedienen.

Geheel anders daarentegen staat de zaak, zoo men niet handelt over de bediening des Woords In de samenkomst der geloovigen, maar over de roeping en taak der meerdere kerkelijke vergaderingen of Synodes tegenover de Overheid des lands. De taak van een Synode kan niet met die van den Dienaar des Woords op één Iqn gesteld worden. Een Synode bedient geen Sacramenten, geeft geen catechetisch onderwijs, verkondigt het Woord Gods niet, maar heeft alleen tot taak om regelingen te maken voor het Kerkelijk leven of uitspraak te doen over geschillen, de belijdenis der Kerk aangaande. Nergens lezen we dan ook In Gods Woord van eenig voorschrift of bevel aan de Kerkelijke vergaderingen gegeven, om aan de Overheid te verkondigen wat naar Gods Woord eisch Is voor de burgerlijke rechtsverhoudingen. De eerste Synode te Jerusalem heeft zich niet met Overheidszaken of politieke quaesties Ingelaten, maar zich uitsluitend beziggehouden met Kerkelijke zcfken. Aan dezen regel hebben onze Kerken zich steeds gehouden. Al heeft Calvijn In zijn prediking de beginselen van Gods Woord ook op Staatkundig gebied bloot gelegd, hij heeft er nooit aan gedacht, door den Kerkeraad te Geneve aan de Overheid aldaar te laten voorschrijven, hoe deze het volk had te regeeren naar de ordinantiën Gods. En de Kerken In ons vaderland hebben zelfs in haar Kerkenorde als beginsel uitgesproken, dat In de Kerkelijke samenkomsten alleen over Kerkelijke zaken en niet over politieke mocht gehandeld worden.

Hier komt In de tweede plaats bij, dat de Overheid als Overheid niet In, maar buiten de Kerk staat en de Kerk, door als verkondigster van Gods Woord tegenover de Overheid op te treden, zich begeven zou op een terrein, dat het hare niet is en zich eene macht zou toekennen, die haamlet toekomt. Wie toch optreedt als gezant van Godswege om het Woord Gods te verkondigen, moet dit altoos doen met macht en gezag. Rome Is daarom consequent, want ze excommuniceerde de Vorsten, die zich aan haar uitspraken niet onderwierpen, en dreigde zelfs heele landen en volken met den ban om gehoorzaamheid af te dwingen. Daartegenover handhaaft het protestantisme, dat de Overheid wel in haar eigen cönsclentie gebonden is aan Gods Woord, maar niet aan de uitspraken der Kerk.

Er zou over dit onderwerp zeker nog veel meer te zeggen zijn, maar we meenen het hierbij te kunnen laten, totdat een principieele discussie ons nopdzaakt verder op dit onderwerp in te gaan.

Moge we ditmaal met een goeden raad eindigen?

Laat de Kerk van Christus door de bediening des Woords invloed uitoefenen op de volksconscientle. Daar ligt het haar aangewezen arbeidsveld; daar kan haar kracht en bpteekenis uitkomen. Maar zoo

dra de Kerk op politiek gebied een zekere rol wil gaan spelen door rechtstreeks inde zaken der Overheid zich te mengen, toxi ze baar geestelijken invloed juist verzwakkken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Politiek of Kerkelijk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's