Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„God is in haar paleizen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„God is in haar paleizen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

God is in hare paleizen; Hij is er bekend voor een hoog vertrek. Psalm XLVIII : 4.

De gemeene gang is, dat God in de stulpen jtr armen woont en in de paleizen van de grooten der aarde ternauwernood gekend vordt. David klaagde in zijn dagen bitterk, dat „de getrouwen weinige zijn, " en it die getrouwen een „arm en ellendig volk" uitmaken; en meer dan tien eeuwen later betuigde Paulus het aan de Kerk des Nieuwen Verbonds evenzoo, dat de geloovi-1 niet zijn vele aanzienlijken en w^zen ëo rijken, maar dat ze meer te zoeken zijn onder de geringen en eenvoudigen der aarde. Sinds werd het niet anders. De kern van Gods volk bleek telkens weer onder de Üeinen naar de wereld te schuilen. Prins Willem, door de edelen in den steek gelaten, vond in „de kleyne luyden" zijn steunpunt. Groen van Frinsterer heeft 't niet anders «varen. En nu nog zou de strijd voor 's Hoeren zaak uiterst hachlijk staan, zoo siet bg velen in de lagere standen de trouw ain onzen Koning zoo muurvast stond.

Toch zijn er uitzonderingen.

Toen in de i6s en 17e eeuw te Amsterdam de Heeren-en Keizersgrachten zijn aangelegd, strekte dit goeddeels om luisterrijke woningen te verschaüfen aan de vele rijke kooplieden, die elders om des geloofs wille verjaagd, in ons land een toevluchtsoord tochten. Het was in dien tijd, dat ook te Amsterdam de paleizen in menigte verrezen, en ook van die paleizen kon toen geroemd, dat God bij deze prinsen van den handel inwoonde. En juist zulk een tijd nu is, nog niet onder David, maar onder Salomo, ook Ie Jerusalem doorleefd. Een tijd dat de machtigen in Israël zich in Jerusalem metterwoon vestigden, en dat het bezielde, veerkrachtige geloof van een David bij hen en bij hun kinderen nog stand hield. Spoedig verliep dit toen wel weer. Eerst haalde satan het geloof er uit, en straks kwam Nebucadnezar ook hun paleizen verstoren. Maar de tijd is er dan toch geweest, dat ook de hoogere standen te Jerusalem door het geloof bloeiden, en dat in het lied voor de kinderen van Korach de juichtoon kon aangeheven: „Schoon van gelegenheid, een vreugde der gansche aarde is de berg Sion, de stad des grooten Konings. God is in haar paleizen; Hg is er bekend voor een Hoog Vertrek".

En dat dit niet doelt enkel op 't paleis van den vorst, maar roemt in de huizen als fdeizen, die de aanzienlijken zich gebouwd hadden, toont het slot van den psalm, waar 't nogmaals, om Jerusalem's grootheid te verheerlijken, heet: Gaat rondom Sion, telt haar torens, verlustig u in haar sterke vestingmuren; en telt van verre één voor ^n al kaar paleizen, die boven die muren uitsteken, en laat uw psalmlied tot aan de verre nakomelingschap Jerusalem's luister verkonden.

Bedoeld is alzoo wei waarlijk, er itv te 'oemen, dat de grooten der aarde Jerusalem •net hun huizen als paleizen sieren, en wat oog veel meer zegt, dat ook die grooten der aarde voor Jehovah knielden. En bij de „kleyne luyden" èn bij de grooten der tórde was God toen in Jerusalem groot. Eii juist in die exceptioneele geloofsbetoo-J'ng school toen Jerusalem's wondere groot-«eid. De afval toefde nog. Heel Jerusalem, omhoog en omlaag, leefde nog uit het geloof.

En dit geloof was ook in de paleizen "precht gemeend. Zoo zielvol toch voegt de psalmist er bg, dat Jehovah juist bij die grooten der aarde in hun paleizen mend was als een Hoog Vertrek.

Op zichzelf deukt ge anders bij dat «Hoog Vertrek" meer aan den arme in ïijn stulp. Die stulp heeft geen hoogere verdieping om, als de nood aan den man «omt, er in te schuilen, geen hoog vertrek pn zijn toevlucht in te nemen. Daarom j'.die beeldspraak van 't „Hoog Vertrek" Jiist met het oog op het arme en ellendige Volk 200 sprekend. Het denkbeeld is dan: "e rijke heeft in zijn eigen huis een hoog *? ftrek om in te vluchten, de arme heeft ®t in zijn stulp of hut niet; maar hij heeft ^w. hij heeft zijn Hoog Vertrek in zijn ^°d, en in die trouw aan zijn God weet "9 zich veilig.

Zulk een groote in Israel, die te Jeru-^lem in zijn paleis met drie, vier verdie-P'ngen woonde, had daarentegen, zoudt ge ^^ggen, zijn „hoog vertrek" in zijn eigen ""'S, en — zoo Volgt er dan zoo licht uit •jT zijn God als „Hoog Vertrek" niet noo-H' Maar juist zóó stond het toen in jwusalem niet. De bewontrs van die paleizen waren oprechte, vrome aanbidders, en hoe hoog zich ook hun eigen zalen zolderden, toch bleken ze hun sterkte in Jehovah te zoeken. Ook hun hoog vertrek was niet in de torens boven hun paleis, ook bg hen was God en God alleen als het „Hoog Vertrek" bekend, waarin ze faun toevlucht zochten, en juist hieruit bleek het, dat God bij hen in hun paleizen inwoonde.

Waarom is nu zulk een staat van geestelijk leven onder het volk steeds zoo hooge uitzondering.' Ge zoudt op zichzelf zeggen: Zoo moet 't aldoor wezen. De vreezeGods niet alleen bij de kleyne luyden in hun stulpen, maar even bezield bij de grooten der aarde in hun paleizen.

Maar wie zoo spreekt, ziet geheel voorbij, dat eer een kernel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk der Hemelen. Er zijn wel rijken, die er ingaan, maar alleen door zeer bijzondere, door een meerdere genade.

Ds arme en kleine naar de wereld gelooft zooveel gemakkelijker. De wereld biedt hem zooveel minder, het hemelsch vaderland zooveel meer. Ook hij kent velerlei verzoeking, maar niet die ééne zware verzoeking van den Mammon, Hij kan vertrouwen op zijn sterken arm, op zijn vlijt en toewijding, maar hij komt niet in de verzoeking om zijn vertrouwen te gaan stellen op zijn goed en geld. Hem blijft in den nood dleen zijn God, Komt daarbij au nog krankheid, zwakte en tegenspoed, dan blijft hem op aarde niets dan zijn God over. En vandaar dat het zich vastklemmen aan zijn God, en aan zijn God alleen, voor zulk een kleine naar de wereld bijna van zelf gaat.

De grooten der aarde daarentegen staan er zoo geheel anders tegenover. Bangen nood kennen ze bijna niet. Hua vermogen schaft altoos raad en hulp. En ook al bidden ook zij dan nog om uitkomst, toch altoos schuilt er bij hen hun geld en goed achter, waardoor ze zich immers uit den gemeenen nood redden kunnen. Zeker, als het ook bij hen in krankheid om 't leven gaat, wordt het smeeken en bidden om uitredding vanzelf inniger; maar ook dan zelfs kunnen ze zich de beste hulp voor hun geld verzekeren, en een redding zoeken waar een arme niet bij kan.

Van dit alles nu af te komen, van dit alles los te worden. Mammon er onder te hebben, en in zijn paleis van een huis, met al zijn geld en goed, toch als een arm zondaar voor zijn God neer te knielen, het kan, het komt gedurig. God zij dank, nog voor; maar dit voelt ge toch, dat hier een meerdere genade moet gewerkt hebben, en dat een rijke, die God vreest, zijn God voor een dubbele genade te danken heeft.

Vandaar dan ook, dat in zulke paleizen, de genade van den vader zoo dikwijls niet op zijn kinderen overgaat. Altoos zit weer het geld en goed in den weg. Als de meerdere genade niet komt, vallen de kinderen toch weer af. En zoo zag men het telkens, dat het geloof wel in stulpen en in hutten stand hield, maar in de huizen als paleizen bezweek en er uit week.

Ook het volk des Heeren heeft er voor te danken, zoo het God belieft, weer bij de grooten der aarde te gaan inwonen in hun paleizen. Zoo de vorsten in Israel niet bekeerd v/aren, zou Edom en Moab Israel overhecrd hebben. Zoo Prins Willem en Marnix niet bekeerd waren, zou het volk onder ons niet uit den nood gered zijn. Zoo Bilderdijk en Groen niet waren opgestaan, zou er geen nieuwe dageraad zijn opgegaan. Als het tot een keerpunt komt, en er een groote slag moet geslagen worden, zijn de grooten der aarde altoos de schilden geweest, die het volk in zijn benauwdheid hebben gedekt. 7.Q)/iGt, voor he hemelsch vaderland kan de bekeering van een kleine naar de wereld hooger zijn aan te slaan dan de toebrenging van een groote der aarde, maar voor het aardsche vaderland is het zoo niet. En daarom heeft 's Heeren volk er steeds met dubbele innigheid voor gedankt, zoo God weer in de paleizen ging inwonen. Zoo kreeg het voorgangers, en mocht nieuw heil worden ingewacht. Meest uit de lagere kringen zoog het geloof dan naar hooger, en straks daalde er meerdere zegen uit de hooge kringen naar de lagere standen neer.

En nu is 't wel zoo, dat in die hoogere kringen het geloof maar al te dikwijls niet dat absolute karakter, niet die vastheid draagt, wat dan soms zeer doet en twijfel wekt; maar vergeet niet, dat ook gij er allicht zoo heel anders voor zoudt staan, zoo ge dag aan dag nog met Mammon hadt te worstelen, en de verzoeking zoo telkens u opwachtte op uw pad. Het is zoo dikwijls gezien, hoe een die eerst lager stond, en daarna omhoog kwatD: : n geloofsvastheid achteriiit ging, juist doordien de verzoeking nu zooveel machtiger optrad. De kracht van het geloof moet zooveel sterker zijn, om eiken morgen opnieuw aan die meerdere verzoeking weerstand te bieden, en het „Hoog Vertrek" niet in eigen positie, eigen goed en eigen eere, maar wel w.aarlijk in zijn God te zoeken en te vinden.

Wie dit verstaat, ziet niet van eigen geloofshoogte laatdunkend op het vaak wankelend geloof van de grooten der aarde neder, maar vraagt zich veeleer af: „Hoe zou mijn geloof zijn, zoo ik zelf in zulk een plaats der eere gesteld was? " En hij bidt. Bidt, dat zijn eigen geloof niet bezwijke, en dat God het geloof van de grooten der aarde bevestigen moge.

Ja, meer nog, hg bidt ook, dat het zijn God behagen moge, steeds meerderen uit de „edelen der volken" toe te brengen, opdat in vervulling ga, wat in het liederboek van Korach's kinderen vlak aan den jubeltoon over God's wonen in de paleizen te Jerusalem voorafgaat. De heerlijke profetie namelijk: „De edelen der volken zijn verzameld tot bet volk van den God van Abraham, want de schilden der aarde, (dat zrjn de edelen der volken) ze zijn Godes. Hij is zeer verheven!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1910

De Heraut | 2 Pagina's

„God is in haar paleizen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1910

De Heraut | 2 Pagina's