Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Leid mij van, en voer mij.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Leid mij van, en voer mij.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Gij zijt mijne steenrots en mijn burcht; leid mij dan, ei» voer mij, om uws naams wille. Psalm 31 : 4.

Leiden en voeren scheelt.

Men leidt een blinde langs den weg die slingert, maar voert een gevangene naar het huis van bewaring. Zoo kunt ge ook zeggen: sraël is in de ballingschap gevoerd, en uit de ballingschap uitgeleid. Immers het verschil ligt hierin, dat wie geleid wordt toch zelf gaat, terwijl wie niet zelf gaan kan of wil, gevoerd wordt. Na wotdt ook in onze vertaling van de Schrift hierop lang niet altoos gelet; maar als beide woorden saam, in één verband, voorkomen, spreekt het verschil vanzelf, en zoo ook is bet als David in Psalm 31 : 4 smeekt: Gij, o Heere, zijt mijn Steenrots en mijn Burcht, leid mij dan, en voer mij, om uws naams wille".

Tijdenlang kont ge doorleven, dat ge aan zulk een geleid of gevoerd worden geen behoefte gevoelt. Ge ziet dan uw weg scherp afgeteekend voor u. Daargelaten of die weg goed is, hebt ge u dien weg nu eenmaal gekozen. Ge ziet 't doel waarop ge afgaat, en ge ziet den weg die u tot dat doel brengen fain. En nu gaat ge moedig met vasten tred voorwaarts, en geen zorg beklemt uw hait, In de jeugd is 't meestal zoo. Vandaar dat wie pas volwassen werd, aan leiding zoo weinig behoefte gevoelt. Hij is zichzelf , tot gids, wat zou bij nog een gids zoeken voor den immers bekenden weg!

Om iemand die u leiden kan, vraagt ge dan eerst, als ge den weg verloort, niet recht meer weet hoe u te wenden, en op den tast niet verder durft gaan. Dan wotdt het u bang te moede, zoo ge niemand tegenkomt, zoo ge u moederziel alleen op uw doolpad bevindt, en zelfs in de verte geen enkel vensterlicht ontdekt, dat u een woning verraadt, waar ge zoudt kunnen navragen. En gebeurt het a dan, dat in zulk een verlegenheid iemand u achterop komt, die blijkt den weg tot ia alle bijzonderheden te kennen, din lucht uw hart op, dan luistert ge met gespannen aandacht, en als dan die gids u aanbiedt om, bij het vallen vaa de duisternis, het eerste eiad vaa den weg u te geleiden, dan begroet ge dit aanbod met vreugde, en Tvillig volgt ge, niet gedwongen, noch gevoerd, maar met vroolijken tred, vrij ea blij, zelf gaande op dea weg.

Ontstond daarentegen nw verlegenheid niet daardoor, dat ge het spoor bijster werdt, maar dat ge vielt, niet meer voortkondt uit zwakte of verwonding, en komt dan iemand met een voertuig n achterop, dan roept ge reeds van verre of die voerman u op zijn wagen wil nemen, en u voeren daar ge niet zelf gaan kunt.

Of ook, een kind kan een verkeerden weg op zijn geloopen, zoodat 't verdwalen zou, en als dan vader of moeder het achterop loopt, en het kind wil niet goedschiks mee, dan wordt het kort en goed opgenomen, ea gedragen, en ïegen wil en dank gnotrd naar 't vaderüai»,

Daarom woidt in den regel een stuk vee gevoerd, maar een mensch geleid, en dan alleen is er ook bij een menscb van voeren sprake, zoo onmacht of onwil intreedt, of ook zoo dichterlijke taal den mensch bij een var of lam vergelijkt. Vandaar in Psalm 23 in den lofzang oj) den „goede herder" dejuichtoon: „Yii] voert mij zachtkens aan zeer stille wateren."

Nu ging er, toen we jong waren, een maar al te lange tijd voorbij, eer we er iets van merkten, dat niet maar de zorg van vader en moeder over ons waakte, maar dat ook de Almachtige Uod zich met onzen weg door het leven inliet, op ons neerzag, het oog op ons gevestigd hield, of we ook afdoolden of in nood verkeerden, en bleek dit, op ons leven en in onzen geest inwerkte, om als onze zalige Gids ons te leiden of als onze goede Herder ons te voeren.

Eerst merkt of weet 't jonge kind daar niets van. £r zijn er die bijna tot volwassen leeftijd voortleefden, zonder dien Gids te ontwaren, of dien Heider te ontmoeten. Ze gingen dan steeds op eigen inzicht af, meenend zelf den weg we te kennen, of vroegen hoogstens aan anderen om raad. Maar dat ze buiten menschen nog een Leidsman voor hun leven in hun God bezaten, dat wisten ze niet, daar was hu zielsoog nog niet voor opengegaan. Dat toeft dan meestal tot een onverwachte gebeurtenis een storing in hun leven aanbracht, zoodat ze niet meer wisten waarheen. £n als dan i zulk een oogenblik een vromer besef in hen wakker wordt, of er een vriend is die hen op hun God wijst, dan ja, ontmoeten ze eindelijk hun God op hun weg, beginnen nu in te zien, dat van der jeugd af die trouwe Vader hun gang bestuurd heeft, en van dat oogenblik af kunnen ze de leiding van God voor hun leven niet meer wegdenken, niet meer missen, en wordt 't bij alles, wat duisternis over huif Ie ven brengt; „o, mijn God, leid Gif mij!"

Dit kan dan wel een tijdlang weer ondergaan, zoo te groote voorspoed weer hun zielsoog verblindt, maar dit duurt dan toch maar kort. Devervalling die onze Grod, is Hij eenmaal onze Leidsman geworden, in ons leven schenkt is zoo in alles overwegend, dat wie ook maar eenmaal de hand van dien hemelschen Gids op zijn schouders heeft voelen kloppen, zonder dien God niet meer dorst of verder kon, en h steeds «eer als een genade afsmeekt, dat zijn God zich aan hem ontdekke, hem bij de hand grijpe, tn leiden moge door al de bangheid van het leven hierbeneden.

Maar dan juist komt 't zoo telkens voor, dat onze God ons langs heel andere paden wil doen gaan, dan wij ons verkoren hadden. In den eersten aanvang toch is ons smeeken: „o, mijn God, leid mij, en onderricht mij van den weg dien ik gaan zal", nog zoo weinig oprecht. We bedoelen dan niet, dat God ons leiden zal langs den weg, dien Hij voor ons bepaald heeft, maar veel meer, en heel anders, dat het onzen God behagen moge, alle struikelblokken uit den weg te tuimcD, opdat we gaan kunnen langs den weg, dien wij voor ons zelven hadden uitverkozen. Onze wil is dan aan Gods wil nog niet onderworpen. Niet zijn raadsbestel, maar eigen keur en inzicht bepaalt dan nog onze begeerte, en gelijk een wandelaar in de bergen een gids kiest, en tot hem zegt: Leid mij langs dienen dien weg veilig, en maak dat ik daar en daar uit kom, zoo willen wij het dan ook met onzen God beproeven. Wij stellen dan zelven vast waar we heen willen, en we nemen onzen God als gids aan, om ons daar heen te brengen. Wij blijven dan de hoofdpersoon, en God wordt alleen als helper ingeroepen, om ons langs den weg onzer eigene begeerte het pad te wijtenen voor ons 7rij te maken.

Doch hierbij blijft het niet. Telkens toch leert ons dan de uitkomst, dat onze God ons wel leidt, maar zóó dat hij ons gedurig van i^nzi; » weg afbrengt, en ons brengt op een weg, waaraan wij zelf niet gedacht hadden. En als de uitkomst dan toont, dat we, door onzen weg te volgen, kwalijk zouden zijn uitgekomen, en dat juist de weg dien God voor ons verkoos, zooveel beter was, dan leefi allengs van zelf de heel andere begeerte in onze tiel op, om ons geheel aan de leiding van onzen God over te geven, en niet meer zelf te willen, maar alleen lust te hebben aan het volgen in het spoor dat Hij voor ons afteekent.

Maar dan komt ten slotte de derde proef. Eerst was het: Helpe God mij om den weg te vinden, dien ik zelf verkoor. Toen werd 't: Als mijn God mij een anderen weg wijst dan ik verkooT, volg ik willig, omdat ik weet, dat de uitkomst beter zal zijn. Maar nu komt eindelijk de worsteling van onze ziel met God, als onze God ons op een weg leidt, die vlak tegen onze begeerte ingaat, onse plannen verijdelt, ons in moeite en bangheden brengt, en den weg des lijdens ons aanwijst, die rechtstreeks tegen onze voornemens, onze begeerte en onze wilsuiting ingaat.

Dan wil onze God 't anders met ons dan wij zelf willen. Dan beelden wij ons in, dat wij 't beter weten dan onze God. En dan wordt 't al onze smeeking, om onzen God te vermurwen, om ons niet 't donkere pad te doen opgaan, dat Hij ons aanwijst, maar 't lichte pad, da we zelf verkozen. Eerst is de ziel dan tegenstrevig. Ze schrikt voor de donkerheden, van dat lijden, voor die dreigende benauwdheden terug. Ze vraagt, zou God zich niet vergissen, en al de drang der ziel is dan, om, pleitende op de liefde Gods, Hem voor onze keuze te winnen.

Maar hieraan stoort onze God zich niet. Hij zet door, juist omdat Hij ons liefheeft. En als we dan niet willig ons willen laten kidm, dan neemt Hij ons op, en draagt, en voert ons, zoodat we toch uitkomen waar Hij ons hebben wil. En dan komt de strijd. Het klagen tegen Gods bestel in. Het zich willen losrukken uit Zijn band en band, om toch onzen eigen weg te gaan. Maar onze God zet door. Hij brengt ons in 't lijden, in de bangheden, in de angsten, dat banden als des doods ons omkuellen. Eu al Hij ons dan gevoerd heeft, en we zijn er, waar Hij wilde dat we komen zouden, dan ontdekt het vrome kind van God van achteren, wat rijken zegen juist die tijden van benauwing voor zijn ziel achterlieten, en hoe zijn God hem innerlijk verrijkt heeft door hem dien donkeren weg niet te sparen.

En dan is Gods kind er. Dan weet Gods kind vooruit, dat zijn God altoos zijn eeuig goede, betrouwbare Leidsman is, 'tzij dat Hij hem willig leidt, of, tegen zijn wil in, voert daarheen, waar hij naar Zijn

heilig bestel zijn moest. En dan komt de oprechtheid ook in de smeeking. Dan toch is uw smeeking niet meer om bulpe, maar om in alles de leiding Gods in uw leven te mogen genieten. En dan klimt de Davids bede uit uw ïiel op: Niet alleen: Heerc leid mij, maar ook als 't tegen mijn zin en lust en wil in zou gaan, zet dan tóch door en voer mij, zoo 't moet, hoe ik ook tegenspartel. Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht, o, mijn God, leid mij dan, en moet het, voer mij dan, zoo 't moet tegen mijn keuze in, zoo 't maar nu en eeuwig zijn mag naar U^ heiligen raad!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Leid mij van, en voer mij.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's