Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„God staat in de vergadering Gades.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„God staat in de vergadering Gades.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een psalm van Asaph, God staat in de vergadering Godes; Hij oordeelt in het midden der Goden, Psalm 82 : I.

Op alle manier en onder allerlei vorm oefent de ééne mensch macht en getag uit over den ander. Niet alleen de Vorst over zijn onderdanen, maar ook de vrouw over haar dienstboden; niet alleen de rechter over den aangeklaagde, maar ook de onderwijzer over zijn scholieren; niet alleen de patroon over zijn werklieden, maar ook de oudere zuster over het jongere kroost. Schier overal waar menschen met elkaar in aanraking komen, heeft de een over den ander te zeggen. £n dit moet wel. Hoe toch zon er anders orde denkbaar zijn? Ëa zonder orde immers is in gezin noch maatschappij een krachtig leven mogelijk. Dan keert de chaos terug, het „woest en ledig" dat voorafging aan de Schepping.

Ën toch heeft, buiten God gerekend, niemand van rechtswege ook maar iets over een ander te zeggen. We zijn vrij geboren. De eene mensch is even vrij in de beschikking over zich zelf als zijn buurman. Ëen natuurlijk recht van den één over den ander bestaat er niet, en alle slavernij en tyrannic is uit den Booze. Buiten God gerekend is er slechts tweeërlei, waardoor de ééne mensch over den ander te zeggen krijgt, tan eerste bruut geweld, en ten tweede eigen •wilskeuze.

Ëen zeeroover die een prauw afloopt en de optrarenden als slaaf verkoopt, handhaaft zijn aangematigd gezag uitsluitend door geweld. Wie daarentegen iemand in dienst neemt, heeft zeggenschap op grond van gesloten acc3ord. Zoo was bet van oudsher, zoo is het nog. Mensch en mensch staan vrij tn zelfstandig

tegenover elkander, en inbreuk hierop dooreen daad van menschelijken wil kan alleen plaats grijpen, zoo geweld den wil van den één aan den wil van den ander onderwerpt, of bij ruil de wil van den één loon bedingt tegen het staan in dienst van den ander.

Zelfs van het kind kan niet gezegd, dat het op zich zelf tot gehoorzaamheid aan zijn ouders verplicht is. Zoodra bet kind met zijn ouders poor God komt te staan, dan ja, trekt het bloed, spreekt de natuur, en komt het; „Eert uw vader en uw moeder'' uit het vijfde gebod. Maar sluit ge dit alles buiten, en neemt ge alleen den éénen mensch gelijk hij tegenover den anderen mensch staat, dan is er geen recht van opeiscbing en valt de grondslag weg voor elk gezag. En dit moet ge niet aarzelend, noch halffluisterend uitspreken. Veeleer moet de vrijheid en onafhankelijkheid van de menschen onderling, steeds uitgangspunt van overtuiging op dit stuk blijven. Zoo alleen toch komt ge er toe, om alle menschelijk gezag rechtstreeks aan uwen God te ontleenen; er alzoo den rechtsgrond van Gods hoogheid onder te schuiven; uw conscientierecht juist om Gods wil tegenover elk menschelijk gezag te handhaven; en, zoo dikwijls ge zelf met gezag bekleed zijt, steeds uw ver-Sintwoording aan uw God indachtig te blijven.

De Psalmist zegt 't u daarom zoo stellig aan: „GoA'staat in de vergadering", waar het recht zal gesproken worden. Ongezien is de Heere onze God in elke rechtszaal tegenwoordig; tegenwoordig in eiken kring die saamkomt ommenschelijk gezag over menschen uit te oefenen. Of die rechters, die getuigen, die pleitbezorgers, die aanklagers aan God denken of niet denken, doet er niet toe. God is er, God .taat er, God Almachtig en Alwetend is er niet alleen tegenwoordig, maar moet er heerschen en er alle zeggenschap hebben. Die aardsche rechter is een mensch van gelijke bewegingen als de aangeklaagde. Het kan zeer wel zijn, dat hij een slecht mensch 'is, en de aangeklaagde een nobel persoon, die ver boven hem staat en valschelijk is beschuldigd. Toen Cajafas enPilatus over Jezus als rechters zaten, wat waren zij toen tegenover den Man van Smarte dien ze gingen vonnissen. Zoo is het met de rechters, zoo is het met de getuigen, zoo is het met de mannen der balie, zoo is het met gerechtsdienaren, al te gader personen, die, zoo ge ze enkel als mensch neemt, niets hoegenaamd over den man die voor h; n staat, te zeggen hebben. En als die rechters dan toch het recht van leven en dood hanteeren, dan doen ze dit niet uit zichzelf, noch op grond van eigen hoogheid of voortreffelijkheid, maar uitsluitend als dienaren, instrumenten en tolken van Gods heiligen wil.

Wat Voist Bismarck eens uitriep: „WijDuitschers vreezen God, en niemand anders, " was principieel volkomen juist uitgedrukt. Zelfs moogt ge niemand vreezen dan God alleen, mits ge er bijvoegt: en dus ook hen die door God over mij gesteld zijn, 't zij als ouders, overheden of rechters.

Elk rech': r moet weten, of hij zeggen durft: „Zoo God zelf hier het vonnis sloeg, zou Hij zóó en niet anders vonnissen I" Dan alleen gaat hij als rechter vrij uit. God is in de rechtszaal tegenwoordig, maar spreekt recht door de rechters. Zijn de rechters hierbij nu goede tolken van zijn Goddelijk oordeel, dan heerscht het recht. Maar ook spreken zij recht niet uit God, maar uit zichzelf, dan wordt het recht in onrecht verkeerd, kan de onschuldige veroordeeld worden en de schuldige vrij uitgaan. Hiervoor zal dan de valsche rechter zijn straf en verantwoording dragen. En vandaar dat de Psalmist er onmiddellijk op volgen laat: „Gij valsche rechters, hoe lang zult gij onrecht oordeelen en het aangezicht der goddeloozen aannemen? " en dat de Schrift steeds zoo scherp oordeelt en zoo straf dreigt, zoo dikwijls de rechters in hun oordeel God vergaten, en voor geld omkoopbaar bleken. Als tolken van God moeten ze zelf als goden zijn. Vandaar dit aangrijpende woord: „God staat in de vergadering der goden". Maar vandaar dan ook de toorn Gods zonder barmhartigheid, die steeds tegen de God vergetende rechters ontbrandt.

Slechts hebt ge er op te letten, dat dit alles volstrekt niet alleen van den rechter geldt, maar van een ieder die van Godswege met gezag over anderen bekleed is. Van den rechter geldt het't sterkst, omdat de rechter juist de man is, die ons tegen misbruik van alle ander gezag be schermen moet. Zijn feilgaan is daarom inden bangsten zin volkverwoestend. Maar op zichzelf gaat de regel voor een ieder door die met gezag bekleed is; voor de Overheid, voorouders over hun kinderen, voor heeren over hun dienst knechten, voor onderwijzers over hun scholieren, voor examinatoren en voor voogden over hun pupillen, kortom voor een ieder die van God zeggenschap over een medemensch ontving.

Een vorst die zich inbeeldt op grond van zijn afstamming of op grond van de macht van zijn leger of vloot zijn onderdanen te beheerschen, ziet zijn God voorbij. Hij regeert eeniglijk bij de gratie Gods. Het is God zelf die door hem regeert, en van elke regeeringsdaad blijft hij aan zijn God verantwoording schuldig. In zijn koninklijk gezag kan hij niet anders zijn en moet hij niet anders willen zijn dan tolk van het Croddelijk gezag. Zijn eerste vraag moet daarom altoos zijn: Wat wil God ? Hij moet zich inspannen om dien wil Gods te leeren verstaan, en, heerschende over zijn onderdanen, nooit iets anders beoogen, dan om een getrouw en nederig dienaar van zijn God te zijn.

Maar geheel hetzelfde geldt voor u, zoo ge in eenig ambt geplaatst zijt, welk dit ook zij. Zijt ge lid van een raad of van een vergadering, die macht uitoefent over anderen, dan staat God ook in uw vergadering; dan hebt ook gij naar uw God op te zien, te verstaan dat het God is die regeert en u slechts als instrument gebruikt; en te weten, dat ge dan alleen vrij uitgaat, zoo ook uw stem in het te nemen besluit weergeeft en uitdrukt, wat God wil dat geschieden zal.

In wat betrekking ge ook macht en gezag over anderen hebt, altoos gaat diezelfde regel door. Uit uzelf hebt ge nooit macht over anderen, en zoo ge dan toch die macht u»2V»z< ; // aanmatigt, zet ge Gods macht opzij, wordt een tyran, en pleegt onrecht. Aan God is wat onder u staat, maar zijt gij evenzoo met hen onderworpen. Aan Hem blijft ge verantwoording schuldig. God is altoos tegenwoordig bij wat ge doet, en gij kunt niet vrij uitgaan, tenzij ge naar uw beste inzicht tolk zijt van Gods wil, en dien wil uitvoert.

Wie als onderwijzer scholieren onder zich heeft, en over hen examenrecht bezit, moge die macht bezitten door de beschikking van ouders of voogden die hem de kinderen toerertrouv, en, maar, al loopt 't hier over een tusschenscbakel, toch altoos is en blijft het God, die die kinderen onder hem stelt, staat ook God in de school en bij het examen, en gaat de onderwijzer of examinator slechts dan vrij uit, zoo hij, zich hiervan bewust, doet gelijk God zelf doen zou, zoo hij geen instrument gebruikte, maar zelf optrad.

En zoo nu is het ook tusschen ouders en kinderen. Natuurlijk spreekt hier 't bloed mee en de afkomst door geboorte, en de noodzakelijke zorg die het kind, vooral in zijn eerste levensjaren, behoeft. Maar ook dit alles is niet door vader of moeder, maar door God alzoo ingesteld. Hij heeft 't zoo gewild, en Hij zelf is 't die door deze banden des bloeds en door deze onbeholpenheid van het kind, over het kind heerschen wil, en het door die beheersching gelukkig wil maken. Maar hoe nauw de band ook zij, die ouders en kinderen van nature verbindt, toch blijft het steeds Gods gezag dat door de ouders of voogden over de kinderen moet uitgaan. Alleen om Gods wil zijn de kinderen gehoorzaamheid schuldig, en de vaders en moeders gaan feil, zoo ze zich niet steeds afvragen, hoe zou God zelf met mijn kind handelen, en niet in ernste pogen, naar de mate der hun verleende vermogens, en in biddende afhankelijkheid, Gods wil aan hunkinderen te volbrengen..

En of ge dit nu neemt van het gezag dat heeren over hun dienstbaren, dat oudere broeders of zusters over de jongere, dat officieren over de troepen, of een schipper op zijn schip uitoefent, het blijft aléen. Zoo heette het steeds in onze oude zeebrieven: „Ik schipper, naast God, schipper op mijn schip". Nooit kan er gezag zijn dan van God afgedaald, door God opgelegd, door God gewijd en geheiligd. Voor elk gezag blijft wie 't draagt, altoos en onveranderlijk, zijn verantwoording aan God schuldig. Waar, in wat kring ook, gezag wordt uitgeoefend, in de kazerne, in de kinderkamer, op school, op de fabriek, in de werkplaats, het betrekkelijk verschil doet er niets toe, want altoos is God er bij, staat God in de vergadering, en is het zijn gezag dat door Hem op menschen gelegd is, en waarbij zij niet anders mogen willen zijn dan zijn tolken, zijn instrumenten, zijn plaatsbekleeders, zijn uitvoerders. En eerst dan kan een volk gelukkig zijn, zoo èa wie het gezag uitoefent èa wie het gezag te eeren heeft, sadm niet anders bedoelen, dan hun God te gehoorzamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„God staat in de vergadering Gades.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's