Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de vrijmaking der Kerk was

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de vrijmaking der Kerk was

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om de vrijmaking der Kerk was het bij onzen strijd tegen Artikel 171 ons in de eerste plaats te doen.

Toch daarom niet alleen.

Ook om de Overheid vrij te maken van eene verplichting, die met den eisch der Christelijke%conscientie in strijd is. Mogen we daarop ten slotte nog de aandacht vestigen, om daarmede tegelijk onze artikelenreeks over dit onderwerp te besluiten.

Dat vroeger op dit punt minder de nadruk is gelegd, laat uit de toenmalige omstandigheden zich verklaren. De vrijmaking der Kerk was destijds het hoofdmotief, omdat men zelf in zgn strijd tegen de synodale organisatie voelde, hoe de sterkte en kracht dezer synodale hiërarchie juist in den finantieelen steun van de Overheid school. Daarom wilde men den finantieelen band tusschen Kerk en Staat verbreken, opdat de Kerken zich zouden kunnen ontworstelen aan het haar opgelegde synodale juk.

Op het belang, dat de Overheid zelf bij deze finantieele scheiding had, lette men destijds minder, omdat de gedachte zelfs niet opkwam, dat de Christelijke staatspartijen geroepen konden worden om de teugels van het staatsbewind in handen te nemen. Zelfs Groen berustte ten slotte, hoe noode ook, in het feit, dat dé Nederlandsche Staat een état-athé, een staat zonder godsdienstige belijdenis, geworden was. Al bleef ons volk krachtens zijn historie een Christelijke, een Protestantsche natie, het liberalisme, dat zich van de Staatsmacht had meester gemaakt, had op het Regeeringskasteel de neutrale vlag geheschen, en aan de mogelijkheid, dat binnen afzienbaren tijd door een krachtige volksactie het parlement zou omgaan en dientengevolge een Christelijk Ministerie zou optreden, werd niet gedacht. De regeeringsmacht was in de handen der vijanden, en daarom was de eenige eisch, dien men haar stellen kon, dat ze het neutrale standpunt dan ook consequent zou doorvoeren en van elke bemoeiing met de Kerken zich onthouden zou. Het Hands off, houdt uw harden thuis, werd daarom de leuze. Elk ingrijpen toch van de Regeering in de zaken der Kerk diende alleen, gelqk bittere ervaring geleerd had, om de macht van het modernisme te sterken. Zooals het liberalisme de openbare volksschool gemaakt had tot een secteschool der modernen, gelijk Groen het noemde, om onzen volksgeest om te zetten in modernen zin, zoo poogde het liberalisme ook de volkskerk tot een kweekschool van het modernisme te maken. Kerk en School, de beide groote opvoedingsinstituten van het volk, zouden zoo dienstbaar worden gemaakt, om de macht der orthodoxie voor goed te fnu'ken en de vrijzinnige beginselen ook onder het volk ingang te doen vinden. Ware die toeleg gelukt, dan zou metterdaad de heerschappq van het liberalisme voor goed in ons land gevestigd zijn ge weest.

Het was dus geen wonder, dat men de t Staatsmacht beschouwde als een hostiele, als een vijandige macht, die zooveel mogelijk moest teruggedrongen worden. In haar zag men, gelgk het zoo kras gezegd werd op de bekende vergadering van Christelijk Nationaal in 1869 gehouden, een ^aftiKW^tf macht, die het er op toelet, om ons volk van den Christus Gods te vervreemden. Het doel der Christelijke actie kon daarom geen andere wezen, dan om den invloed dezer antichristelijke macht èn op de volksschool èn op de volkskerk te breken. Men aanvaardde daarom de neutraliteit van den Staat, niet omdat men haar op zich zelf begeerlijk achtte, maar om erger kwaad te voorkomen. Eischte het liberalisme een neutrale openbare Staatsschool, uitnemend, maar dan ook een waarlqk neutrale school en niet onder den schijn van neutraliteit een 8$: hool, die feitelijk diende om het modernisme te propagandeeren. Pleitte het liberalisme voor scheiding van Staat en Kerk, men accepteerde die scheiding, mits de Regeering dan ook metterdaad de Kerk geheel vrg liet en niet door moderne theo? logische faculteiten de Kerk van moderne predikanten voorzag en door rgkssubsidie deze moderne predikanten aan tractementen hielp. Afschaffing der Staats-theologischefaculteiten en financieele scheiding van Staat en Kerk waren daarom ten opzichte der Kerk de beide hoofdpunten van het antirevolutionnaire program. Eerst daardoor kon de vrijmaking der Kerk worden verwe zenlijkt.

Nu is in deze verhouding zeker een belangrijke omkeer gekomen, sinds de meerderheid in het Parlement is omgezet en dientengevolge reeds meer dan eenmaal een Regeering optrad, die beslist de Chri$tel^ke beginselen belijdt. Zelfs won de ChristelQke a«; tie zoo sterk aan invloed op ons volksleven, dat, mits geen innerlijke verdeeldheid de Christel^ke stsatspart^Qn uiteen-slaat, het •ptrdUa van een liberale l^^ifeering onmo­ elijk is. Of dit een duurzame kentering in en volksgeest is, kan alleen de toekomst itwijzen. Maar zooals de verhouding in etalsterkte van de politieke partqen thans taat, vormen de Christelijke partijen de eerderheid en kan daarom in normale mstandigheden niet anders dan een Christeijke regeering optreden.

Vandaar dat onze plicht en roeping egenover de staatsmacht een andere is georden. We staan tegenover de Regeering iet langer in een defensieve verhouding, m onze Christelijke belangen tegenover nrechtmatige inmenging eener liberale verheid te verdedigen, maar we hebben n de Regeering een macht, die onze hristelijke belangen juist wil steunen en evorderen. Zulk een Regeering is niet een Satanische macht", waartegen we tot de anden gewapend ons moeten verzetten, maar een weldaad Gods aan ons volk, waarvoor we Hem niet genoeg kunnen danken.

Maar juist deze geheel veranderde positie, waarin we gekomen zijn, doet de vraag met te meer nadruk opkomen, en ze is voor de toekomst van ons volk van het hoogste belang, hoe een Christel^ke Regeering tegenover ons volk haar taak heeft te vervuUec? Die vraag doet zich reeds met klem gelden bij ons volksonderwijs. We hebben dusver gestreden voor gelijk recht voor onze Christelijke schooi en aan de stuitende bevoorrechting van de openbare school boven het bijzonder onderwijs is althans een einde gekomen. De Christelijke School kan zich thans ontwikkelen in haar volle kracht en de steun door de Overheid haar geboden, wordt door ons dankbaar aanvaard. Maar is daarmede het vraagstuk opgelost} Blijft de openbare Staatsschool, die van de Overheid uitgaat, niet een macht, die een groot deel van ons volk nog altoos op den weg van ongeloof en socialisme voert, en draagt de Regeering dan niet de verantwoordelijkheid voor dit onderwijs, dat op haar school wordt gegeven i* Zeker, aan de Regeering kan hiervan persoonlijk geen verwijt worden gemaakt, want ze is gebonden aan de wet, en zoolang de wet niet veranderd wordt, moet ze de neutrale Staatsschool in stand houden. Maar ligt daarom niet èn op de Christelijke regeering èn op de Christelijke Staatspartgen de plicht om te zorgen, dat de wet veranderd wordt, die tot zulk een wanverhouding leidt ? Keert deze vraag niet even ernstig terug bij ons Hooger Onderwijs* Hier is zelfs van neutralitett geen sprake, maar wordt aan lederen hoogleeraar de vrijheid gegund voor zijn beginselen propaganda te maken. Waren deze Hoogescholen iju nog in den ouden zin des woords zelfstandige corporaties, die zelf haar hoogkeraren aanstelden, dan was Overheid voor de keuze der hoogleeraren niet rechtstreeks verantwoordelijk. Maar dit is niet zoo; de Regeering * zelve benoemt de hoogleeraren en oefent daarmede den sterksten invloed op de hoogere geestelijke ontwikkeling van CBS volksleven. En al zijn we nu dankbaar, dat de Overheid ook op dit terrein de vrijheid van het Bijzonder Hooger Onderwijs heeft erkend en zelfs aan de Bijzondere Hoogescholen onder zekere voorwaarden ótn elTectus civilis heefc geschonken, is daarmede het vraagstuk opgelost? Blijft ook hier niet het bezwaar, dat de Christelijke regeering telkens geroepen wordt mannen te benoemen, die lijnrecht tegenover de Christelijke levens-en wereldbeschouwing staan, en draagt ze dus niet voor het onderwijs, door deze mannen gegeven, mede de verantwoordelijkheid? Ook hier kan aan de Regeering persoonlijk geen verwijt worden gemaakt; want de wet verplicht haar tot de instandhouding der Openbare Universiteiten, en wanneer er geen Christelijke mannen worden gevonden, moet ze wel andere benoemen. Maar moet juist daarom door de Christelijke partijen niet naar een uitweg worden gezocht, waardoor ook aan dezen misstand een eind wordt gemaakt?

De vraag, hoe dit probleem moet worden opgelost, laten we thans in het midden'. Men weet, hoe hier de wegen uiteengaan. De Christelijk Historische partij wil, dat de Regeering de openbare instellingen, die van den Staat uitgaan, weer een christelijk protestantsch karakter zal geven; de Antirevolutionaire partij acht dit in een land van zoo gemengde bevolking onmogelijk en oordeelt daarom, dat de Overheid zich zooveel mogelijk van dit terrein moet terugtrekken, en het aan iedere richting moet overgelaten om zelf voor instellingen in haar geest te zorgen. Doch al gaan we thans niet dieper op dit vraagstuk in, toch zal ieder voelen, hoe belangrijk deze quaestie voor ons volksleven is. Zoolang de regeeringslast niet op onze schouders rustte, konden we volstaan met in ona volksleven een terrein te vragen, waaropwe onze eigen krachten konden concentreeren en onze eigen beginselen tot ontwikkeling konden brengen. Toen ging de strijd alleen om vrijheid van beweging voor onze eigen actie. Maar nu de. Regeeringsmacht en daarmede ook de Regeeringsverantwoor^ delijkheid op ons gelegd is, staan we voor de veel moeilijker vraag, hoe een Christelijke regeering in ons land te dezen opzichte haar roeping-heeft te vervullen naar de beginselen van Gods Woord.

Het is diezelfde vraag, die thans ook aan de orde komt bij de verhouding der Regeering tegenover de Kerken, Feit is toch, dat de Overheid, door de Rijkstractementen die ze krachtens Artikel 171 uitkeert, de prediking van allerlei ongeloof en bijgeloof in stand houdt tn bevordert. Zelfs indien de Overheid een totaalsom voor ieder Kerkgenootschap beschikbaar stelde en voorts aan dit Kerkgenootschap overliet, hoe deje som verdeeld zou worden, zou dit kwaad erg genoeg wezen, want de Overheid mag niet steun bieden aan Kerken, die van de zuiverheid van het Evangelie afwijken. Maar dit kwaad neemt aog te stuitender vortn aan, waar de Regeering rechtstreeks

aan de betrokken predikanten het R^kstractement uitkeert. Een modern predikant, een sociaiistiscli *dominé, een man die aan niets gelooft, de kerken leegpreekt, het volk almeer van de religie vervreemdt, gaat naar den Rtjksbetaalmeester en ontvangt van de Overheid zijn salaris. Prof. Lindeboom heeft op dit stuitende feit terecht gewezen, en al liet bij zich scherp uit, zeker niet te scherp voor wie den werkelijken toestand kent. Nu is het zeker ook hier waar, dat de Overheid onder de vigueur van Artikel 171 niet anders doen kan; persoonlijk treft haar dit verwijt dus niet; maar wel bl^kt hieruit te meer de noodzakelijkheid om Artikel 171 uit den weg te ruimen. Aan de Overheid mag geen verplichting worden opgelegd, die met den eisch der Christelijke conscienfie in strijd is. £n dit geschiedt. Want voor de Christelijke conscientie is het een gruwel, dat de Overheid de prediking van ongeloof en bijgeloof betaalt uit de Landspenningen. Daarom is het niet alleen in het belang der Kerk, maar evenzeer in het belang der Overheid, dat we om de schrapping van Artikel 171 roepen. De conscientie der Overheid moet worden vrijgemaakt; ze mag niet gedwongen worden door de wet, om te doen, wat naar Gods Woord ongeoorloofd is. Vroeger, toen we stonden tegenover een liberale Rsgeering, is dat misschien minder sterk gevoeld; thans, nu we een Christelijke Regeering hebben, die ons volk naar de beginselen van Gods Woord leiden wil, komt dit vraagstuk met dubbelen ernst aan de orde. Hoe dit vraagstuk moet worden opgelost, bespreken we een volgend maal in ons slotartikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Om de vrijmaking der Kerk was

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's