Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS, (Zevende gedeelte).

Het Koningschap van Christus en de Kunst.

IX.

HET VERHEVENE EN DE AANBIDDING.

Want alzoo zegt deHoogeen Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en wiens naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van eenen verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend majce den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. Jesaja 57 : 15.

Ons bestek Iaat noch het bespreken van de afzonderlijke kunsten, noch het nader toelichten van de onderscheidene categorieën van het Schoone toe. Het verband eischt dit ook niet, en alleen voor het Verhevene is een uitzondering te maken. Vooral sinds Edmund Burke in XTt^Qziya.: nquiry into th origin of the Sublime and the beautifuUm het licht gaf, hebben de aesthetici en wijsgeeren op allerlei manier gepoogd het karakter van het Verhevene vast te stellen. Te betreuren valt het hierbij, dat Burke's uitgangspunt zoo onjuist gekozen was, en dat Kant zich desniettemin brj hem aansloot. Burke's hoofdgedachte bestond hierin, dat er twee motieven in onzen geest werken: », het individueele, dat ons dringt om ons tegenover anderen te handhaven, en 20, het sociale, dat ons aandrijft, om ons aan anderen aan te sluiten, In het eerste motief werkte een afstootende kracht, in het tweede een aantrekkende kracht. En gelijk nu, althans naar zijn oordeel, het individueele in ons het Verhevene in het leven roept, zoo het sociale het Schoone, Burke was, toen hij dat werk uitgaf, nog zeer jong, zijn loopbaan begon pas, en hieruit is het te verklaren, dat de tijdgeest ook hem het objectieve aan het subjectieve deed opofferen. Plaatst men zich nu eenmaal op dit subjectieve standpunt, zoodat men ook het Verhevene uit den mensch poogt te verklaren, dan valt niet te ontkennen, dat er aan Burke's opvatting zelfs een schoone kant is. Immers in de Schrift vindt ge het begrip van Verheven keer op keer ook toege past op den mensch, die zich zelf verheft. Als het in Psalm 138 : 6 van God heet: Den verhevene kent hij van verre", is met dien verhevene bedoeld een trotsaard die voor zijn God niet buigen wil. Evenzoo is het, als we bij Jesaja (2 : 12) lezen: De dag des Heeren zal zijn tegen alle hoovaardige en hooge, en tegen allen verhevene, opdat hij vernederd worde"; en niet anders is het woord verheven te verstaan, als in Spreuken 18 : 11 gesproken wordt van een „verheven muur in zrjn inbeelding", In oaze Statenoverzetting is dit trotsche denkbeeld van ongerechtvaardigde, zondige zelfverheffing, met name van zelfverheffing tegenover Godin den regel met het begrip van Verheven vsrbonden. God is verheven. God alleen mag verheven zijn, en zoo de mensch verheven poogt te worden, doet hij aan Gods eere te kort, matigt zich aan wat hem niet toekomt, en verplaatst zich uit de werkelijkheid in de wereld van zijn inbeelding. Zoo nu opgevat, bestaat het waarachtig Verhevene buiten ons, en vindt zijn hoogste openbaring in God, terwijl Burke omgekeerd het verhevene uit den mensch, d.i, geheel subjectief, poogde te verklaren, en juist daardoor het waarachtige begrip van het Verhevene verloor. Dat Kant hem op dien subjectieven weg volgde, was bij het subjectief karakter van heel Kant's wijsbegeerte niet anders denkbaar. Ook andere wijsgeeren gingen in ditzelfde spoor, en het is eerst Herder, en na hem Carrière, die tot den objectieven maatstaf terugkeerden.

Het Verhevene is datgene, wat zoowel in het zienlijke als onzienlijke de maat des menschen op in 't oogloopende wijze te boven gaat. Op die maat van het menschclijke werd reeds in een vorig hoofdstuk gewezen. Wat voor ons schoon zal zijn, moet zoo in het zienlijke als in 't hoorbare, met de maat van ons gezicht en met de maat van ons gehoor saamhangen en accordeeren. Dit gaat zelfs door bij onze lagere zintuigen. Ware onzer een reukorgaan, even sterk werkend als het reukorgaan bij den hond, bijna elke atmosfeer zou voor ons ondragelijk worden. Er is ook onder menschen verschil in de kracht van ons reukorgaan. De één onderscheidt spoediger dan de ander een reuk dien hij opvangt, en zelfs bij denzelfden persoon zal zijn reukorgaan in normale t^den sterker reageeren, da» wanneer bij zwaar verkouden is. Maar al geven we het bestaan van deze verschillen toe, toch staat vast, dat er ook voor ons reukorgaan zekere grenzen zijn, die we niet kunnen overschrijden. Zelfs van den smaak kan gezegd, dat hij een normale werking heeft, die aan e^n bepaalde maat gebonden is. We merken dan ook aanstonds bij ziekelijke verschijnselen in keel of verhemelte of tandvleesch of tong, dat de smaak van spijs en drank ons ontgaat, en alle smaakgenot ophoudt. Hieruit volgt alzoo, dat de dingen die we door ons reukorgaan of smaakorgaan moeten waarnemen, zoo zijn ingericht, dat ze allen op bepaalde sterkte zich gunstig aan ons kunnen mededeelen, Alzoo kan men zeggen, dat de sterkte van reuk en smaak in die dingen op onze organen is aangelegd, of omgekeerd, dat onze organen zijn aangelegd op de sterkte van reuk en smaak in die dingen. Wie daarentegen den oorsprong aller dingen evenals zijn eigen oorsprong in zijn God vindt, prijst in dit accordeeren van de dingen met onze organen, en van onze organen met de dingen, niet anders dan de Wijsheid Gods en Almacht Gods, Geldt dit nu reeds ? an de lagers zintuigen van smaak en reuk, en ten deeie zdfs van het tastgevoel, dan gaat e ditzelfde uiteraard nog veel sterker door bij de hoogere zintuigen van gezicht en gehoor, zoodat het Schoone voor óns althans van die vaste maat van het menschelijke volstrekt afhankelijk is; iets wat Bilderdijk eens tot de uitspraak bracht, dat het Schoone voor God niet bestaat. Op de fout in deze uitspraak kunnen we thans niet ingaan. Voor God geldt geen maat, en nooit zou God voor ons het Schoone in deze wereld hebben kunnen doen opkomen, zoo het Schoone, dat ons zal bezielen, niet ook door God zelf gekend was, en alzoo ook voor God bestond.

Op het gebied van het geluid ontwaren we gedurig, hoe hetgeen zekere maat te boven gaat, overslaat in gegil, in geknars, in geschreeuw, in gesis en wat dies meer e z^, en ons dus niet welgevallig aandoet, o maar hindert, zoodat we soms zelfs onwil-g keurig de hand op het oor leggen, om het d ons te onmatige geluid af te weren. De slag van leeuwerik of nachtegaal doet ons weldadig aan, omdat ze op de sterkte van het gewone menscheiijke gehoor is aangelegd. Geheel de tonenwereld die ons het schoon van de toonkunst biedt, staat dan ook met de sterkte van ons gehoor in onlosmakelijk verband. Per.soonlijke verschillen zijn ook hier nist uitgesloten. Er zrjn lieden met een verbazend fijn gehoor, die beluisteren kunnen wat é^n gewonen mensch ontgaat, en zoo ook zija er personen met bedorven gehoor, die óf de tonen niet meer zuiver kunnen opvangen, óf bij wie het accoord tusschen het gehoor en de trilling in hun hart ontbreekt. Maar dit belet ons niet, ook hier van een menscheiijke maat te spreken, van een maat in dien zin, dat wat daar onder blijft ons ontgaat, en dat hetgeen te hoog daarboven Hgt, oss hindert in stee van ons te bekoren. En met het gezicht is het niet anders. Wat ge, al is het door een zwakken microscoop, beziet, doet u heel anders aan, dan wat ge beziet met het bloote oog. Beziet ge een schoon gelaat, dat u in vorm en tint weldadig aandoet, microscopisch, dan is op eens al 't schoone weg, en ziet ge niets dan lijnen en vormen in zoodanige vergrooting, dat ze u op geheel andere wijze treffen. Telescopisch bezien, zou een natuurtafereel, dat u, met het bloote oog bezien, door zijn Schoon boeit, u eer afschrikken. De telescoop past bij het firmament, dat op te verren afstand ligt, om ons, zoo we alleen het bloote oog aanwenden, al zijn wonderen te ontdekken. Maar toch moet zelfs van het firmament gezegd, dat het alleen met het bloote oog begluurd, zijn eigenlijke pracht en heerlijkheid ontvouwt, en dat in dien zin zelfs het firmament, wat afstand betreft, op ons oog, en ons oog op het firmament is aangelegd. Met den telescoop bezien, vertoont de maan ons vormen die ge anders niet ziet, maar de glans der zilveren maan, die ons zoo geheel eigenaardig aandoet, gaat bij telescopische waarneming te veel teloor.

Staat alzoo vast, dat onze waardeering en onze genieting van het Schoone afhankelijk is van de vraag, of de maat ervan met de maat van het menscheiijke overeenkomt, dan ligt het voor de hand, datgene Verheven te noemen, wat deze maat overschrijdt en teboven gaat, en zoo ook hetgeen beneden die maat büjft, van het normale Schoone te onderscheiden. Wat zich in het kleine verliest, kan op ons den indruk maken van het lieve, snoezige en juweelachtige, maar klimt niet tot het normale w h d v o w v w k e e u Schoon op. Drie kleine katjes, in bekoorlijke omarming saam vereenigd, kunnen den indruk van het Hsve : uakea, en het oog boeien, maar het tooneel dat ze aanbieden, staat te laag om in eigenlijken zin het Schoone te openbaren. En zooals er nu een overgang naar beneden is, zoo is er ook een overgang naar boven. Er kan ook een voorwerp zijn, dat de maat van het menscheiijke te boven gaat, en toch bekoort, boeit en aantrekt, zonder door de gewone, normale grenzen van het Schoone begrensd te zrjn. Bij hetgeen de maat te boven gaat, is het dan echter altoos de afstand die bepaalt, of er Schoon in zal te bewonderen zijn. Een machtige rotspartij in het midden van een woestijn kan een prachtigen indruk maken, mits ge u op een afstand bevindt. Nadert ge daarentegen die rotspartij van te dichtbij, zoo gaat bij eiken voetstap dien ge verder zet, het Schoon almeer verloren; en als ge eindelijk op die rots geklommen zrjt, en het alles van zeer nabij beziet, neemt ge niets anders meer waar dan het ruwe en geweldige. Een storm op zee, van de duinen bezien, kan prachtig zijn; maar de schipper, die op zijn schip midden in den storm verkeert, ziet niet anders dan het opduiken van de golven, het geweld van de baren, en hoort niet anders dan het dreunen en bulderen van den orkaan. Het Schoone kan alzoo schoon blijven, ook al blijft het eenerzrjds beneden onze maat en al gaat het anderzijds verre boven die maat uit, maar zelfs dan zijn we aan een vasten afstand gebonden. Het schoone van het kleine gaat teloor, zoo ge te ver afstaat, en het schoone dat boven de maat gaat, verkleint zich voor uw oog, zoo ge er te dicht bijkomt. Is nu het Verhevene iets dat boven de menscheiijke maat uitgaat, dan kan het daarom nog zeer wei binnen de sfeer van hét" Schoone vallen, maar neemt in de wereld van het Schoone toch een eigen karakter aan, en het is dit eigen karakter, da| we alsdan door het begrip van het Verhevene uitdrukken. Als Jehova op den Sinai aan Mozes, en ten deele aan Israel, zich openbaart, wordt gesproken van een „vreeslijk gezicht" en wordt het terrein om de Sinai afgepaald, opdat het volk op goeden afstand mocht blijven, daar anders de gloed van boven hen zou hebben verteerd.

Nu openbaart zich dat Verhevene in de natuur meest in wat we het gevolg van den vloek zouden willen noemen, In het Paradijs kunnen we ons het Verhevene niet voorstellen. Het Verhevene roept altoos een gevoel van ontzetting in ons wakker, en voor dit gevoel van ontzetting was in het Paradijs geen plaats. Zelfs waar Satan tegen God in het Paradijs optreedt, gaat het altoos toe in zachte, vriendelijke vormen. Van het geweldige is geen sprake. En waar een brullende leeuw in zgn majesteit thans den indruk van het verhevene kan maken, ziet ge in het Paradijs den leeuw tot den mensch naderen, zonder dat van verschrikking of ontzetting sprake is. Wat op het terrein van de natuur thans aanstonds den indruk van het Verhevene wekt, is bijna altoos tot den vloek te herleiden, d. i. tot de verstoring, die door haar is aangericht. Zoo is het met den vuurspuwenden berg. Zoo is het met de beving van de aarde. Zoo is het met den storm op zee. Zoo is het mst de donderkoppen die eerst onderling worstelen, en dan de schicht van den bliksem doen uitschieten. Zoo is het met de machtige rotsgevaarten in haar woestheid. Zoo is het met de groote verscheurende dieren. Het wijst alles op een toestand, waarin de vrede van het Paradijs is teloor gegaan, en een doorbreken van de Almacht in de ontzette natuur plaats grijpt. Alzoo is het ook met elke openbaring die Gods nabijheid doet ervaren, bij de Roode zee, in de Woestijn, in den tabernakel met zijn vuuren wolkkolom, in den tempel op Sion, in de verschijning van engelen, en in de openbaringen van den verheerlijkten Christus. De uitwerking van het Verhevene is dan in eerste instantie ook altijd vreeze, en steeds wordt die vreeze eerst gestild, als de Openbaring zelve ons door Jezus toeroept: Vrees niet. Dit Verhevene kan daarom zoowel in de onzienlijke als in de zienlijke wereld zich toonen, en dan zoowel in het heilige als in het demonische. Ook het demonische toch gaat boven de maat van het menscheiijke uit, en Lucifer of satan is een figuur in de Kunst geworden, die zich steeds boven onze maat verheft. Het demonische kan zich eerst dan wel in mindere grootte openbaren, maar komt de vorst der demonen zelf ïe voorschijn, en trekt satan zelf op, dan vormt zich steeds een indrukwekkende, boven onze maat uitgaande verschijning, en treedt daarom het Verhevene in, zij 't ook met omgekeerde hoedanigheid.

Geheel ten onrechte heeft men daarom het Verhevene op den mensch toegepast. Er zijn niet, gelijk Nietzsche stelde, Uebermenschen. Zeer zeker zijn er genieën, coryphaeën, virtuosen, helden, die verre boven de maat van den gewonen mensch uitgaan, maar ze gaan daarom niet uit boven de maat van het menscheiijke. Het menscheiijke zelf laat gradatifin toe. Van het kind aan s'moeders borst tot den volwassen man. Van den kleinen denker tot den wijsgeer. Van den zwakkeling tot den held. Van den pygmee tot den reus. Maar dit alles zijn niets dan variation, die het type mensch toelaat. Toch heeft de gewone mensch er steeds lust in gehad, om deze hoogstaande personen van zich af te zonderen, boven zich te stellen, en in hoogeren rang te plaatsen. Zoo schiep de Heidensche wereld haar halfgoden, zoo kreeg men op godsdienstig gebied de heiligen, en zoo stuit ge thans weer op de Hero worship gelijk men het noemt; dat is op de bovenmenschelijke verecring van de grooten onder ons geslacht. Zelf beeldhouwers poogden hiertoe mee te werken, door de figuren voor hun standbeelden reusachtig groot te nemen. Maar toch reikt dit alles niet aan het Verhevene, het blijft binnen den mcnschelijken kring, mits men in dien kring de dwaze idéc van gelijkheid varen late, en de machtige variatiën van het kleine tot het groote erkenne. Wel daarentegen treedt het Verhevene op In de menscheiijke kunst, mits deze het Verhevene niet in het menscheiijke zoeke, maar in het Goddelijke en demonische. Zelfs in de toonkunst kondigt zich dat Verhevene aan, zoo b.v, in Handels Halleluja, ea in Beethovens Finale. Doch vooral brj de toonku0st springt het dan telkens In het oog, hoe zij 't Verhevene alleen dan bereikt, zoo ze het hemelsche voor ons hoorbaar poogt te maken. Zoo nu doet ook de Bouwkunst, maar bijna uitsluitend in tempel-en kerkbouw. Zoo doet ook de Beeldhouwkunst, maar bijna eeniglijk als ze in beeld heilige figuren uit de Openbaring weergeeft, of ze evenzoo uit de mythologie nam. Zoo doet de Schilderkunst, maar dan vooral zoo ze de heilige tafereelen voor ons oog toovert. En zoo doet de Dichtkunst, maar daa 't meest als ze zingt van wat God deed en de hoofdmomenten van den strijd tusschen God en het demonische f ythmisch na doet klinken. Het Verhevene is alzoo tegelijk het verheffende. Een macht die ons ontrukt aan onze gewone wereld en voor ons het inzicht ontsluit in een wereld van hoogere orde, en in die wereld van hoogere orde openbaringen uit de natuur of uit ons menscheltjk leven doet plaats grijpen. Daarom boeit het Verhevene zoo sterk en spreekt ons zoo geweldig toe, zonder dat we er ons in thuis gevoelen. Het maakt op ons den indruk van iets Schoons, omdat het ons een begin der Heerlijkheid of van de overmacht van het Heerlrjke over de Natuur openbaart. Maar onderwijl het ons van den eenen kant boeit, doet het van den adderen kant een drang uitgaan, die ons vluchten doet. Het Verhevene boezemt altoos verschrikking in, het overweldigt ons, en het wekt daarom vreeze. En die vreeze komt niet uitsluitend voort uit het machtige van het schouwspel, maar wordt altoos gesterkt door ons zondebesef. Wat Jesaja gevoelde dat hij een m9.a va.n onreine lippen was, reden waarom een engel hem van die onreinheid bevrijdde, is de algemeene indruk dien het Verhevene in zijn machtsopenbaring wekt, We gevoelen ons tegenover het Verhevene niet alleen klein en nietig, maar tegelijk zondig en onrein.

Juist daarom nu Is de beteekenis van den Christus voor het Verhevene zoo overwegend. Ia den Christus Is het Goddelijke en menscheiijke niet tegenover elkander staande, maar één. Hij Is de maat tegelijk van het Goddelgke en van het menscheiijke. En de Christus Is het die het onrein-menschelrjke weer met het Goddelijke verzoent. In Christus is de onreine mensch weer een kind van zijn God geworden, en bij deze liefdeverhouding van Vader en kind wijkt alle vrees voor het Verhevene vanzelf. Het is zooals de apostel Johannes het betuigt: „De volmaakte liefde drijft de vreeze buiten". De zonde maakt de tegenstelling tusschen God en mensch tot een klove waarover geen brug is te slaan, In Christus Is die klove gedempt en treedt de oorspronkelijke berekking tusschen God en den naar zijn beeld geschapen mensch weer te voorschijn. Krachtens zijn schepping naar Gods beeld gaat het nabij God en met God één zijn, de maat van het menscheiijke niet meer te boven. Een storm, een aardbeving, een onweder doen daarom in het Christenland zoo gansch anders aan als In het Heldenland. In het Heidenland ontzetting, schrik en vreeze, in het Christenland, althans bij wie In Christus zijn Ingelijfd, bewondering en aanbidding. En dit laatste, de aanbidding, dat Is het juist wat het Verhevene in ons verwekken moet. Het Verhevene is een heilig Schoon, dat rechtstreeks op God wijst, van God getuigt, voor God op de knieën brengt, onder den Indruk van zijn majesteit komen doet, en onze bewondering doet uitvloeien In aanbidding van den heiligen en Almachtlgen God. Het Verhevene is dan niet meer een macht die ons doodt en ter neer werpt, maar optrekt en opheft naar hooger en daardoor ons Gode nader doet komen. Wie kind van zijn Vader in den hemel mag zgn, en zich in heilige liefde als kind van dien Vader mag gevoelen, geniet In het Verhevene omdat het hem de majesteit zijns Vaders toont, en in de hoogheid van dien Vader de hoogheid van zijn eigen geluk doet waardeeren. Nu spreekt het vanzelf, dat ia ons aardsche leven het zondebewustzijn nog altoos nawerkt, en nawerken moet. Zekere ontzetting zal dus hier op aarde nog altoos standhouden, ook al lost ze zich ten slotte In aanbidding op. Maar zoo zal 't niet blijven. Wat komt, wordt ons geteekend in het beeld van het Vaderhuis, en uit het Vaderhuis is alle ontzetting verdwenen, Hoe heerlijk de Christus ook moge wezen, we zullen hem gelijk worden, omdat we hem zien zullen gelijk hij Is, en zelve, als Priesters en Koningen gezalfd, zullen we met hem zitten op tronen, Aitegader beeldspraak die er op doelt, om ons te doen verstaan, dat de tegenstelling tusschen het Schoone en Verhevene eens zal wegvallen; dat de tegenstelling tusschen het Heerlijke, het Schoone, en het Verhevene alleen bier op aarde Intrad en verscherpt werd door zonde en vloek, die Inmiddels reeds hier op aarde in Christus kunnen verzoend zijn,

Hoe dieper we dan ook in de wereld van het Schoone Indringen, hoe machtiger telkens weer de beteekenis van den Christus voor het Schoone uitkomt. Alle ding, en zoo ook het Schoone, Is door Hem geschapen, uit het Eeuwige Woord voortgekomen, en als zoodanig altoos weer tot den Christus te herleiden. Zijn verschijnen in deze wereld, eerst In engelengestalte en tpen als de mensch Jezus Christus, Is een openbaring van Goddelijk Schoon geweest, zoodat de Christus in zijn omgang, In zijn werk en In zijn woord een geheel afzonderlijke wereld van het Schoone, voor bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst, toonkunst en dichtkunst, In het leven riep. Door de vrijmaking van den geest, die van hem uitging, heeft hij uit het menschenhart schatten en schatten doen voortbrengen, die de gradatiën van de kunst In het Heidenland, onder den Islam, en In het Christenland door rijke verschillen, op zoo schitterende wijzen toonden. Van hem ging de Inspiratie op de geloovige kunstenaars uit, die hen boven hun medegenooten vaak zoo verre verhief. Van den Christus is een verzoening in de geesten uitgegaan, die velerlei strijd oploste In Goddeigke harmonie. En boven dit alles Is ook dit de vrucht van Christus' verschijning, dat htj het Verhevene van vloek en zonde afscheidde, en ons genieten doet niet met de vreeze en schrik van een Kaïn, maar in bewondering en in aanbidding van Hem die In dit Verhevene zich aan ons openbaart. Ea In dit alles saam spreekt z^'n Koningschap. Altoos weer zijn heerschappij over geheel ons menscheiijk leven. Altoos weer zrjn doen opleven van het beeld Gods in ons. En daarom ook altoos weer het verhoogen van ons menscheiijk kunnen, om in hooge en toch teedere kunst tot uiting te brengen, hoe rijk God ons menscheiijk hart schiep en wat verborgen krachten in ons menscheiijk wezen schuilen.

Dat daarom de Kunst en geheel de wereld van het Schoone ook door wie niet gelooft, geëerd en tot openbaring kan worden gebracht. Is hiermee niet ontkend. We bespreken de verhoudingvan de Kunst tot de religie afzonderlijk, en komen dan op dit punt terug. Het Schoone moge door het geloof in karakter verhoogd worden, toch gaat het er niet in op. De wereld van het Schoone is een eigen wereld met zelfstandig bestaan, en met middelen van eigen kracht om het Schoone te doen uitkomen. Maar zij 't al, dat ook de kunstenaar, die den Christus niet belijdt, op het gebied van het Schoone kan uitblinken, toch komt ook hem ten goede wat de Christus formeel in de wereld van het Schoone tot uiting heeft gebracht. Ook hem komt, formeel althans, het profijt toe van wat door Christus in de wereld van het Schoone gesticht is en nog schittert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's