Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zwerft niet om”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zwerft niet om”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo gij u bekeeren zult, Israël, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zoo gij uwe verfoeiselen van mijn aangezichte zult wegdoen, zoo zwerf niet om. Jeremii. 4 : 1.

De rijke jongeling blijft afschrikkend voorbeeld. Naar de poorte der gerechtigheid op weg. Straks zal hij aankloppen en binnengaan. Maar juist op 't laatste moment keert hij om. De arme jooge man, bij had te vele goederen. Wie het leven in zal gaan, moet niet dralen, niet aarzelen, maar kloekweg doortasten. „Wees sterk!" roept de Schrift den nog aarzelende gedurig toe, en juist het niet doortasten hield zoo menigen zoekenden geest verre van zijn God.

Bij Jeremia is het zoo scherp geteekend. Op een kleine kern na was heel Jerusalem in afgoderij verballen. Die afgoderij had het volksgestel verzwakt. De erfvijand in Bibylon merkte dit wel en bereidde zich ten aanval voor. Jerusalem's ondergang was-naderende. Profeet na proleet kondigde het komend oordeel aan. Maar ook waar dit onheil dreigde, bleef de poort der genade open. Bang zou de vergelding zijn, maar de Heere zou „nog geen voleinding maken"; nog altoos zou er „een overblijfsel naar de genade" gered worden. En nu gaat de roepstem uit naar wie nog hooren kan en nog hooren wil. „Zoo ge u bekeeren zult, bekeert u tot Mij, spreekt de Heere, en... gwerft niet om!’

Ge voelt wat soort menschen 't zijn, die de Heere, in sija met ontferming gemengden toom, hier toespreekt. Niet de geloovigen, en ook niet de boosgoddeloozen, maar de half om half menschen, de weifelaars, die een aanloop nemen, maar den sprong nooit wagen, en zich 't sterkst aangetrokken voelen tot de middenplek die tusschen de getrouwe dienaren van Jehovah en de goddeloozen inligt.

Het waren die mannen en vrouwen, die, zoolang alias wel liep, in Jerusalem met de wereld hadden meegedaan, en geen onrast in de conscieotie gekend hadden, maar die, toen de oorlogsgeruchten tot Sion begonnen door te dringen en de ongerustheid onder de bevolking hand over hand toenam, zeker angstgevoel over zich voelden komen, en den tempel weer opzochten. Die angst nam toe, als ze, de markt langs komerd, merkten dat er weer een profeet aan het geïuigen was, en zij zich met het volk om hem schaarden, om zijn getuigenis aan te hooren, en 200 de aankondiging van het naderend onheil van zijn lippen opvingen. Dan hadden ze geen vrede en geen rust meer. Een neiging om boete te doen en in de schuld te vallen, kwam in ben op. Soms stonden ze op het punt om den profeet op te zoeken, hun ziel voor hem uit te stoitcn en zich bij de geloovigen aan ie sluiten. Maar dan kwam er een gesprek tusschen in met een t^felvriend, die hen beiachte om hun zwartgalligheid, en kwamen er-weer betere geruchten, dat bet optrekken van het leger der Baby loniers .nog zoo zeker niet was. Tegenover den van God g< : -zonden profeet traden valscbe profeten op, dis hen door hun roerende taal weer aan het wankelen brachten. £n zoo trok men zich telkens op het laatste oogenbiik weer terug. Het besluit had reeds vastgestaan, dat men zich tot Jehovah bekeeren zou, maar als nu de laatste stap mo^st gedaan, kwam er toch niets van. De afgoderij 20U men varen laten; dït offer werd gebracht; max om nu onder de vromen te gaan schuilen, neen, dat kon toch ook niet. £a zoo bleef net een zwenken ea kveeren, een uu eens rechts en dan weer hnks heen en weer op schuiven. £ea omdolen en omzwerven tusschen de enge poort en de breede poott. Soms een vlak tot voor de enge poort toetreden, maar een nooit er doorheen gaan. Een er naartoe en een weet tetagloopen. Het nauwe pad niet aandurven, tn toch met den breeden weg geen vrede hebben. En zoo een eindeloos en doel loos omzwe; ven tusschen den weg die ten leven leidt, en den weg die tfliidt naar de geestelijke versterving.

Zoo was bet in Jeremia's dagen te Jerusalem, en zoo is het ook nu weer onder ons, omdat ook nu weer de geesten geschud worden. De tijden wisse'.en af. Soms is meer dan een eeuw lang een periode van stillen vrede in de wereld der geesten doorleefd, dat er rust van buiten en innige verstandhouding naar binnen was; dagen waaiia niemand van zijn geloof werd afgetrokken en alien saam in de belijdenis van den Heilige het eens waren. Tijden niet van diepgaande, maar van algemeene vroomheid. Dat de goddeloozen ia hun schuithoek bleven en de getrouwe beiijders het hooge woord op de markt dss levtns hadden. Dat de spotter in zqn schulp kroop en de psalmisten het hart des volks aangrepen. Eene heilige oase in de geschiedenis. Een c^se zooals se ook in onze volkshistorie kort na de worstelingj der Reformatie is gekend.

Thans daarentegen is dit alles vlak omgekeerd. Veeleer stormt bet in de geestenwereld. Wat afviel van God geeft thans den toon aan. Voor het luisteren naar profeet en psalmist heeft de wijsheidminneude en genotlievende massa geen oor meer. De vromen laat men aan hun lot over, ze meer als onnoozele dwazen beklagend, dan dat men nog de moeite zou nemsn den strijd tegen hen aan te binden. En elke jonge man, die zijn intrede in het leven de maatscbappij doet, hoort aanstonds ook tot zich de roepstem uitgaan: „Kom tot ons over. Bieek met dat vrome gekwe^el. Word als onzer één. Bij ons is de wijsheid, bij ons is de eere, bij ons de macht!"

In het eeist verlokt dit dan, en men gaat mee. Het saeedoen met de tooDgevende wereld is zoo verlokkelijk. £n een tijdlacg geniet men er dan io, dat men in die toougevendt wereld meetelt, niet meer achteraf wordt gezet CQ aller toejuiehiog geniet. Maar op den duur bevredigt het toch niet. Het is in die toongevende wereld zoo hol, zoo ondiep, zoo de ziel verstrooiend, en de vervreemding waarin men al meer van zijn God geraakt, kan toch in het eind de conscientie niet bevredigen.

Het duutt dan ook niet lang, of men wil terug. Men zoekt de oude paden weer op. Men beproeft weer te bidden. Het ouderlijk huis oefent weer zijn aaatrekkingskracbt. Ia moeders vroomheid schuilt weer zooveel teedere warmte. Vaders ernst maakt weer indruk. En in heel den vromen kring voelt men zich wel niet op zijn gemak; het is er zoo heel anders dan in de tooogevendc wereld; maar de nobele degelijkheid spreekt den zwerver uit dien kring toch weer toe. £t gaat een magnetische kracht op zijn hart vaa uit, en aan die kracht kan hij geen weerstand biesden. £a eindelijk breekt de gedachte bij hem door... als oêk ik mij eens hekeerde. Dat wil, dat beproeft hij dan ook. Maar het gaat niet op eens. Hij moet er zich rijpelijk over beraden. Zou hij 't wel doen? En als hij 't doet, hos zou hq 't doen? Bij wie zal hij zich aansluiten? Er is zoo veel keus. Hij kan zich wel bekeeren zonder tot de heel-orthodoxen over te gaan. Dat hoeft dan ook niet. Waarom zou hij zich niet be keeren ki; nnen en zich tot de half-orthodoxen voegen? Immers zelfs buiten die half-orthodoxen zijn er nog wel andere geesten, die hem evenzoo aantrekken, en die toch ook vroom, ook godsdienstig zijn en toch den geest des menschen niet zoo binden, en hem meer vrijheid laten.

Dat merkt zijn God dan. De Heere ziet dat hij zich wil bekeeren en met de afgodische veree ring van den mensch, die inde toongevende wereld heerscht, wil breken, maar de Heere ziet ook, dat hij nog aarzelt. En op dat oogenbiik doet onze God dan het woord tot zijn hart uitgaan: „Zoo gij u bekeeren wilt, bekeer u dan tot Mij. Het is vel dat ge met de afgoderij, met de zelfaanbidding der wereld wilt breken, maar zie toe dat ge niet halverwege staan blijft, doe, wat ge doen wilt, haastiglijk, en ... zwerf niet om”.

Doch juist dan vindt hij den verleider op zijn weg. Dat ge u bekeert, zoo fluistert men hem dan in, is goed, maar overdrijf het niet. Zulk een bekeering, als waarvan de fijnen bazelen, is enkel inbeelding en zelfbedrog. Te zeggen, dat ge weer bij Gods Woord zult zweren, is onwetenschappelijk. Die stille vromen zijn uit den tijd, Ea daarom wend u liever tot mij. Het aloude geloof moet wijsgeerig opgeklaard. De philosopbie eerst geeft u het ware inzicht in de waarheid. Luister naar mij, en ik zal u de geheimen des levens veel beter verklaren. Geloof is goed, maar het geloof moet philosophisch, ethisch verstaan worden. Niet het u bekeeren is het eigenlijke, dat kan een stumperd ten platten lande ook doen. Maar gij staat daar te hoog voor, Gij moet wijsgeerig worden onderlegd.

Dan komt weer een ander en zegt hem, dat de echte bekeering niet ligt in den terugkeer tot de waarheid Gods, maar in mystieke zelfverwer king van de waarheid, en heel een webbe wordt voor hem uitgesponnen, waarin het arme vliegje moet gevangen worden. Zoo eerst zal hij tot de ware wijsheid komen. De orthodoxie is zoo koud. AUeen in de mystiek van het gevoel is warmte en gloed.

Juist zoo, zegt, dit hoorecde, de theosoof. Alleen maar, ge moet u niet verdiepen in de enghartigheid der Christelijke mystiek. De waarachtige mystiek is veel rijker. Ze omvat al wat er ooit onder menschen over de eeuwige dingen gedroomd is. In Indië was men daar veel dieper in doorgedrongen dan in ons nuchter Noorden, Ga met ons op de theosophie terug. Dan behoudt ge al het schoone van het Christelijk belijden en ge ontvangt er zulk een schat van een nog veel hooger wijsheid bij.

Zoo lokt men hem van alle kanten. En telkens leect bij zijn oor. Er is voor zijn mis leid gevoel telkens zooveel waais in. Eu dan bsproeft hij 't met het ééne voor en het andere ca. Het blijft van jaar tot jaar een omzwerven op alle doolpaden, en tot een vast, tot een kloek besluit komt het nooit. Ds eenvoudige waarheid is hem niet gekruid genoeg. Tot een zich verloren gevoelen komt het niet. Wegzinken voor zijn God wil hij nog rtiet. En daarom verslapt zijn wilskracht. Zijn geestelijke moed kan niet dosr werken. Tot de daad van overgave aan zijn God mosst het komen, maar juist die daad durft hij niet aan. Dan zou al zijn wijsheid dwaasheid blijken, en juist aan die wijsheid wit hij zijn redding danken. Hij wil gered worden, doch niet gelijk God 't wil, maar zooals hij 't wil. En daarom blijft hij omzwerven, de rampzalige twijfelaar. En zoo duurt het tot zijn sterven toe, tenzij genade tusschenbeide treedt, en hem op eenmaal, onder sterke aan grijping van heel zijn ziel, al die menschelijke verzinselen doet wegwerpen, om niet anders te willen dan zich tot zijn God te bekeeren. En dan, maar ook dan eerst, heeft hij 't verstaan „Zoo ge u bekeeren wilt, bekeer u tot Mij, en iwerf rdtt om”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Zwerft niet om”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's