Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gezette tijden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gezette tijden”.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR].

En God zeide: Dat er lichten lijn in het uitspansel des hemels, oui scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht; en dat zij zijn tot teekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren. Gen. 1 : 14.

Ook onze Oudejaarsdag is een tijd, dien God heeft ingezet. Menschelijke afspraak moge den preciesen dag nader geregeld hebben, en naar gelang we hier of in Indië leven, moge er verschil in uren zijn, maar de jaarverdeeling als zoodanig is rechtstreekscfa uitvloeisel van Gods almachtige schepping. Op zijn machtwoord zijn de lichten in het uitspansel des hemels gaan glanzen, en deze hebben niet alleen scheiding gemaakt tusschen den dag en den nacht, maar ze zijn tegelijk door God gesteld „tot teekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren." Oe Sabbath is van God, gegrond als hij is in hetzesdaagsche scheppingswerk; de verdeeling der maanden is van God door den otnmeloop van de maan om onze aarde, en in Israel schalde bij elke nieuwe maan de bazuin langs bergen en dalen. £n zoo nu ook is de indeeling in jaren door God zelf ia ons zonnestelsel vastgelegd. Gelgk in den Regenboog de zeven kleuren uit het ééne wit van het Licht opglanzen, zoo ook welt het tallooze tal van jaren uit het eeuwige zijn op. Bij den stand van ons leven hier op aarde voegt niet de eeuwigheid, maar de tijd. We zijn als kinderkens geboren, opgegroeid tot jongelingen en maagden, straks volwassen en gerijpt tot den mannelijken leeftijd. Altoos verandering, nooit stilstand. Gestadige ontwikkeling, nimmer dezelfde gebleven. De Heereonze God is Jehovah, d.i. Ik zal zijn die Ik zijn zal. Maar het creatuur wisselt, verandert, gaat telkens in nieuwe toestanden over, en in die overgangen ligt de tijd, een tqd, dien niet wij hebben uitgedacht, maar dien God uit zi^'n eeuwigheid voor ons in het leven riep, omdat 't zoo bij onze natuur hoort, en omdat wij dien gestadigen overgang en voortgang niet missen kunnen. En dit tijdsbestel, deze ordinantie van den tijd, ging niet uit van een gebod, maar van de schepping zelve. Dat onze aarde zich om haar as wentelt, geeft het opgaan en ondergaan der zon en hiermee den dag en den nacht. En dat diezelfde aarde haar loop om de 2k> n volbrengt geeft de indeeling van jaar op jaar, tegel^k met de afwisseling der seizoenen. Sinds we de laatste maal ons Oudejaar vierden, hebben we met heel deze wereld weer dien onmetelijken tocht van bijna duizend millioen mijlen volbracht, en nu keeren we dezen avond weer juist op hetzelfde punt in het luchtruim terug, waar we nu een jaar geleden aankwamen, en vanwaar we den nieuwen tocht in het nu voleinde, jaar aanvingen. Het is alzoo niet de mensch, die zelf dezen dag bepaalt, en ons dezen avond tot een avond der gedachtenisse maakt, maar het is de Heere onze God, die ons met heel deze aarde die 365 dagen lang in dit rusteloos jagen meenam, en ons nu weer op hetzelfde punt brengt, waar we ons vroeger op eiken Oudejaarsavond bevonden, en die, alzoo dezen gezetten tijd instellende, ons oproept om ook nu weer den keer in ons leven te gedenken. Zoo is Oudejaar niet maar een gezinsgedachtenis, noch een familie-herdenïcing, maar een instelling die God zelf in ons leven heeft ingezet, en die ons oproept voor zijn heilig aangezicht.

Ge hebt nog een tweede jaarindeeling, die terugkeert met de herdenking van den dag waarop ge geboren zijt, en ook die is van uw God, want ook de dag van uw geboorte was door uw God bepaald, gelijk ook de dag van uw sterven in zijn Boek geschreven staat. Maar al is de spanne tijds, die op uw jaardag en op Oudejaar doorloopen is, de eene aan de ander volkomen gelijk, er ligt dit verschil tusschen, dat op uw jaardag de mijlpaal, waarvan ge afrekent, begon toen ge 't eerst in uw wieg werdt neergelegd, en dat op het Oudejaar de loop aftelt van het oogenblik, waarop de Schepper van hemel en aarde geheel ons Zonnestelsel op gang bracht. Bij de herdenking van uw geboortedag is het een kleine kring, die zich om u als middenpunt vereenigt, om uw geluk te prijzen dat ge gespaard werdt, en u zegen toe te bidden voor het jaar dat komt, maar op den Oudejaars» dag is er herdenking in heel den kring van dit aardsche leven, en van dit aardsche leven in verband met de lichten van het uitspansel, en door dat licht van het uitspansel met geheel het bestel onzes Gods over de Schepping waarin Hij ook ons het aan­ schijn gaf. Zoo hebben we de weekindeeling, om rythmisch na elke periode van voleinden arbeid te rusten; zoo brengt de maan ons de onderscheiding van de opeenvolging der maanden; zoo genieten we de herdenking van onzen geboortedag als terugblik op ons persoonlijk leven, en zoo ook staan we op Oudejaarsavond voor depoortevan een geheel nieuw tijdsverloop dat beginnen gaat. En dit alles is niet uit ons, het zijn al gezette tijden die onze God voor ons heeft ingesneden, afgepaald en vastgezet. Telkens een andere keer in den tijd, waarvan de nachtegaal, al doorleeft hij 't mee, niets merkt, en waarvan zelfs de trekvogel, al maakt hij de seizoenen mee, niets bespeurt; maar een keer in den tijd die ons als mensch toespreekt, omdat onze God er óns het besef van Inprentte, en die ons oproept tot gedachtenisse omdat we in den tijd geboren, en in den tijd heel ons leven doorloopende, toch geroepen zijn voor de eeuwigheid, en eens in die eeuwigheid de vrucht, den oogst van ons leven in den tijd zullen indragen. En dit nu is het wat aan den Oudejaarsavond voor ons zoo hoogen ernst leent. Wie niet dieper tast, moge op dien avond zijn schot afvuren als om het oudejaar uit-en het nieuwejaar in te luiden. Wie niet hooger mikt dan het persoonlijk leven moge op dien avond in vriendenkring saamkomen, om aan den feestdisch den overgang te vieren met den jubel dat men nog leeft, dat men er nog is. Maar wie hooger kent, voelt meer, voelt den prikkel en den drang tot ernst, die bij het middernachtelijk uur van Godswege door zijn ziel trekt. Hem is Oudejaarsavond een avond van dankzegging, een avond van gebed om de hulpe Gods, een avond ook van verantwoording over het jaar dat omliep en van verantwoordelijkheid voor het jaar, dat zijn loop begint.

Onze jaren zijn zoo weinige in getal. Ze zijn er bijna nist die één enkele eeuw meemaken. Reeds mag roemen, wie met Mozes in zijn psalm betuigen mag, dat de jaren des menschen zijn zeventig jaar, en zoo zij zeer sterk zijn tachtig jaar, en hoe talloos velen sterven niet reeds als kind, als jongeling, of eer ze nog een halve eeuw doorleefd hadden, uit hun aardschen werkkring weg. Wie zal ze tellen de dooden, en de jonge dooden, die ook in het afgeloopen jaar weer naar den akker des doods werden uitgedragen. En daarom is een weer afgeloopen, weer voleind jaar zulk een groot en zoo uiterst gewichtig brokstuk van ons korte leven. Wie zal u zeggen hoe kort nog maar de spanne levens u zal zijn toegemeten. Bij honderden en bij duizenden zijn ze op te noemen, die dit nu afgeloopen jaar met ons begonnen, en den laatsten Oudejaarsavond met ons meevierden; zonder er in ernst aan te denken, dat het hun laatste levensjaar was, dat ze ingingen, en die nu reeds lang niet meer onder ons zijn. Geteekend door Gods engel zijn ze nu reeds, die allen, die velen, die ook nu voor het laatst den Oudejaarsavond met ons meemaken, en die er een volgend jaar niet meer zijn zullen; maar wie is er die dit op zichzelf toepast, en in den spiegel van Gods albeschikking ook op zijn eigen voorhoofd het merkteeken ontwaart, dat de ure van zijn oproeping zoo nabij is} En juist dit ondoordachte in ons leven wil onze God door de herdenking van het Oudejaar in ons breken. De Oudejaarsavond is een waarschuwing die ons van Godswege toekomt. Een ons wijzen als met Gods eigen vinger op de wijzerplaat van het uurwerk uws levens, als om u te manen, dat ge toch indachtig zult zijn, waar de wijzer staan zal, als ook uw einde komende is, en daarom het nieuwe jaar met zulk een ernst tegen te gaan dat als uw stervensuur in dit nieuw komende jaar mocht vallen, uw sterven u niet verrassen moge, maar u bereid moge vinden cm uit dezen tijd in de eeuwigheid over te gaan. Een liefdevolle waarschuwing vooral voor de ouden van dagen, die vermoeden, die weten kunnen dat althans hun einde zeer nabij is; maar een waarschuwing niet minder voor wie nog in hun jonge leven staan, of althans nog in den bloei en in de kracht van hun leven, als om 't hun allen toe te roepen, dat ook hun leven ongewis is, dat ook hun levenseinde nabij kan zijn, of zij, dit gedenkende, met zulk een teederen ernst in dezen gezetten tijd des jaars, mochten inleven, dat ze, overviel ook hun het einde, met een jubel zang op de lippen dé eeuwigheid konden ingaan.

Er ligt in die Goddelijke waarschuwing van het Oudejaar genade. Onze God kent onze gedachteloosheid. De gedachteloosheid dat we zoo gfneigd zijn van dag in dag, van week in week, van maand in maand door te glijden, zonder er veel bij te denken, ons , inbeeldende dat ons huis hier eeuwig zal zijn, en dat het, zooals het gisteren was, ook morgen blijven zal. We gevoelen ons op deze aarde, in deze wereld, zoo thuis. H; t is, of niet alleen die wereld bü ons, maar ook wij bij die wereld hcorcn. Wa kunnen ons zelven haast niet zonder die wereld voorstellen, en die wereld haast niet zonder dat wij er ons deel In hebben. Als de dag weer om Is, s'apen we in, en als de morgen komt, is Gods lieve zon er weer om ons te beschgnen. En zoo wennen we aan dit leven, en kunnen er zoo moeilijk in komen, dat het hier toch niets is dan een korte voorbereiding van enkele jaren voor de eindelooze eeuwigheid, die daarna komt. We wandelen langs de graven, en staan stil bij de grafmonumenten van hen die reeds drie of meer eeuwen geleden zijn bijgezet, en wier namen schier vergeten zijn, en toch volharden we in onzen gedachtenloozen gang, alsof ons die vergetelheid niet achterhalen zou. De één gaat in die gedachteloosheid voor en de ander volgt, en het leven neemt ons in, legt beslag op ons, omwoelt ons met zijn gestadige bekoring, en al weten we, dat ook ons reeds de dood opwacht, toch gaan we van dag In dag over, alsof het hier ons eigenlijke leven ware. We weten het wel beter, en de prediking uit Gods Woord zegt 't ons telkens wel anders; ook geven we het wel toe, zoo dikwijls het sterven ter sprake komt; en wordt een lieve doode uit onze woning uitgedragen, dan gaat er wel een rilling door ons hart bij de vraag, wanneer komt het aan mij toe. Maar over dit alles dekt de tijd telkens weer het kleed der vergetelheid, en dagen, ja weken kunnen voorbijgaan, zonder dat we ook maar één oogenblik met heiligen ernst aan ons. naderend einde denken. En juist die zondige vergetelheid, die gedachteloosheid wil onze God breken door Zijn gezette tijden. Vooral in den avond van het Oudejaar komt Hij dan met macht over ons. Het is dan een avond waarop heel onze omgeving, heel onze stad, heel ons dorp met dien ommegang van den tijd rekening houdt. Er is dan niemand die er niet om denkt. Dan loopt de weg niet door, maar keert om bij den mijlpaal. Het is alsof we met het pontveer van den tijd, van den oever van het afgeloopen jaar op den oever van het komende jaar worden overgezet, en al wat nfensch heet maakt dien overgang mee. Heel het leven wordt er door in beweging gezet. We zien ze allen uit het Oudejaar te hoop loopen, om in het nieuwe jaar te worden overgebracht. En ieder onzer geraakt onder den indruk, dat er iets gebeurt, dat er iets plaats grijpt, dat het een uur van gewicht én van beteekenis is, en dat ook wij persoonlijk daarin betrokken zijn en ons rekenschap hebben te geven van wat ons overkomt.

Vanzelf ziet ge dan terug op wat achter u ligt. Ge hebt dit jaar bij stukjes en beetjes doorleefd, zonder het in zijn geheel te overzien, maar nu, op den Oudejaarsavond, ligt het in zijn geheel achter u uitgestrekt. Ge kunt 't nu schatten in zijn waarde, en afwegen het saldo waarmee het voor u eindigt. En dan schijiit zulk een jaar voor den éen zoo geheel anders te zrjn geweest dan voor den aader. Da een dronk voorspoed bij volle teugen in. Hij genoot volop wat het leven tb genieten aanbiedt. Schier geen donkere wolk toog over zijn levenspad. Hét was of de zon des avonds slechts onderging, 'om hem den dag die dan volgt, weer met vollen glans te beschijnen. En naast dien gelukkige, naast zulk een Zondagskind, stóhd en liep een ander, die den lach nauwelijks gekend heeft, maar zijn oog telkens vochtig voelde worden van verdriet. Een door teleurstelling na teleurstelling bijna geheel ontmoedigde. Wien 't alles tegen liep. Die met zorgen 't jaar inging en door zorgen gedrukt het jaar uitgaat. Een die bijna geen levensvreugd gekend heeft, en rusteloos zorge en verdriet aan zijn hart voelde knagen. En tusschen dien gelukkige en dien door het ongeluk achtervolgde in, bewoog zich de breede schare van hen, in wier leven vreugd en verdriet zich gedurig afwisselden, die hadden waar in ze roemen konden, maar ook hadden wat hun 't hart beneep. Eb en vloed gedurig op en neer gaande. Geen stormen in hun leven die de wateren tegen de duinen opjoegen, maar ook geen dagen van verrassenden voorspoed. Gewone levens, waarin het getij nu eens iets klom, en dan weer iets daalde, maar zoo toch, dat het gemeenlijk op 't waterpas staan bleef. Zoo was het in het leven, dat van buiten ons omgaf, en niet anders was 't in ons persoonlijk leven. Hier een die van overmoed zwol in de kracht van zijn ongeschokte gezondheid. Naast hem een ander die op het krankbed zoo bitter geleden heeft. En tusschen dien overgezonden en dien droeven lij­ der de groote menigte in, die dagen kende dat men zich wel, en andere dagen dat men zich onwel voelde. Hier een, in wiens gezin door nieuwe geboorte het leven verrijkt werd, en daarnaast een gezin dat verarmde, doordien een lieve huisgenoot ten grave werd uitgedragen, en tusschen die twee In de vele gezinnen, die bleven wat ze waren, die verrijkt noch verarmd werden, maar in den eenmaal gevormden kring stil en rustig het leven voortzett'en. Gods toebedeeling van het leven is zoo uiteenloopend en verschillend, en juist uit die uiteenloopende toebedeeling komt de zoo uiteenloopende gewaarwording, die op den avond van het Oudejaar door het hart trekt.

En toch is ook hier meer schijn dan wezen. Lang niet altoos is het Zondagskind de waarachtig gelukkige. Hij is het, ja, zoo hij zijn rijk geluk in dankbare toewijding aan zijn God genoot. Zoo 't hem niet verhief, maar klein maakte. Zoo eigen geluk hem 't middel werd, om den rampspoedige zijn lot te verzachten en in iets van zijn eigen geluk te doendeelen. Maar zoo vaak is het helaas anders. Geluk maakt zoo licht overmoedig. Voorspoed hecht zoo vaak den band der ziel sterker aan de wereld, dan aan Gods zaligen hemel. Als alles meeloopt, en gelijk men het noemt, voor den wind gaat, sluipt zoo licht zondige overmoed in iemands hart, om zijn geluk aan eigen vindingrijkheid, aan eigen vroed beleid toe te schrijven, en zijn God voorbij te gaan. En juist omgekeerd is het niet zelden met den bedrukte, die gedurig een gewaarwording had of de wateren over zijn ziel zouden gaan. De psalmist zong het niet voor niet: „'k Sloeg, eer ik werd verdrukt, den dwaalweg in, maar nu, geleerd, houd ik uw wet en wegen. Wat zijt gij goed o God, wat spreidt uw menschenmin voor ieder die u vreest, al milden zegen". Op het ziekbed is zoo vaak veel hooger zedelijke kracht vergaard, dan in de feestzaal. Wie weinig ontving en tobde, heeft voor dit weinige zoo vaak zijn God veel vuriger, veel inniger gedankt dan de rijkaard voor zijn schatten. Neen, het is niet waar dat op den avond van het Oudejaar het Zondagskind het rijkste is. De man die slechts voorspoed genoot, gaat zoo telkens het voleinde jaar veel armer uit, dan hij 't inging, terwijl omgekeerd wie door het lijden, de zorgen en het verdriet benauwd werd, zoo gedurig als 't jaar om is, in hooger zieleweelde mag roemen. En neemt ge nu ook hier weer de breede schare, die tusschen deze overgelukkigen en deze diep gedrukten zich voortbewoog, dan treft het u telkens, hoe die breede schare niets verloor, maar ook niets won, gebleven is wat ze was, niet verjongd en niet verouderd, geen plant die groeide, maar meer een steen gelijk, die bleef wat hij was. Van rijping voor de eeuwigheid geen sprake. Levende wezens zonder leven. Menschen, maar bij wie ge telkens weer in verlegenheid vraagt, waar zit het hart, waar is het gevoel van verantwoordelijkheid. Ze verslechteren niet, maar er is evenmin van heiliging van hun leven sprake. Het is of, hoe snel de tijd ook vooruitgaat, zij aldoor stil staan. En als dan de van God gezette tijden terugkeeren, zien ze half droomend om zich heen, en ze verstaan het niet, dat juist die gezette tijden ook aan hen van Godswege iets te zeggen hebben. Hecht daarom nooit te veel aan het uitwendig levenslot. De hoofdvraag is niet, wat u weervoer. Dat alles gaat voorbij en wordt vergeten. Alleen wat in u gewrocht werd, wat in uw ziel en aan\xvi z\& \ gebeurde is het blijvende goed, dat over uw eeuwig lot zal beslissen. En als bij het einde van het jaar de weegschaal wordt opgehangen, om ook u te wegen, of ge verloren dan wel gewonnen hebt, is de eenige vraag die beslist deze, of ge verder van uw God zijt vervreemd, dan wel nader bij uw God gekomen zijt.

En hier nu ligt uw verantwoording. De verantwoording, waartoe de door God gezette tijd van het Oudejaar u oproept. Het jaar dat verliep, was niet het uwe, maar een door God u gegeven jaar, waarvan ge Hem de verantwoording schuldig zijt. Het was niet een speelbal, waarmee ge naar hartelust uw spel koudt drijven, maar een schat van tijd dien uw God u schonk, opdat ge in die lange dagen en nachten Zijns gedenken en u Hem ten dienste zoudt stellen. Hoe dan is dit jaar door u besteed ? Zijt ge getrouw geweest in uw beroep, In uw levenstaak en in het u aanbevolen werk ? Hebt ge uw arbeid niet maar slaafsch volbracht, maar er uw hart op gezet, gebeden om kracht en beleid, en gedankt voor de kracht en het talent dat u toekwam? Uw God had u in een eigen omgeving geplaatst, opdat in die omgeving een invloed ten goede van u zou uitgaan. Is die invloed merkbaar geweest, en heeft de invloed die van u uitging, ten goede gewerkt ? Hebt ge In uw eigen gezin opgebouwd.'' Waart ge getrouw in de opvoeding van en in den omgang met uw kinderen? Hebt ge wie u dienden, bejegend met die vriendelijke genegenheid, die uw God voor den mindere van den meerdere vraagt ? O trer allerlei goed en geld werdt ge door uw God als rentmeester gesteld; zijt ge in dit rentmeesterschap zoo zorgvuldig geweest, dat ge toondet uw verantwoordelijkheid te best ff en, en hebt ge datgene gedaan met uw goed, waartoe uw God u dit goed in handen gaf? Hebt ge bekend en gevoeld, dat ook het leven bulten den engen kring van uw gezin, u door uw God op uw hart was gebonden ? Ge leefdet In uw Kerk, hebt ge ook met die Kerke Gods w^^geleefd en door uw aandeel haar bloei pogen te bevorderen? Hebt ge u de lijdende menschheid aangetrokken, het treuren met de weenenden gekend, den arme zijn nood verlicht, den kranke opgebeurd en door uw liefde zijn lijden verzacht? De strijd gaat in deze dagen om de zake Christi öok in het publieke leven van maatschappij én land en volk. Alles roept om een school voor de volksjeugd, waarin ze niet van den Christus vervreemd, maar tot den Christus opgeleid wordt. Hebt ge die scholen helpen bouwen, bevolken en tot bloei brengen? Leefde uw hart er In mee, als het in de zake des vaderlands om de eere van onzen Koning ging? Zoo licht vervalt onze onverschilligheid in een egoïsme, dat alleen vraagt, of we zelf, in ons huis en in ons gezin, het goed hebben. Wist gg dit egoïsme te boven te komen, en op te klimmen tot dat veel hooger standpunt, dat leert hoe èa uw persoon èn uw gezin zich in moet voegen in het groot geheel, om in den dienst te staan van Hem, die het lot van Kerk en Vaderland in uw. hand houdt? Zweegt ge, of hebt ge getuigd van Hem die ook u tot den prijs van zijn bloed verlost had? Ge beleedt, maar waart ge ook als een licht dat in de donkerheid straalt, en hebt ge uw belqdenis door uw leven en in uw wandel bezegeld?

En dan komt bij dit alles nog de rekenschap van uw persoonlijk bestaan voor uw God. We hebben een strijd op aarde, niet 't minst een strijd met ons eigen innerlijk bestaan. De zonde woelt in het hart, en ons beter ik weet dit en staat telkens in de ure der verzoeking voor de keus, om óf weer aan die zonde voet te geven, óf ze in de mogendheid des Heeren terug te dringen. Dan zet elke nederlaag ons weer achteruit, terwijl omgekeerd elke overwinning ons sterkt en wapent, heiliger zin in ons doet opleven, en ons zoo onzen God naderbrengt. Die strijd komt eiken dag terug en houdt week aan week aan. Overzie dan nu, nu de gezette tijd van het Oudejaar weer daar is, wat de historie van uw zielestrijd dit jaar was. Voelt ge dat er een zonde was, waartegenover ge menig vorig jaar nog o, zoo zwak stondt, maar die ge nu dit afgeloopen jaar dapperlijk weerstondt; een overwinning waarvoor ge met roem aan uw God danken kunt, dat ge ze nu eindelijk ten onder hebt gebracht, zoodat ge geen slaaf meer zijt van het booze in uw hart, maar ais een vrijgemaakte van uw Heere en Heiland danken en jubelen kunt ? Is het heilgeheim waartoe ge vroeger vragend opzaagt, u thans nader gekomen en een deel der zielservaring van uw eigen persoon geworden ? God gaf u een hoofd om te denken, waart ge in dit uw denken meer met uw God vereend? God gaf u een wil, is die wil thans meer dan een jaar geleden in uw God gesterkt en geheiligd? God gaf u een gevoel, is dat gevoel verteederd en gezuiverd? Vroeger verspeeldet ge maar al te veel van uw kostelijken tijd, is nu die traagheid overwonnen, heeft het verspillen van uw tijd een einde genomen, en kunt ge zeggen dat nu eiken dag de zon over uw voltooiden arbeid onderging ? Voorheen was het u vaak vreemd te moede, zoo dikwijls ge aan de ure van uw sterven dacht, moogt ge thans roemen, dat de ure van uw oproeping naar de eeuwigheid u een ure der verlossing en van blijdschap zal zijn? Nabg uw God u te voelen en nabij uw God te leven, is het hoogste merk van het kindschap; voelt ge nu meer dan een jaar geleden, dat die nabijheid van uw God u geschonken wordt, dat ge nabij Hem ontwaakt en in zijn nabijheid u te sluimeren legt, en dat ge bij heel uw gang door dén langen levensdag in Hem weet te bezitten de Zon die u bestraalt, en het Schild dac u dekt ? Of om het kort te zeggen, voelt, weet ge dat ge aan Godzaligheid gewonnen hebt, meer als een levend Christen openbaar zijt geworden, en dit nu afgeloopen jaar in uw Ievensboek moogt opteekenen als een jaar dat u niet liet zooals ge waart, in geen enkel opzicht u achteruit deed gaan, maar u vooruithielp en van heiliger stand-

punt het nu komende jaar doet tegen' gaan?

Mag het zoo met u staan, neen, dan verheft ge u daar niet op, maar dan vloeit uw ziel in diepgevoelden dank uit, en voelt ge de heel uw hart drukkende behoefte, om genade en vergiffenis in te roepen voor wat de smet, die in uw hart kleeft, nog altoos bedierf in al het kostelijke waartoe uw God u bekwaamde. Wie hooger opging voelt zijn zonde niet minder, maar des te meer, en voelt te inniger hoe alleen bg het Kruis van Golgotha zijn plaats is, om Gode zgn dankoffer op te dragen, opdat Gods erbarming het ontzondige. En mocht het bij u omgekeerd zijn, zoodat ge, terugziende op het jaar dat verliep, toch weer over een verloren jaar moest klagen, ontwaak dan, zoo roepen we u toe, en sta op uit de dooden en laat Christus over u lichten. Zij dan de droeve ervaring van het jaar dat verging, u tot spoorslag en prikkel, om het jaar dat nu komt, heel anders in te zetten. Vergeet het niet, God Iaat zich niet bespotten. Hij is lankmoedig en genadig, maar eens moet het keerpunt toch ook voor u komen. Waarom dan uitgesteld? Ge weet zelf niet of ge het nu komende jaar ten einde zult brengen, Laat het dan nu met dat verspelen van uw leven uit zgn, en aarzel niet langer, maar grijp u zei ven met het geweld des geloofs aan en stel u van nu voortaan ten dienste van uw God.

En al is de toekomst die voor ons ligt, omsluierd, en al beeft ons hart een oogenblik bg het indenken van wat ons ook dit jaar weer kan te wachten staan, sluit u ook in dit aangrijpend oogenblik van het Oudejaar nauwer aan de uwen aan, met de bede of uw God hen voor u en u voor hen sparen tnocht, en bovenal sluit u met hen inniger (n nauwer aan uw God aan. Met God is uw levenspad veilig, door wat stroomen ge ook waden moogt, door wat donkerheden ge ook moogt worden voortgeleid. „Ik heb, in nood aan God verbonden, in Hem mijn hoog vertrek gevonden", blgve ook uw levenspsa'ni. En al mocht het een steile berg zijn, die u den weg versperde, dan zult ge nog heiligen vrede en stille gemoedsrust vinden in de bede: „Leid mij, Heer, ik zou in 't stijgen, nederzijgen; leid Gij mij op die hooge rots. Wil mij tot een toevlucht wezen, als voor dezen, 's vijands boos ge weid ten trots". En als ge stamelend op die bede het Amen uitspreekt, bezegele uw God u dan dat Amen aan uw hart door Zyn bekfce van trouw en van Goddelijk erbarmen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Gezette tijden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's