Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gezocht,... maar niet gevonden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gezocht,... maar niet gevonden”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In die dagen en te dien tijde, spreekt de HEERE, zal Israels ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengene vergeven, dien Ik zal doen overblijven. Jeremia 50 : 20.

Wie zoekt hier? wie vindt niet? en van wat zoeken is hier sprake?

En dan luidt het antwoord: De zoeker is satan; die niet vindt is de verklager der broederen; en wat satan zoekt en niet vindt, is uw schuld, usr zonde, die u doemwaardig maakt voor God.

Bij Jeremia is dit toegepast op Israël, maar Israel neemt daar de plaats in van het volk van God, en wat de profetie aan Israel betuigt, is ook nu tot 't Heeren volk gezegd, zooals de Kantteekenaar het dan ook uitlegt. Israël was diep schalde; Isradl had zich jegens zijn God op 't zwaarst vergrepen; de grimmigheid des Heeren was tegen zijn volk ontbrand; van de heilige erve was het verbannen; zijn tempel lag in puin; Jetntalem was een steenhoop; Juda een wildernis geworden. Alles gaf den indruk alsof 't met Israëel uit zou zijn, uit om zijn ongerechtigheid.

Doch DU speelt door de profetie van Gods toorn altoos weer de profetie van genade heen. Het overblijfsel zal wederkeeren; er zal een rijsken opschieten uit den afgehouwen tronk van Isai; de dag van glorie zal eens weer doorbreken, en Jehovah weer greot in zijn heilige zijn. £n dit juist wekt in satan ergernis en wrevel op. Dit sart en tergt hem in zijn demonisch bedoelen. En nu zet hij 't proces van Gods heiligheid tegen Israels ongerechtigheid op.

Hij zelf had Israël tot die ongerechtigheid verlokt. Israels afval van zijn God was zijn werk. Hoe dieper die breuke tusschen God en Israël werd, hoe voller zijn triomflied schalde. Het was de overwinning van het rijk der duisternis op het Koninkrijk van 't licht. En toen eindelijk de toom Gids tegen zijn volk ontbrandde, en de tempel viel, en zooals Jeremia het aanduidt, de draak van Babel Gods volk verslond, scheen •oor goed de zake Gods onder te liggen. Eerst lag ze onder in het Paradijs, en toen herstelde ze zich wel weer in de roeping van Abraham en door Israels uittocht uit Egypte, maar ook dit was nu verijdeld. Israel bestond niet meer als natie. Jerusalem was van het aardrijk weggevaagd. Van een volk Gods was geen sprake meer. En satan's triomf scheen volkomen.

Die triomf nu zou hem niet opnieuw afhandig worden gemaakt, en daarom werpt bij nu 't proces op Gods heiligheid. Hij weet dat God naar recht doet. En naar recht kon die heilige God Israel niet weer aannemen. Immers de ongerechtigheid van Gods volk was als een wassende stroom buiten zijn oevers getreden. Israel zwoegde onder zijn doem en onder dien doem moest het blijven.

Zoo weid het proces opgezet, maar nu moest de Verklager ook het bewijs voortbrengen. Zijn aanklacht berust op Israel's ongerechtigheid, op Israel's schuld, op Israel's zonde. Die ongerechtigheid, die zonde moest dus in Gods vierschaar voorgelegd. Ze mochten niet enkel beweerd, maar moesten bewezen worden. En toen, zegt de Heere, ging satan Israels ongerechtigheid zoeken, maar ze was er niet, en hij zocht h de zonden van Juda, doch ze werden niet door hem gevonden. En dat waarom niet? Omdat, zoo voegt de Heere zelf er bij, omdat Ik ze aan het overblijfsel dat wederkeert, vergeven heb, omdat Ik als een heilig God nochtans de verzoening voor mijn volk gevonden heb.

Aldus gold het voor Israel, en juist zoo en niet anders geldt het voor 's Heeren volk, voor al Gods kinderen ook nu, en nooit rijker kan de heerlijkheid van het Kiuis op uw ziel aandringen, dan door dit woord ook op uzelf toe te passen. SUan wil ook u weer uit de genade doen uitvallen. Daarom wil hij ook u bij den heiligen God aanklagen. Om dit te kunnen doen, zoekt hij naar uw ongerechtigheid, om die als aanklacht tegen u in Gods heilige weegschaal te leggen. Maar hier nu is het mysterie der Verzoening. Satan zoekt uw ongerechtigheid, maar vindt ze niet meer; ze was er, mamr ze is tenietgedaan; ze rees bergenhoog tegen u op, maar ze wordt niet meer gevonden.

Juist wat uw Catechismus belijdt, als hij van het Geloof zegt, dat het den geloovige is, als had hij nooit zonde gekend of gedaan, ja als had hij 't zelf al volbracht, wat Christus voor hem volbracht heeft. De algebeele, de Tolkomene, de volstrekte rechtvaardiging door het geloef.

Toch teekent dit hier Jeremia nog scherper af, door den verleider, den verklager van Gods volk er persoonlijk in te laten optreden, Niet te veel moet ge in uw gedachten met het rijk van den Booze bezig zijn. Zijt ge Gods kind, dan zij uw wandel in de hemelen, en niet in de onheilige sfeer der demonische wereld. Maar één ding zult ge toch verstaan, en dat is, dat niemand anders dan satan, reeds van uw geboorte af, het erop toe heeft gelegd om u van uw God af te houden, en aan uw God te onttrekken. Bij elke zonde waarin ge vielt, fluisterde satan bij zich zelf: Zoo gaat 't goed!, en bij elke ongerechtigheid waartoe ge verleid werdt, jubelen de demonen: Die man, die vrouw is ons! En daarom zult ge 't verstaan en weten, dat er om uw ziel een kamp door satan tegen God is aangegaan, en dat ge de genade van uw Ontfermer nooit tot op den bodem kunt peilen, zoo ge op het proces dat satan bij God tegen u instelt, geen acht slaat. Immers in dit proces is 't of satan tegen God zegt: Ik, satan, zou de ongerechtigheid kunnen kwijtschelden, maar Gij, grootmachtig God, kunt dit niet, want Gij zijt heilig, en uw heiligheid belet het u. Uff heiligheid staat aan uw ontferming in den weg.

En als die heilige God dan éen voor éen zijn kinderen voorbrengt, geeft Hij aan satan last en verlof, om de ongerechtigheid vaii dit zijn kind op te zoeken en op te speuren, en na te vorschen als hij kan. En dan is hierin de ttionaf der genade, dat g»tan dit nki kan, Dat de ongerechtigheid van Gods kinderen volkomen is teniet gedaan. Dat ze wel door satan gezocht, maar niet gevonden wordt; dat satan ze wel naspeurt, maar dat ze er niet meer is. En hierin nu is de jubel der Verzoening, dat ze zoo radicaal uw schuld, uw zonde, uw ongerechtigheid te niet deed, dat zelfs satan ze niet meer kan vinden.

De jubel van het Kruis!

Van de vrijgekochte slavin zegt het verhaal, dat ze boven op een heuvel klom, en daar van niemand dan haar God beluisterd, eindeloos, eindeloos dien éénen klank uitzong: Fm redeemed, I'm redeemed, Tm redeemedMeeik ze niet uitbrengen, maar dien éenen zieleklank zong ze, zoolang ze adem had, in de gewelven het luchtruim in. „Ik ben verlost. Ik ben verlost, Ik ben verlost, en altoos weer: Ik ben verlost”.

En zoo ook moet 't bij Gods kinderen zijn, ook bij u zoo ge waarachtiglijk weet Gods kind, een verloste, een vrijgekochte, een verzoende te zijn.

Daarom gaat, wat velen helaas doen, het altoos terugdenken aan uw vroegere zonden en aan uw vroeger ongeloof, zoo tegen Gods liefde in. Dat wroeten in uw verleden, om uw zonden te herdenken, is satans emplooi, niet het uwe. Nu ge weet dat God uw zonden achter Zijn rug heeft geworpen, en uw ongerechtigheid niet meer gedenkt, zult ook gij vooruit-en niet achterwaarts gluren. Als ge dit toch doet, is 't altoos weer een ritselen van het ongeloof aan de deur van uw hart. Eens in de ure uwer bekeering heeft de last uwer zonde utendoode neergedrukt. En dit moest, opdat ge aan het wicht van dien last het overwicht zoudt afmeten van de genade, die Christus aan zijn Kruis voor o verwierf. Maar nadat ge eenmaal bij het Kruis uw schuld u van de schouders hebt voelen afglijden, moet ge het wroeten daarin aan satan overlaten, en zelf als kind van God in niets anders inleven dan in den rijkdom der Verzoening. Laat satan uit uw verleden telkens weer uw schuld opdelven, voor al wat bij uit dit verleden te voorschijn haalt, stelt de heilige God altoos weer een overwicht van wat Christus voor u verwierf, en satan houdt niets over. Hij zoekt, maar het wordt niet gevonden. Hij speurt na, maar het is er niet meer. Ea op het Kruis van Golgotha slaat hij altoos weer het zwaard, waarmee hij u wonden wil, bot.

Dat is satan's emplooi, niet het uwe. Gij zijt gereinigd, als sneeuw die versch op het aardrijk nederviel. Gij zijt gewasschen in het bloed van uw Heiland. Geen smet, geen vlek kleeft u meer aan. Niets, niets hebt gij zelf met uw zondig verleden meer uitstaande. Dat zondig verleden is weg. Het bestaat niet meer. Het is als in de diepte der zee geworpen. Wat ge nu hebt, is niets dan Jezus. De Heilige in wien ge zijt opgenomen, inwienge zijt ingelijfd. Het staat nu zoo met u, als badt ge nooit zonde gehad of. gedaan, jz, als hadt ge Gods heiligen wil zoo stiptelijk en zoo volkomenlijk volbracht, als Christus 't al volbracht voor u.

Al dat terugdenken aan, en terugleven in uw vroegere zonde is weer met uw witte kleed der verzoening u dicht bij het slib der zonde wagen, en maar al te dikwijs is in dat terugdenken aan vroegere zonde een passie van bet zondige hart weer wakker geworden. Ge moet 't van u afstooten, zooals ge u een giftigen adder van den arm zoudt slingeren. Er moet kaat tegen dit zondige verleden in u zijn, en wat ge haat, stoot ge van u af.

En wat leert nu de zielservaring? Immers dit, dat al zulk terugdenken aan, al zulk weer opzoeken van uw eigen ongerechtigheid juist dan weer in u opkomt, als ge weer uitglijdt, ls ge weer toegeeft, en weer uw God verlaat. En daarom is er voor Gods kind maar één verplichting. Vlied alle zonde, haat alle ongerechtigheid. Denk aan uw zondig verleden niet meer. Leef in Jezus. Leef dicht bij uw God. Laat het heilige u bekoren. Geniet van de volheid der Verzoening. Drink uit den beker der Verlossing het levensvocht met volle teugen in. Laat het zoeken van uw vroegere ongerechtigeid aan satan over, hij vindt ze toch niet. Laat satan in de schuld van uw verleden wroeten, ze zal er toch niet zijn. En gij, blijf in aanbidding, leef in de genade, en zij er maar één toon die eindeloos uit uw hart opklinkt, de toon van eeuwigen dank voor wat God in zijn Ontferming en in de offerande zijns Zoons ook voor u gedaan heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Gezocht,... maar niet gevonden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's