Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De Geest getuigt met onzen geest”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Geest getuigt met onzen geest”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1911],

Diezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen pods zijn. Rom. 8 : 16.

Er gaat van het Pinksterfeest ook een /wioonlijke sprake tot bet hart van Gods kinderen uit. Wat bij Bethlehem juichen doet, is een t heilige gebeurtenis van oude tijden herj wat Paschen groot maakt, is de triomf van het leven s over dea dood, in objectieve majesteit. Maar de Heilige Geest van 't Pinksterfeest treedt 'verpersoone lijk verkeer met het hart van wie in Ctiristus verlost en gezaligd is. Voor den Geest is ons hart de t woonstede en de tempel^ £a als die Geest g in ons wonen mag, is Hij gestadig met ons bnerlijk leven bezig, bidt voor ons met onuit­ i sprekelijke verzuchtingen, en verheft zich in ons i eigen hart, om met ons te getuigen, dat we kinderen Gods zijn. Is dit nu reeds zoo op gewone dagen, hoeveel te meer moet die actie van den Heiligen Geest dan niet in ons opwaken, als het Pinksterfeest weer aanbreekt en heel de Christenheid als vanzelf zich in de aan bidding van den Heiligen Geest verliest. Zal het dan ook goed met u zijn, dan moet het Pinksterfeest u niet alleen de herdenking breiigen van wat te Jerusalem in de Opperzaal is geschied, en moet niet alleen het machtige werk des Geestes, dat nog altoos voortgaat, ook u bet lied der overwinning doen inzetten, maar moet ge ook persoonlijk weer in de genieting des Geestes verrijkt worden, in die genieting bovenal, dat ge u het kindschap Gods weer door het onderpand des Geestes voelt bezegeld.

Natuurlijk, er mag over de vraag, of ook gij dat onderpand des Geestes ontvingt, en ahoo met de schare der geloovigen u in het kind schap moogt verheugen, niet luchthartig door u worden heengeloopen. £r kan ook ingebeeld geloof zijn, dat drijft op de oppervlakte en geen vastigheid in het innerlijk zielsbestaan beeft, We mogen er daarom niet van afliten, om ge durig ons zelven teonderzoeken, of wede vrucht des Geestes in ons doen en laten wel ontwaren mogen, en of de kenteekenen van het kindschap zien ook in ons openbaren. Miar beeld u daarom nooit in, dat ge zelf, met uw sluitredenen, over uw geestelijken staat tot een beslissing zult geraken.

Dat zou zoo kannen zijn, indien de wedergeboorte op eenmaal alle nawerking der zonde kon uitbranden, en al Gods kinderen in heiligen staat kon doen wandelen, zonder feil en gebrek. Maarzoo is de gang des geestelijken levens niet. De Schrift zelve toont het ons telkens weer, boe een David geheel bezwijkt, hoe een Petrus zijn Heere verloochenen kon. Aller belijden blijft steeds, dat we in velen struikelen. De bede om vergiflf.-nis verlaat ons tot onzen dood toe niet. F^rvallen kunnen we, zoo we van God verkoren zijn, nooit, maar valltn kan de beste zeer diep. En vandaar dat een antwoord op de vraag of we ook persoonlijk tot Gods kinderen behooren, zoo ge alleen op de kenteekenen afgaat, bij den een zoo geheel anders zal uitvallen dan bij den ander, ea zelfs bij den zelfden persoon tot zoo geheel andere conclusie kan leiden in dagen dat God hem staande hield, dan in aiidere dagen, waarin de Heere hem in verzoeking leidde, en hij gedeeltelijk in die verzoeking bezweek. Dan sal er de eene maal zijn een rotsvast geloof, een teedere uitademing van liefde, en een hope die waBdelicgen daarboven geeft, zoodat heel de ziel in het kindschap juicht, maar kort daarop zal al 't licht in donkerheid verkeerd zijn, twijfel het geloof doen verdorren en stille wanhoop zich van de ziel meester maken. Als ge teruggaat in het verleden, vindt ge ook bij onze vaderen in den tijd van hun eerste, volle kracht, toen ze de wereld verbaasd hebben door bun geloofsmoed en hun heldendaden, van dit afwegen en nameten en op de proef stellen van die kenteekenen van het kindschap zoo goed als geen spoor. Dat opspeuren van de kenteekenen van bet kindschap is eerst daarna opgekomen, toen de geloofsmoed reeds begon te demzen. En inplaats van het geloof weer te sterken, heeft dit speuren in de kenteekenen de geesten steeds in de vastigheid van hun belijdenis achteruit doen gaan. Tenslotte werd het zelfs een onheilige aanmatiging geacht, zoo iemand zonder aarzeling of twijfel nog in zijn kindschap roemen dorst. £n de dagen zijn er geweest, dat het voor echte, voor innige vroomheid gold, tot aan zijn sterven toe de belofte des Geestes niet te durven aanvaarden^ steeds van verre te blijven staanj en zelfs den dood onzes Heeren aan zijn Avondmaal niet^eer te durven gedenken.

Is wie tot twijfel neigt, eenmaal dien weg op dan is er geen stuiten meer aan, want de Verleider merkt dit en prikkelt den verwarden geest om er zich steeds meer in te verliezen. Dan heeft het verwijt geen einde. Eiken dag was er weer tekortkoming, uitglijding, en in dit allei tcch altoos weer zonde voor God. Hoe nu zou dit mgt het kindschap Gods samen kunnen gaan? Zoo toont elke d«g dan opnieuw, boe door niets gerechtvaardigd onze inbeelding was. Veeleer klaagt alles ons aan, en, zoo fluistert dan de Booze het ocs in dt ziel: Indien ge waarlijk een kind van God wurt, zoudt ge toch zoo ni«t kennm bestaan, zoo niet kunnen enken, ii> reken «n handelen. Satan wil niet, dat e in het kindschap roemen. Steeds meer bewerkt ij ons, ^ of we ons als %ijn kinderen, als kinderen es duivels openbaren mochten. Én nu is het noodlottige hierbij, dat wie teeder leeft en tot zelfs in het kleinste zonde ziet en belijdt, door dit verwijt van den Verzoeker steeds dieper getroffen wordt, terwijl omgekeerd de man met de grove conscientie over alles heenglijdt en van geen weifelen weet. Aan ons zelven overgelaten, zouden we daardoor tot aan onzen dood toe de speelbal van onze slingerende zelfoverlegging blijven. Hoe meer we geestelijk vorderden, hoe sterker de twijfel zou opwerken. En het stille, zalige genot van zich als kind van God te kennen, zou juist aan de helderste geloovigen ontzegd zijn.

Tegenover satans ons altoos vlijmend verwijt stelt daarom onze God het getuigenis van den Heiligen Geest, en met elk Pinksterfeest, dat weer in de Gemeente gevierd gaat, spreekt dit getuigenis met nieuwe kracht in het hart van zijn kinderen. Let wel, dan is er tweeërlei getuigenis. Eerst het getuigenis van uw ei(!en zelfbesef, en dan het getuigenis van den Heiligen Geest, en die twee worden één, zoodat de Geest getuigt met uw eigen geest, en ge zoo tot de zahge zekerheid geraakt van waarlijk Gods kind te zijn. Dit komt niet van buiten, maar gaat in u zelf toe. Het geloof is een gave, maar begint dit geloof in uw ziel metterdaad wortel te schieten in de diepte en naar boven te ontkiemen, dan is een der eerste vruchten een geheel andere zielsgesteldheid waarin ge u tegenover uw God bevindt. Voorheen de vreeze, na de liefde. Het, , Vader, Abba, lieve Vade stoot dan niet meer af, maar klinkt u natuurlijk. Ge begint u ais kind van uw God te gevoelen Iets van het zalige van het kindschap word: bij tijden door u gesmaakt. Maar ge wankelt nog. Het gaat om en om. Het is nog niet het muurvaste geloof geworden, dat den storm trotseeren kan. Ea daarop komt de wereld, daarop komen uw ongeloovige vrienden, daarop komt satan dan af. Dat geloof aan uw kindschap moet weer op alle manier tegengesproken, geschuwd n­ en bestreden worden. Ea zoo gaat bij avond en bij morgen het getuigenis van satan en wereld tegen het getuigenis van uw eigen hart in. U«7 geloof zegt: „Ik ben Gods kindj" dat getuigenis van wereld en satan zegt: „Dat beeldt ge u in, maar ge zijt 't niet." En wat het pijnlijkst is, dan komt er ook uit het eigen schuldbesef een vraag op: „Zou 'k bet wel zijn? " en alles schijnt verloren. Doch dan juist erbarmt de Heilige Geest zich uwer. Hij ziet uw worsteling. Hij volgt de spanning van uw ziel. Als gij niet meer weet wat te bidden, bidt Hij voor u met onuitsprekelijke verzuchtingen. En op 't oogenblik zelf, dat gij u zelf ontvallen zoudi en het geloof in uw kindschap zoudt verzaken, spreekt Hij zijn oordeel in uw binnenste, zalft en bezegelt u, geefc u het onderpand en getuigt ia u, en dan leeft al wat in u is weer in heilige verrukking. Immers God, de Heilige Geest zelf, getuigt in u met uwen geest, dat ge toch Gods kind zijt, en Gods kind eeuwig zult blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's

„De Geest getuigt met onzen geest”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's