Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Blijdschap bij de Engelen Gods”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Blijdschap bij de Engelen Gods”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo (zeg ik nlieden) is er blijdscliap voor de engelen Gods over éénen zondaar, die zicli belceert. SMX. . ir : I O .

Nu de hooge vierdagen der Christenheid weer achter ocs li^en, is een woord ter herdenking van de .Engelen Gods niet te onpas.

De apostel betuigt ons, dat de Engelen begeer^ waren, om in 't heil dat Gods genade aan de wereld bood, in te zien, en in 't stuk heilige historie, dat van Nazareth tot den Olijfberg verliep, «en we de Engelen gedurig als deelnemende in wat plaats grijpt, optreden. Eerst hooren we van een Engelverschijning aan Zacharias in den Tempel, en kort daarop van een Ëngelyerichijning aan Maria te Nazareth. Bij de geboorte van den Christus daalde een heirschare van Engelen neder in Efrata's velden. Bij de verzoeking in de woestijn zijn het de Engelen die den Heiland ondersteunen. In Gethsemacee is het nogmaals een Engel Gods, die Jezus door den Vader wordt toegezonden. In den morgen der Opstanding is het een Engel weer, die den steen van het graf afwentelt. En bij de Hemelvaart van den Olijfberg zijn het evenzoo Engelen Gods • die nederdalen en de jongeren troosten in hun verlatenheid. £n wel wordt op den Pinkstermorgen van Engelen geen melding gemaakt, maar nu, na Pinksteren, begint dan ook de groote toebrenging, en gaat 't woord van Jezus in vervulling, dat er heilige blijdschap is bij de Engelen Gods zelfs over één enkelen zondaar die zich bekeert.

Zoo teekent ons het Evangelie het verloop der heilige historie. Altoos de Engelen Gods deelende in ons geluk, en van Godswege zelven deelnemende aan het werk onzer redding, en het zijn niet de jongeren, maar het is altoos Jezus zelf, die ons op de Engelen wijst, als wel van ons onderscheiden, maar niet van ons afgescheiden. Blijbaar kan Jezus zich het hooger leven niet denken zonder dat de Engelen er gedurig in optreden. Altoos vestigt Jezus den indruk, dat de Engelen met ons bezig zijn, zich met ons inlaten, op de hoogte zijn van wat onder menschen voorvalt, en zoo innig met ons meeleven, dat het heil dat van Christus onder de kinderen der menschen uitgaat, hen in heilige verrakking brengt. Er ontbreekt daarom iets aan onze voorstelling, zoo voor ons besef de Engelen in deze toebrenging en zaliging niet meerekenen. De Engelen zijn niet alleen Serais voor den Troon, die het driemaal heilig zingen, maar ook een wereld van heilige geesten, die met onze menschenwereld in verband treedt, en ook met ons persoonlijk in betrekking staat.

Nog sterker spreekt dit, zoo we letten op de gevallen Engelen, die nu als booze geesten hu bemoeiing met onze menschenwereld voortzetten, doch nu ten verderve. En nu is het opmerkelijk, hoe onze Heiland zich niet alleen gedurig uitlaat over de Engelen Gods, maar evenzoo telkens de aandacht zijner jongeren vestigt op de demonen. Ge kunt dan ook de Evangeliën niet met opmerkzaamheid volgen, of ge vindt altoos weer die dubbels werking die uit de ongeziene wereld op ons uitgaat: eenerzijds de Engelen Gods die staande bleven en ons heil bedoelen, en anderzijds de Engelen die afvielen en er steeds op uit zijn, om ons geestelijk te schaden. Satan boven allen uit. Zelfs kan men zeggen dat de booze geesten ons nog meer bescheid geven over de verhouding van de Engelenwereld tot onze menschelijke wereld, dan de Engelen die ons zegenen. Met name toch uit wat ons omtrent de booze geesten bericht wordt, verstaan we duidelijk, dat die geesten ons persoonlijk kennen; dat ze weten in welke toestanden we verkeerec; dat ze in die toestanden een verzoekenden en verleidenden invloed op ons kunnen uitoefenen; en dat ze zelfs in den mensch woning kunnen maken, om zijn bewustzijn te beheerschen en te spreken door zijn mond. Als Jezus met bezetenen in aanraking komt, merken de geesten dit terstond; zeggen het Jezus aan dat ze hem kennen; en spreken alsof de bezetene zelf sprak, smeekende om gespaard te blijven en voor Jezus toorn niet te bezwijken.

Dit geldt natuurlijk ook voor ons persoonlijk. Noch satan, noch een der demonen, zou afdoenden invloed op ons kunnen uitoefenen, zoo bij ons niet bij name kende, in ons karakter was ingedrongen, wist naar wat zijde we voor de zonde open liggen, en zóó ter dege op de hoogte was van onze omstand^heden, dat hij in dit weefsel ons vangen kon. Ook toont het feit van het varen in een persoon en het varen uit een persoon, dat zulke geesten zich naar ons toe kunnen bewegen en zich in onze nabijheid kunnen ophouden. Hoe zij deze kennis erlangen, is ons niet geopenbaard, maar de feiten toonen dat ze deze kennis beciUen. Dit kan nu schelen. Het kan de eene maal sterker uitkomen dan de andere maal. Doch hoe men dit ook schikke of plooie, uit de eigen ontmoeting van Jezus met deze bezetenen en uit hetgeen bij met die geesten spreekt en doet, zien we toch klaar voor oogen, (kt er tusschen deze geesten en tusschen de menschelijke personen, op wie ze het gemunt hebben, een zeer nauw verband bestaat. Een verband dat uiteraard vooral bij satan doorgaat. Noodigt nu de Heere in bet „Onze Vader" ons uit, om eiken dag van ons leven om bescherming van Gods genade tegen dezen boozen geest te roepen, dan volgt hierait dat deze demonische werkzaamheid van satan zich zeer verre uitstrekt, ons allen gelden kan, en dat dus satan ons kennen moet en in staat moet zijn, om zich in onzen toestand te verplaatsen.

Doch dan geldt geheel ditzelfde ook van de goede Engelen Gods. Deze toch hebben met de booze geesten de natuur der Engelen gemeen. Immers het is niet aan te nemen, dat God, na den val der Engelen, aan deze booze geesten gaven en talenten zou hebben uitgedeeld, die ze oorspronkelijk niet bezaten. Dwingt nu de Schrift ons aan te nemen, dat de gevallen Engelen ons kennen en in onze toestanden indringen kunnen, dan miskent ge den hoogen staat der Serafijnen, zoo ge het u voorstelt alsof de goede Engelen u niet zouden kennen, en niet met u van doen zouden hebben. Als Jezus u dan ook betuigt, dat de Engelen Gods jubelen van vreugde zoo een zondaar zich bekeert, onderstelt dit vanzelf dat de Engelen dit weten, er kennis van dragen en er van op de hoogte zijn. Ze zouden niet juichen kunnen om wat hun onbekend bleef. Vast staat alzoo, dat toen gij tot bekeering kwaamt, de goede Engelen Gods dit geweten hebben, het met zekerheid hebben geweten, en geweten hebben dat het bij u echte bekeering was. Hoe toch zou er anders blijdschap van de Engelen Gods ook over u geweest zijn. Nu zij ook hier geheel in het midden gelaten, of de Engelen Gods deze kennis door mededeeling of door eigen aanschouwing bezitten. Voor u is het genoeg, dat ge weet, hoe er tusschen hemel en aarde een heirschare Gods is, die zich ook met u inlaat; dat het Gode belieft deze heirschare als instrument te gebruiken om ook u te zegenen; en dat waar satan en zijn demonen ook u persoonlijk belagen, er van Gods zijde een heilige wacht van zijn goede Engelen tegenover staat, om voor u te strijden en u te sterken. Zoo wordt de leegte aangevuld.

Zoo is het zelfs in de eenzaamheid geen verlatenheid die u beklemt, maar een warm gevoel van meeleven om u heen, dat u verkwikt. Zelf zegt Jezus ons in de gelijkenis van Lazarus, dat de Engelen Gods den gestorven Lazarus opnamen en droegen in Abraham's schoot, en ge waant toch niet, dat Jezus zoo iets louter ter opsiering van het verhaal zou gezegd hebben. Wie wandelt bij het licht dat Jezus ontstak, kan niet omwandelsn op aarde alsof de Engelen Gods hem niet aangingen. Mits het altoos een rekenen zij met de twee heirscharen van geesten tegenover elkander. Een nooit vergeten, dat de gevallen Engelen op u aandringen en bij en om u doende zijn, om u van de genade aivallig te maken, en dan, juist daartegenover, er een u in verkwikken, dat de goede Engelen Gods, bij wie blijdschap was om uw bekeering, u ook na uw bekeering niet varen lieten, maar uw heilige bondgenooten zijn en blijven in uw strijd voor het Koninkrijk Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Blijdschap bij de Engelen Gods”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's