Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXI.

En hij zeide: Voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. I Sam. 28 : 8^.

Hoe verder men het onderzoek omtrent de Voleinding buiten de Schrift voortzet, hoe meer het blijkt, dat we voor onze kennis van de Voleinding zoogoed ais uitsluitend op de Schrift zijn aangewezen. Noch wat we uit de scholen der wijsgeeren opvingen, noch hetgeen de natuurkundigen ons blootlegden, noch wat uit de afgodische religiën te beluisteren viel, opende nieuwe gezichtspunten of gaf zekerheid in den natuurlijken weg. In de scholen der wijsgeeren werden de scherpst tegenover elkander staande theorieën met even bezielde geestdrift verdedigd; zoowel de overtuiging dat het heelal ten slotte aan zijn innerlijke ellende bezwijken zou, als de voorstelling, dat we, van lager tot hooger gelukstaat opklimmend, vanzelf de heerlijkheid reeds hier op aarde tegemoet gingen. De natuurkundigen op hun beurt gaven ons voorstellingen van gestadige verandering, niet alleen hier op onze planeet, maar in het gansch heelal, en wezen hierbij op de mogelijkheid, dat alles ten onder kon gaan, om daarna misschien een geheel nieuw wereldproces te laten aanvangen, of ook op een mogelijke ontplooiing van krachten, die al hetgeen ons thans ter beschikking staat, zeer verre overtreffen zou; maar zekerheid omtrent den afloop der dingen gaven ook zij ons niet. En wat de godsdienstige voorstelling in de mythologie der Heidensche volken aangaat, zoo bleek menig spoor van de Paradijsopenbaring bij meer dan één volk nog aanw^'sbaar; viel te ontwaren hoe deze grondlijnen met de menschelrjke zielsbehoefte overeenstemden; en zag men, hoe ook onder de Heidenen de gemeene genade doorwerkte; maar bleek dit alles tevens in zoo gansch uiteenloopende mythologie ingeweven, dat het in niets ons verder bracht en geen enkele nieuwe lichtstraal op de toekomst vallen deed. De vervreemding van de oorspronkelijk gekende waarheid was blijkbaar zelfs sneller doorgegaan, dan men op zichzelf zou vermoed hebben; althans zoo men zich niet met de Chineezen en veel huidige ethnologen verliest in een levensduur van ons menschelijk geslacht van tienduizend en meer jaren, maar zich houdt aan het zesduizendjarig bestaan van ons geslacht. Dan toch ziet men uit de Chronologie der Schrift, dat het eerste van dit zesduizendtal door Adam b^na geheel gevuld is. Hij stierf eerst toen hq 930 jaar oud was. Van Adam tot Noach verliepen slechts 126 jaren. Noach toch werd in het jaar 1056 na de schepping van Adam geboren en leefde 950 jaar, zoodat hij eerst in 2006 na de Schepping stierf, terwijl reeds in 2021, d.I. slechts 15 jaar later, Abram uit Paddan Aram uitloog. Daar nu de traditie uit het Paradijs zoolang Adam leefde zelfs niet kon verflauwen, en noodzakelijk op Noach overging en nog voortleefde onder Abram's geslacht, is de verduistering onder de zich uit Noach verspreidende volken veel sneller toegegaan, dan men op zichzelf zou verwacht hebben. Alle volken in Azië hebben Noach tot stamvader. Noach sloot brjna geheel aan Adam aan, en bewaarde zelf de traditie bijna volle duizend jaar. Dat de grondlijnen bewaard werden, sprak alzoo historisch zoo goed als vanzelf, doch ze bepaalden zich tot de heugenis van een oorspronkelijk Hoogste wezen, een inschuivingvanbooze geesten, en het geloof aan een redding en verlossing die komen zou. Voor de evolutieleer, alsof de mensch van het Fetichisme en Animisme tot hooger zou zijn opgeklommen, is in dit verband geen plaats. Van hooger daalde de mensch tot lager af, verwikkelde zich in fantastische droomerijen, en ten slotte bleef slechts bij een kleine groep, die geestel^k uit Noach de oude lijnen voortzette, de troost biedende en hoop verwekkende openbaring Gods. Wat buiten die groep omdoolde, werd wel van God niet los, in zooverre het zaad der reh'gie in alle menschen schuilt, en de onzienlijke dingen Gods van meetaf uit de schepping verstaan en doorzien worden, en de gemeene gratie ze toelichtte, maar, hoezeer in dien zin God kennende, hebben ze niet Hem, maar het product hunner eigen fantasie als God verheerlijkt, en zijn daardoor verduisterd geworden in hun verstand en door God in hun eigen begeerlijkheid overgegeven. Toch altoos zoo, dat de lijn uit het Paradgs doorgaat en Paulus op den Areopagus er weer tHJ kan aansluiten. De star der hope, die de mensch niet zelf aan het firmament deed gloren, maar die God hem beschijnen deed, is daarom nooit geheel ondergegaan, althans niet bij de toongevende volkeren; maar ten slotte was haar schijnsel zelfs brj de meest ontwikkelde volkeren dusdanig verflauwd, dat ze voor hen, die bij het licht der Schrift mochten wandelen, niets toevoegde aan wat uit de Schrift hun reeds tot zekerheid werd. Men zij daarom op zijn hoede, om noch deze mythologische voorstellingen, noch ook de phiiosophemata der wijsgeeren, noch de hypothesen der natuurkundigen hier te hulp te roepen. Voorde leer der Voleinding zijn we uitsluitend aan gewezen op de Schrift. De natuurkundigen mogen ons de voorstelling van een wereldbrand en van een vernieuwing der aarde denkbaar maken; de wijsgeeren mogen ons het verband tusschen de geestelijke en de stoffelijke wereld ophelderen; en de mythologieën der heidenen ons de in.? praak van het menschelijk hartleeren kennen, — en zoo doende kan over het koe en op wat wys van elders een niet te. verstnaden licht opgaan, — maar voor de zaak zelve der Voleinding zijn we eeniglijk op de Schrift aangewezen. Zoo ergens, dan kwam het hier juist op Openbaring aan, en wel op die zeer bepaalde openbaring, die profetie en apocalypse ons alleen kon brengen, omdat ze in bijzonderheden moet afdalen, en zich niet tot algemeenheden bepalen kan. De onvolledigheid, de tegenstrijdigheid en de onzekerheid die alle voorstelling omtrent het einde dezer wereld buiten de Schrift om kenmerkt, dwingt ons hier meer dan bij iets anders om op de Schrift ons terug te trekken, en de onmisbaarheid van haar Openbaring voor ons te bezegelen. Buiten haar zweven slechts schaduwen, alleen zij geeft ons het vaste beeld.

Slechts éene beweging is er, die hierop nog inspraak zou kunnen maken, en die daarom nader moet getoetst; we bedoelen die van het Spiritisme, Is het toch waar, wat men van spiritistische zijde beweert, dat gestorven personen met nog lavende personen in bewust contact kunnen komen, en hun mededeelingen kunnen doen, dan moet hierin uiteraard een bron van nieuwe openbaring gegeven zijn, en, daar deze bron ons uit de onzienlijke wereld toevloeit, moet die bron ons nieuw licht kunnen geven over de verhouding waarin we tot de onzienlijke wereld staan, en over hetgeen we uit de onzienlijke wereld te verwachten hebben. Reeds de zekerheid zelve van het voortbestaan van de ziel na den dood zou er op on wederlegbare wijze door bewezen worden. Wel verzekeren ons de geloovige Christenen onder de spiritisten, — want ook dezulke zijn er — dat ze hun geloof aan de onsterfelijkheid der ziel in geen enkel opzicht op de spiritistische gegevens gronden; en dit ook niet behoeven te doen, daar zq, eer ze spiritist werden, reeds op grond van de Schrift in dat geloof vaststonden; maar al nemen we dit volgaarne aan, dit neemt toch het feitniet weg, dater niet weinigen zqn, die wel terdege in hun geloof aan de onsterfelijkheid weifelden, ja er aan ontvielen, en die, later spiritist geworden, in het spiritisme zelf het bewqs vonden van hun vroegere dwaling. Wie eerst aan het geloof van de onsterfelijkheid der ziel ontvallen was, en daarna geloofde dat geesten van gestorven personen met hem in contact traden, kon uiteraard niet meer staande houden, wat hij eerst op stellige wijze beweerd had. Zonder daarom aan Christelijke spiritisten iets te willen opdringen, wat ze zelf beslist tegenspreken, spreekt het toch van zelf, dat op het standpunt der spiritisten, geloovige of niet-geloovige, de onsterfelijkheid, of althans het voortbestaan der afgestorven ziel ophoudt een vraagstuk te zqn. We kunnen daarom niet tot het eigenlijk Schriftonderzoek in zake de Voleinding overgaan, zonder ook het verschijnsel van het spiritisme ter sprake te hebben gebracht.

Nu is het jongste spiritisme wel pas omstreeks 1850 van Amerika uitgegaan, maar de algemeene voorstelling, waarvan het uitgaat, bestond en heerschte in breeden kring sinds eeuwen, ook al was ze onder anderen naam genoemd. Die algemeene grondslag toch is, dat de geesten der gestorvenen ook na hun dood aan de nog levenden zich merkbaar kunnen maken en op een ofandere wijze op hun toestand kunnen inwerken; en deze voorstelling nu vindt men evenzoo in het Animisme, in de culte der gestorvene voorouders bij de Chineezen en Japanneezen, en in de geestenvereering, die eeuwenlang allerwegen verspreid was en ten deele nog is. Wie lang op Java leefde, weet, hoe ook onder de bewoners van dit eiland dat geloofaan contact met gestorvene geesten nog hier en daar voortleeft; op som­ mige verder afgelegen Bezittingen heerscht dit animistisch geloof nog veel sterker; en zelfs onder veel lager gezonken hegerstammen vindt men er ov; erblqfelen van. Men stelt zich dan voor, dat de geest van den mensch, eenmaal door den dood uit het lichaam losgemaakt, zich veel vrijer dan eertijds beweegt, zich nog voortdurend met de dingen van z^n vroeger leven hier op aarde bemoeit, en beschikt over een macht, die hem in staat stelt op het lot van zijn stam en op het lot van bijzondere personen invloed te oefenen. Is er nu sprake van de vereering van zijn eigen voorvaderen, dan wordt deze herinnering steeds gedacht als een bescherming. De vader, al sterft bq uit dit leven weg, blijft een wakend oog op zijn achtergelaten kinderen houden, en dan natuurlijk niet alleen op wat uit henzelf sproot, maar ook op kleinkinderen en naneven. Vooral de geesten van gestorven koningen en vorsten komen dan in aanmerking, daar zij gedacht worden als ook na hun dood macht bezittende om land en volk te zegenen. Maar geheel onverschillig of het geesten geldt van wie men te hopen, of ook geesten, voor wie men te vreezen heeft, men is geneigd om ze te vereeren; de booze geesten opdat ze niet schaden, en de goede geesten opdat ze zegenen mogen. Dat zich hierbij nu allerlei onderscheiden vorm van contact en vereering voordoet, wijzigt de grondgedachte niet. De grondgedachte is en blqft, dat de gestorven geesten in contact blijven, of althans komen kunnen, met wie nog op aarde leeft, en het is deze grondgedachte, die ook aan het spiritisme aanzqn schonk. Er is bij de spiritisten wel geen sprake van godsdienstige vereering der geesten, althans bq de Christen-spiritisten niet. Maar toch is ook voor hen het uitgangspunt van hun spiritistische overtuiging gegeven in het feit, dat ze, hoever ook van de geesten der afgestorvenen gescheiden, nochtans op een voor ons verborgen wijze met hen in contact kunnen geraken, en zelfs mededeelingen van hen ontvangen kunnen.

De stoot tot deze nieuwe beweging ging uit van zekeren heer Voss, uit Duitschland herkomstig, maar, die naar Amerika verhuisd, zich Fox noemde, en te Hydeville, in den Staat New-York, het eerst den tafeldans en het kloppen der geesten op het spoor kwam. Zijn voorgeven werd metterdaad bij allerlei proefneming bevestigd, en ds opgang dien deze uitvinding maakte, was zoo verrassend, dat reeds vier jaar later te Philadelphia aUeen meer dan 300 spiritistische vereenigingen bestonden, en alleen in Amerika 30.000 mediums werden geregistreerd. Heftig was de bestrijding, die deze geheele beweging van de zijde der wetenschap en van de Kerken ondervonden, maar niets stuitte deze beweging in haar vaart; en binnen ongelooflijk korten tijd zat men ook in Engeland en straks ook op het vasteland van Europa, gedurig om een tafel geschaard, met op die tafel de in verband gelegde handen, om te zien of men het verschqnsel niet kon oproepen. Toch bleef de hoofdactie van Amerika uitgaan, en te Philadelphia werd zelfs gedacht aan het aanstellen van een hoogleeraar om het spiritisme wetenschappelijk te verdedigen en voort te planten. Andreas Jackson, Davis, Hare, Edmonds en Hume werden zijn wetenschappelijke tolken. Allerlei theorieën werden uitgesponnen, om de mogelijkheid en wqze van werking van die actie in het licht te stellen. Het was voor velen of een nieuwe wereld voor hen was opgegaan, en alsof een dusver ongekend licht ons menschelijk leven bestraalde. In Frankrqk traden Catagnet en met hem Levi voor het spiritisme in de bres, in Duitschland Hornung en Epp, en in Engeland niet alleen Crookes, maar, wat vooral verbaasde, A.R, Wallace, een man van Europeesche vermaardheid. Vertrouwelijke mededeelingen van de geesten werden in het licht gegeven; portretten van zulke geesten, die men ontvangen had, in druk verspreid; en zelfs gedichten en muzikale stukken van zalige en van onzalige geesten onder het publiek gebracht. Het was, of er geen afstand meer tusschen ons leven en het toekomstige leven bestond.

De naam van spiritisme is ontleend aan het Engelsche woord spirits voor geesten, en de hoofdgedachte was, dat zulk een spirit bq den dood van het lichaam scheidde en dan vrij werd, maar ook reeds in dit leven tijdelijk het lichaam verlaten kon, om zich vrij te bewegen, mits men tot een toestand van hoogere volmaaktheid gekomen is. Deze spirits denkt men zich dan als gehuld in wat men noemt een/> «rispirit, d.i.een soort etherachtig omhulsel, dat den band vormt, waarmee de spirits aan het lichaam verbonden zijn. Dit etherachtig omhulsel of waas, waarmee de ziel bekleed is, denkt men zich dan als heel het lichaam doordringend. In den éen is dit Perispirit zwakker dan in den ander; maar enkele personen bezitten dit in bijzonder sterke mate, en het is door de kracht, waarl> irer dezulken kunnen beschikken, dat ze in staat zQn, andere vrijgeworden geesten te binden; en sterk hiervan voorziene personen dragen dan den naam van mediums. Niet iedereen, maar deze mediums z^n dan ook de personen, die mededeelingen weten te ontvangen en manifestatiën van geesten in het leven roepen. Door het optreden van zulke mediums kunnen de geesten dan zichtbaar worden, zoodat men ze zelfs heeft gephotographeerd. De geesten zullen een andermaal door den Qiond van zulk een medium spreken, of ook de hand van zulk een medium zóó leiden, dat het medium opschrijft, niet wat het zelf denkt, maar wat de geest denkt. Niet het medium sclirijft dan, maar de geest gebruikt slechts de hand van het medium, om zelf op te schrijven wat hij zeggen wil. Dr. Hare heeft zelfs de Psychograaph uitgevonden, die den geest in staat stelt om door het bewegen van een soort pen over een stuk papier zelf te schrijven, zonder de hand van het medium daarvoor noodig te hebben. Ook zqn er geesten, die zelfs zonder dit hulpmiddel en zonder pen woorden op het papier laten uitkomen. Anderen verstaan de kunst, om op een met zand bestrooide tafel hun voetstappen af te drukken. Weer anderen bespelen muziekinstrumenten^ die se soms onder het spelen in de kamer laten rondvliegen Er zijn èr die de kunst verstaan, om gebonden mediums vrij te maken, om twee ringen in elkander te werken. Anderen slaan meubelen stuk, kloppen op een wqs die een mededeeling bedoelt, en richten allerlei soort wonderbare verschijnselen aan, die althans de gewone mensch niet vertoonen kan.

Drieërlei houding nu kan men ten aanzien van zulke beweringen aannemen. Men kan óf alles wat beweerd wordt, aannemen voor goede munt, óf het alles veroordeelen als louter humbug, óf eindelijk er critisch tegenover gaan staan; eencritiekdie de erkenning van het metterdaad feitel^ke niet uitsluit, maar eischt. Ook uit de oudheid kwamen ons allerlei verhalen toe van personen, die doen konden wat de normale mensch niet vermocht en op waarzeggerij, toovenarij en guichelarij zich toelegden. En al liep nu zeer stellig onder dit alles veel bedrog door, toch kan niet worden ontkend, dat deze Goëten, Magiers, of hoe men ze noemde, over wonderbare krachten beschikten, die niet eenvoudig door ze leugen en bedrog te heeten, op zij waren te zetten. Het duidelijkst komt dit uit in Pharao's paleis, toen Mozes en Aaron verschenen om hun teekenen voor den Pharao van Egypte te doen, en toen, zoo staat er letterlijk, „de wqzen desgelijks deden". Er staat niet, dat ze 't slechts poogden, maar dat ze het feitelijk deden. Ook Simon Magus te Samaria was in de dagen der apostelen zulk een verschqning, en toovenaars van dien aard vond men allerwegen. En nu maakt men zich van dit verschqnsel wel gemakkelijk af, door 't al zwarte kunst te noemen of er niets dan bedrog achter te zoeken, maar ieder begrijpt toch, dat zoo er niets reëels achter had gezeten, zulk een puur bedrog niet zoo eeuwenlang zou hebben stand gehouden, niet alleen onder het lagere volk, maar ook onder de meer ontwikkelde lieden, en zelfs tot in de paleizen der vorsten. En in dit verband nu is het opmerkelijk, dat j uist in onzen hoog beschaafden tijd op allerlei wijs verschijnselen zich voordeden, die eveneens aan abnormale krachten doen denken, welke boven de gewone maat van ons menschelijke leven uitgaan. We laten nu met opzet de mantiek van de valsche profeten en de orakelen der oudheid rusten. De bezweringen en pogingen om de toekomst te voorspellen, waren oudtijds legio. Lezen we niet van Nebucadnezar bij Ezechiël, dat hij, met zijn leger staande voor tweeërlei weg, om uit Babel naar Jerusalem op te trekken, niet aan zijn generaals, maar aan de guichelaars vroeg, welke van die twee wegen hij met zijn leger had in te slaan. Deze mantiek was in allerlei vorm ontwikkeld, maar spreekt niet van bijzondere krachten en ging niet boven het normale uit. Het bleef bij het raadplegen van gewone dingen of verhief zich tot de exstase, gelijk bij de Pythia te Delphi en bij de valsche profeten van Israel. Ma^r heel anders staat het met wat deze guichelaars niet zeiden, maar deden. En als men te rade gaat met wat thans op allerlei manier aan het licht trad, dan ligt het vermoeden voor de hand, dat ook die toovenaars der oudheid vele buitengewone natuurkrachten en zielkundige verschijnselen gekend hebben, waarvan de kennis sinds verloren ging en thans weer aan het licht trad. We noemen slechts de Clairvoyance, het Sonambulisme, het Magnetisme, het Hypnotisme, de Psychometrie enz., en rekenen tot deze catagorie evenzoo het spiritisme, althans voor wat de mediums aangaat. In alle deze verschijnselen toch zijn hetgeen bet eerst opvalt de bijzondere hoedanigheden, die enkele personen blqken te bezitten, en die de gewone mensch mist. Niet alsof het qualiteiten waren, waarvan geen spoor in andere menschen te vinden was, maar die toch in deze buitengewone personen zich voordoen in een maat en op een wqze, zoover boven het gewone uitgaande, dat alle vergelijking wegvalt.

En hierbq komt dan een tweede ongewoon verschijnsel, waarvan we èn in de oudheid hooren èn thans opnieuw het gerucht opvangen, en dat bestaat in het contact van den geest van den eenen mensch met den geest van den anderen mensch, zoowel ten aanzien van nog levende als van reeds gestorven personen, soms zelfs, naar men voorgeeft, gepaard gaande met verschijningen van geesten uit de onzienlijke wereld. Iets waar te meer de aandacht op valt, omdat ook in de Schrift op meer dan één wijze van zulk contact melding wordt gemaakt. Het eerst denkt men hierbq vanzelf aan het gebeurde te Endor. Daar woonde een toovenares, en tot deze vrouw wendde Saul zich, om, kon het, een profetie te ontvangen over het lot dat hem te wachten stond. Daarop begint die vrouw haar bezweringen, en metterdaad verschijnt haar een geest, die tot haar schrik de geestvan Samuel blijkt te z^n. Zij ziet de verschijning en Saul ziet ze niet, maar wel hoort Saul de profetie die tot hem komt en die metterdaad is vervuld. Over dit gebeurde waren de uitleggers van het boek Samuel van oudsher verdeeld. Van den éénen kant zag men er niets dan toovenarq in, zoodat er van een werkelijk verschqnen van Samuel geen sprake was, terwqi men van den anderen kant staande hield, dat het God beliefd heeft, midden in het guichelendspe! van deze wichelares, metterdaad Samuel te laten verschenen, ten einde Saul zijn doodvonnis aan te zeggen. Naar de ééne voorstelling alzoo puur bedrog, naar de andere een wonder Gods; waarbij voor de laatste opvatting pleit, dat de toovenares zelve, zooals er staat, bij het zien opkomen van Samuels gestalte „schrikte". Deze verschijning van Samuel zou dan op één lijn staan met dé verschijning van Mozes en Elia op den berg Thabor bij de verheerlijking van Jezus. En het feit zou hier dus vast staan, dat metterdaad een overleden persoon, naar Gods wil of onder Gods toelating, aan wie nog op aarde verkeeren, zich openbaarde en tot hen spreken kon. Juist dus datgene wat thans opnieuw beweerd wordt, alleen met dit verschil, dat van Gods bestel veelal niet meer gewaagd wordt, en men thans beweert, dat de mensch zelf het in zijn macht heeft, om het contact met de dooden te laten werken.

Ook vooral hetgeen ons het Nieuwe Testament bericht omtrent de Besetenen wordt met dit vraagstuk in verband gebracht. De spiritisten toch beweren niet alleen, dat men contact met de geesten der gestorvenen kan hebben, maar dat er ook onder de nog levenden soms zulk een vreemdsoortig contact plaats grijpt, dat iemands eigen geest zich terugtrekt en zwijgt en een andere geest door zijn mond spreekt en door zqn wil handelt. Hiertoe behoort wat men noemt de Telepathie, maar ook het tijdelijk inwonen van een anderen geest in eigen geest. Mijers, wiens wetenschappelijke ernst hoog staat, geeft zelfs voorbeelden van een gevoelig persoon, in wien achtereenvolgens meerdere geesten indrongen en uit hem spraken; geesten die een geheel ander karakter vertoonden en tijdelijk den persoon in wien ze indrongen, geheel beheerschten. Dit beweren nu doet vanzelf aan de Bezetenen uit de dagen van Jezus' verschijning denken. Van die Bezetenen heeft men later geheel ten onrechte gewone krankzinnigen gemaakt, terwijl toch het verhaal toont, dat ze gansch anders optraden. In het land der Gergesénen ontmoette Jezus twee van den duivel bezetenen, d. w. z. twee ongelukkige wezens, in wie booze geesten gevaren waren. Niet die personen nu, maar de geesten die in die personen waren ingedrongen, spraken Jezus aan, en wel door den mond van de personen in wie ze huisden. Die aldus sprekende booze geesten toonden Jezus te kennen, v/ant ze spraken hem toe als: „Jezus, gij Zone Gods, wat hebben wq met u te doen? Zqt gij hier gekomen om ons te te pijnigen vóór den tqd? " Terwijl alzoo de personen zelve van Jezus niets afwisten, blqken die geesten Jezus te kennen, aan zijn macht te gelooven, en te weten, dat Jezus eens de geesten oordeelen zal. Ja, meer nog, ze toonen te

gelooven, dat Jezus macht ook over hen heeft, en daarom laten ze volgen: „Indien g^' ons uitwerpt, laat ons toe, dat we in de kudde zwanen varen". En zoo is het geschied. Duidelijk is hier alzoo de persoon zelf van den geest die in hem voer, onderscheiden; die geest woonde bij hem in; die booze geest maakte hem diep ongelukkig; en die geest kon weer van hem scheiden, want Jezus wierp hem uit. Nu laten we het diepgaand onderscheid tusschen den geest van afgestorvenen en den geest van demonen hier rusten. We kunnen nu alleen maar w^zen op het wondere contact, dat destijds bleek te bestaan tusschen hier op aarde levende personen en geesten uit de onzienl^ke wereld. En bepalen we ons hiertoe, dan valt niet te ontkennen, dat de verhalen die ons thans uit de kringen der spiritisten toekomen, in dit opzicht met de Evangelische verhalen strooken. In beide toch is hoofdzaak het contact tusschen twee geesten, waarvan er slechts één tot deze wereld twhoort. In zoover nu het Rationalisme de Bezetenen naar het rijk der fabelen had verwezen, is het voorgeven van het spiritisme pok voor de Schriftuitlegging van belang.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's