Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BR, S, D, VAN VEEN, hoogleeraar aan de Rijks Universiteit te Utrecht, HET STIPENDIUM BERNARDINUM, Geschiedenis eener Utrechtsche Academie-Beurs. Utrecht — G. J. A. Ruys — 191T.

Een eigenaardig instituut aan de Utrechtsche Akademie is het STIPENDIUM BERNARDIUM.

Het is de door DANIEL BERNARD gestichte Beurs, waaruit aan die Hoogeschool Theologie kunnen studeeren Duitschers en Hongaren en óók familieleden van den stichter.

Wat de Duitschers betreft, is dit nader beperkt tot die welke geboortig zijn uit den Pfalz.

Den len September van dit jaar zal dit instituut juist anderhalve eeuw hebben bestaan. Op den len September toch van 1761 stierf DANIEL BERNARD en werd „het testament waardoor het Stipendium in het leven was geroepen, van kracht".

In al die jaren hebben meer dan duizend jonge mannen van deze stichting genoten. De meesten hunner zijn predikanten geworden, enkelen brachten het, in Duitschland of Hongarije en ook wel in Nederland, tot privaatdocent of professor.

PROF. VAN VEEN, de tegenwoordige kerkhistoricus aan de Utrechtsche Universiteit, heeft zich de moeite getroost uit de bronnen het ontstaan en de geschiedenis van het STIPENDIUM BERNARDINUM op te diepen en gaf dezer dagen, onder den hierboven door mij vermelden titel, zijn studie als Feestgave in het licht.

Dit werk, aan welks uitgave blijkbaar bijzondere zorg is besteed en dat, met zijn sierlijken band, heldere letter en mooi papier, een indruk van voornaamheid geeft, is een eere voor den heer Ruijs.

Maar ook de auteur heeft er een zeer te waardeeren arbeid mee verricht. „Deze stichting", zegt PROF, VAN VEEN, „is steeds door een eenigszins geheimzinnig waas omgeven geweest", „Die geheimzinnigheid", zegt hij dan eenige bladzijden verder, „is nu niet meer noodig. Zij is zelfs niet gewenscht. Er is in bet beheer van het Bernardinum niets, dat het licht niet mag zien, en er bestaat geen enkele reden om iets te verzwijgen, dat anderen van nut kan zijn".

Metterdaad heeft de hoogleeraar, doordat hij, met de onpartijdigheid van den historicus, alles, ook d^t hetwelk wel eens verdonkeremaand wès, omtrent het BERNARDIUM hier aan het licht heeft gebracht, het waas der geheimzinnigheid doen optrekken.

Dan, niet slechts hierdoor en evenmin alleen door mede te deelen wat „anderen van nut kan zijn", maar ook jegens hen, die belangstellen in de vaderlandsche kerkgeEchiedenis, heeft bij zich door deze zijn geschiedenis van bet BERNARDINUM verdienstelijk gemaakt.

Zijn toch niet il de, meer dan duizend, BERNARDINERS van kerkhistorisch belang, daar zijn er onder aan wie dit praedicaat niet kan ontzegd, en voor bun biographic levert dit boek dan vaak een niet te versmaden bijdrage. Bovendien geeft het een kijk in de histoire intime van de Sticbtsche Alma Mater, welke door den invloed dien zij, dók in de anderhalve eeuw, die thans achter ons ligt, op de Gereformeerde Kerk ten onzent heeft gehad, voor de kennis der geschiedenis dier Kerk, niet zonder belang is.

Na een Inleiding behandelt de schrijver zijn stof in een negental hoofdstukken, en wel i. Zfe Stichter van het Bernardinum. 2. De stichtingsacte, 3. Het Curatorium. 4. De begiftiging met het Stipendium. 5, Studie en gedrag der Stipendiaten. 6. De uitkeeringen. 7. Nederlandsche alumni, 8, De dubbele portie. 9, In den vreemdethuis. Na een Slotwoord komt dan een vijftal Bijlagen en wel i. De familie BERNARD, 2, De familie DANIEL BERNARD GUILIAMSZ. 3. PoinC' ten. Leges, Bepalingen. 4. De Unter-of Nieder-Pfalz in 1761, 5, Lijst van Bernardiners.

Men kan er den heer VAN VEEN moeielijk een verwijt van maken, dat hij het raadsel niet tot oplossing heeft gebracht waarom BER­ NARD, die, al was hij in FRANKENTHAL geboren, toch geen Duitscher was, jaist Duitsche en Hongaarsche studenten in zijn testament bedacht. Omtrent de beweegredenen toch, welke den stichter van het BERNARDINUM daartoe hebben geleid, valt uit de bronnen, die den geschiedschrijver ten dienste stonden, zelfs niets te gissen, veel minder iets te weten, en v. VEEN heeft dan ook wèl gedaan hier een eerlijk ignoramus et ignorabimus uit te spreken.

Wat van DANIEL BERNARD zelf te weten is, heeft de hoogleeraar nauwkeurig ondezocht en beschreven. Afkomstig uit Frankrijk, had de familie BERNARD zich reeds in het laatst der 163 eeuw in ons land gevestigd. De ouders van DANIEL hebben slechts tijdelijk te FRAN­ KENTHAL in den PFALZ gewoond, waar hij dan den 27en October van 1676 is geboren, „Aangaande zijn jeugd", zegt v. VEEN, „weten wij niets". Zeker is alleen, dat hij als jongeling naar Amsterdam vertrok, waar bij rijke familie had. Uit zijn later leven weten wij, dat hij in dienst der Oost-Indische Compagnie was en het laatst als gouverneur van de kust van Coromandel. In Indië trouwde hij met de dochter van MELCHIOR LEYDEKKER, den zeer gefortuneerden predikant van BATAVIA. Nadat zijn vrouw in Indië gestorven was, keerde BERNARD naar Holland teiug en ging daar een een tweede huwelijk aan met zijn nicht ISABELLA BERNARD, „een juffsr van 41 jaai". Het echtpaar woonde eerst te AMSTERDAM, later te UTRECHT.

„Hoe rijk BERNARD ook was ^-en zijn uitvoerig testament van 1761 doet ons zien, dat bij verbazend rijk was — een gelukkig man is hij in de tweede helft van zijn leven niet geweest". PROF. V. VEEN, die dit waardeeringsoordeel uitspreekt, vertelt er bij, dat BERNARD veel verdriet van zijn kinderen uit het eerste huwelijk heeft gehad en dat het tweede huwelijk „met de juffer van 41 jaai" op een „scheiding van tafel en bed", met daaraan voorafgaand schandaalproces, uitliep. Men krijgt uit de biographie zoo den indruk, dat Mevrouw, die, om in de woorden van baar echtgenoot te spreken, „zo door baer eygen quaedaardige natuur als door instigatie van anderen de ruste in desamenlevinge had gebroken", aan deze treurigen afloop zeker mee schuld beett gehad, maar dat ook Meneer, die een vrij lastig perceel was, of om het met VAN VEEN meer euphemistisch te zeggen, „niet gemakkelijk in den omgang schijnt te zijn geweest", toch ook niet vrij uitgaat.

Uitvoerig handelt PROF. V. VEEN over de STICHTINGSACTE van bet BERNARDINUM, te vinden in BERNARDS testament van 1761, waarin o, m. vermeld staat de making van £ 9000 Engelsche Bank-aktiën ten behoeve van Pfalzische en Hongaarsche studenten in de gereformeerde theologie aan de hoogeschool te UTRECHT.

Hij vertelt hier verder van het verzoek van den testateur, dat met het bestuur dezer Beurs, de benoeming der stipendiaten, het toezicht op studie en wandel der gebenificieerden, zich zouden belastten de „gesamentlijke £d. Heeren Professoren in de Theologie der Gereformeerde Religie, dewelke van tijd tot tijd op de Universiteyt binnen de Stad Utrecht sullen zijn."

Aan dit verzoek om als Curatorium van het BERNARDINUM op te treden, hebben in 1761 de toenmalige Professoren: VOGET, ELSNERUS, en de twee BONNETS voldaan. En „hoewel zij het om eigen voordeel niet behoefden te doen en er eere voor hen nooit mee te winnen is geweest. Integendeel, de werkzaamheden der Professoren en hunne zorgen er meer dan eens door werden verzwaard, " — zijn ook de volgende generaties van theologische professoren te UTRECHT, tot op dezen dag als verzorgers van het STIPENDIUM BERNARDIUM opgetreden.

Wij vernemen daarbij o, m, van de moeielijkheden, die voor het Curatorium in 1878 ontstonden toen de inmiddels opgetreden „kerkelijke hoogleeraren" van meening waren, dat ook zij in zake het BERNARDIUM stem in het kapittel moesten hebben en dan ook hébben gekregen.

Ook slaat v. VEEN „de donkere bladzijde uit de geschiedenis van het Bernardium" op, die vermeldt van de „zeventig jaren van onrecht (1805—1876) toen men met verkrachting van des testateurs uitdrukkelijken wil, " ook Nederlanders, die niet van de familie waren, „in de zegeningen van Bernard liet deelen".

Een misstand waaraan eerst een einde kwam, toen de Faculteit besloot — 24 Juni 1876 — „voortaan geene andere, dan uitstuitend VLongzxtn en Pfahzische Stud, uit het Bernardium te beneficieeren."

Het is den hooggeleerden schrijver bij dit alles ook uitnemend gelukt, ons een blik te doen slaan in het leven der Bernardiners aan de hoogeschool te UTRECHT en in de wijze waarop de Stichting heeft gewerkt.

Ook van bet „gezellige leven" der vreemde studenten, van hun CONVENT en hun VXREIN, vertelt hij op onderhoudende wijze en verzuimde daarbij niet hun „Vereinslied"

Hoch utrecht, du solist leben Du Stadt am alten Rhein; Dass hier wir wacker streben Nie wirds vergessen sein.

In zijn monographie op te nemen.

Het boek heeft aanspraak op de belangstelling ook van hen, die buiten den kring van de Utrechtsche Universiteit staan, en heeft ook nog een anderen waarde dan die van een „Feestgave, "

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1911

De Heraut | 4 Pagina's