Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met geen lust bevangen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met geen lust bevangen”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doorzoekt u zelven nauw, ja doorzoekt nauw, gij volk dat met geen lust bevangen wordt, Zepbanja 2 : I.

„Gij zijt met geen lust bevangen" is een verwijt, door Zepharja tot de inwoners van de heilige stad gericbt. Ge moest met den lust bevangen zijn om uw God te dienen, en ge zijt 't niet.

Nu wordt dit gemeenlijk gezegd van iets ziilijks. Zoo van het volk in de woestijn, dat het met lust bevangen werd, om vleesch te eten. Toch kon het daarom zeer wel ook op het geestelijke worden overgebracht. Dronkeszijn is een zinlijk kwaad, en toch zingt de psalmist van dronken-zijn van vreugde in Gods huis, en betuigt de profi^et ons de geestelijke weelde van hen die „dronken zijn maar niet van wijn". Er bestaat tusschen ons zinlijk en ons geestelijk leven zinbeeldig verband. Ge moogt niet dronken zijn van wijn, maar ge moet dronken zgn van heilige bezieling. En zoo ook, ge moogt niet bevangen zijn van lust in 't overdadige, maar ge moet bevangen zijn van lust ia den dienst van uw God.

Lust, en nog sterker wellust, wordt daarom in de Schrift in tweeërlei zin gebezigd, èa in zinlijke, èn in geestelijke beduidenis. De apostel bestraft hen, die menigerlei begeerten en wellusten dienen, maar de profeet dankt zijn God, die zijn volk „verzadigt uit den beker zijner wel lusten." De hartstocht wordt het eerst ontdekt in het zinlijke, omdat daarin de hartstocht het eerst opkomt, maar ze moet, om geheiligd te worden, juist uit het zinlijke op hel geestelijke worden overgebracht. Ge zijt met lust bevangen voor de aardsche dingen, maar wat u ontbreekt is, dat ge niet evenzoo en niet even machtig bevan gen zijt met lust voor de heilige dingen, en den echten hartstocht nog mist, die u trekken moest naar den dienst van uw God.

Wat lust is, voelt ge 't best aan het woerd lusteloos. Ge zijt lusteloos, als ge voor niets zin, in niets trek, naar niets drang in u gevoelt; als 't alles u onverschillig laat; ais er voor niets een hartstochtelijke bezielicg in u opleeft; en als, naar een echt-Nederlandsche uitdiukkicg, „niets u schelen kan."

Zocde blijft zonde, masr ze heeft dit, dat ze gemeenlijk een sterke begeerte opwekt, een rusteloozen hartstocht in den zondaar gaande maakt, en een sterken lust in hem ptikkelt om het doel van zij a zondig verlangen te bereiken. Een dief is slecht, maar de lusteloosheid kent hij niet. Integendeel, zijn zondige begeerte laat hem geen oogeablik met tust; steeds is hij bezig met zijn plannen om te rooven; hij zint er op en hij droomt er van; en als 't er op aan komt, waagt hij btj een inbraak zijn leven. En zoo is het niet alleen met den dief, maar met eiken zondaar. Alle zonde heeft dit eigenaardige, dat ze rust noch duur Iiat; dat ze gedurig weer den hartstocht gaande maakt; alle krachten spant; zinnen en denken bezig houdt; en den tocht uit het hart zich rusteloos op het begeerde voorworp richten doet.

Is er een zondige ontwikkeling in ons gaande, dan ontbreekt delust nooit. Dan zijn we altoos en onverbiddelltjk in onzen lust bevangen. En de heilige kunst is nu maar, om, als we van oazen zondigen weg tot onzen God bekeerd zijn, dienzelfden lust, dienselfden hartstocht, en diezelfde innerlijke prikkeling op het heilige over te dragen.

In het lustelooze ligt iets den mensch onwaardigs. Da lustelooze wil niets, beoogt niets, wordt door niets geprikkeld, gedrongen of aangedaan. Hij is als een plant die verdorde, als een beek die droog liep. En nu is dit juist het pijnlijke, dat onze zondige natuur op eens wakker wordt, opleeft, zich inspant, en door lust verteerd wordt in het onheilige, en dat daarentegen op heilig gebied een matte dorheid zoo gedurig alle edeler lust bant.

Het is die sterke lust, die spannende begeerte, die brandende hartstocht die het leven der wereld gedurig zoo interessant maakt, en in allerlei verzonnen verhaal ons wordt voorgeschilderd, om den lezer van het verhaal te boeien. Het is maar al te waar, dat het verhaal van een zondige en hartstochtelijke ontwikkeling boeit, terwijl omgekserd het verhaal van een stil en deugdzaam leven, dat buiten strqd omgaat, vaak den lezer doet inslapen. In het zondige wereldleven zet de lust op alle leven een exponent, verhoogt het in beteekenis en maakt het rijk, terwijl omgekeerd in het gewone stille burgerlijk leven die exponent maar al te zeer ontbreekt, en vooral in het heilige niet dan zeer spaarzamelijk gevonden wordt.

Dit ligt aan onzen zondigen toestand. De lust naar het zinlijke en onheilige ontsteekt een vuur dat vanzelf voortbrandt; terwijl omgekeerd de lust naar de heilige dingen veel te flauw in ons opleeft, al te spoedig weer wordt neergedrukt, en ons daarom zoo vaak in 't heilige verkeeren doet zonder gloed van hoogsr bezieling. Ia de dingen der wereld waakt de hartstocht van zelf op, ze hebben vanzelf vat op ons hart, en, is ons hart er door geraakt, dan slepen ze ons mêa; maar in de heilige dingen wordt datzelfde hart veelal niet dan zeer oppervlakkig aangedaan, zoodat we er wel in mtè leven, maar vaak meer uit gewoonte en sleur, en zonder dat de vonk uitspat die ons hart in gloed kon zetten.

Ia de dagen der Reformatie was dit anders; toen zette ieders lust zich op de heilige dingen, was men er vol van, en ging men er met al den hartstocht zijner ziel naar uit; en zoo ook heeft ieder onzer in de dagen zijner bekeering de ure gekend, dat de lust naar het heilige m alles bij hem op den voorgrond stond. Wat lust in het heilige is, weten we wel, en de historie meldt het OKS wel, maar na de bezielde actie komt altoos weer de verslapping, en gedurig klaagt onze ziel zichzeive weer aan, dat de matheid ons de ziel doet verdorren, en dat onze geest veelmeer bevangen is in den geest die naar 't zinlijke trekt, dan in den geest die ons dorsten doet naar onzen God.

Nu kan dit op aarde niet anders. Even natuurlijk als 't ons eens in het Vaderhuis zal aijn, om door den iust, den wellust naar onzan God steeds in liefde dronken te zijn, even natuurlijk is 't ons, dat hier op aarde het hoogste wat we bereiken kunnen is, een gedurig afwisselen van oogecblikken wan last in onzen God, met oogenblikken dat de lust in de dingen der wereld aan onzen lust ia onzen God weer het zwggen oplegt. Het onderscheid tusschen beide toestanden kent ieder voor zichzelf het best. Dorsten naar zijn God in tijden van nood en angst. Genieten in zijn Gjd in tijden van geestelijke opwekking en verheffiag. Ea dan die zalige oogenbl kken dat het gebed ons verruimt, het lied ons bezielt, het woord ons verrukt en innerlijke zielsverrukkiog ons zalig maakt. Maar dan volgen weer die matte uren, dat we weer de vensters toesluiten, dat er geen zonnestraal bij ons binnenkomt, dat het geestelijke ons koud en onverschillig laat, en dat de lust van ons hart, eerlijk gesproken, niet naar God uitgaat, maar, al is het niet naar zonde, dan toch naar de gewone wereld. Onze omgeving werkt daarop in, en vooral iij, die bijna geen gemeenschap met geloovige broeders en zusters kennen, worden door dit gevaar van lusteloosheid gedurig beslopen.

Er behoeft daarom nog geen onheilige of onvrome stemming in onze ziel op te komen. Zelfs kan het zeer wel zijn, dat we onze lezing van de Schrift en onze gebedsure getrouwelijk waarnemen, en er zelfs met onze ziel bij zijn. Maar lust is toch iets anders. Dorsten naar God, naar den levenden God, laat 't hart niet in stille rust, maar zet het in actie, maakt de begeerte gaande, prikkelt den heiligen hartstocht, en gunt ons geen ruste eer we onzen God weergevonden hebben.

En dan komt het er maar op aan, dat we dit ons verkeeren in zoo dorren toestand inzien, dat we eerlijk voor onszel/en zijn, dat we geen vrede nemen met wat beneden den maatstaf van 't heilige blijft, dat we onze geestelijke lusteloosheid verfoeien en voor G d aanklagen, en dat we van Hem 't afbidden, datHrj zelf, door ons steeds weer te trekken, den lust, den dorst naar Hem in onze ziel weer doe opleven.

Het „hijgend hert" kan niet meer, omdat het van dorst bezwijkt. En zoo moet het ook ons te moede zijn. We moeten ons niet een lust naar onzen God aanpraten, die toch slechts schijn zou zijn, neen, onze God moet ons zoo eiken morgen en eiken avond de behoefte van ons hart zijn, dat we buiten Hem niet kunnen. Het moeteen honger naar onzen God zijn, die eiken dag weer als de honger naar het brood des levens in ons terugkeert, en ^ie daarom niet anders dan door God zelven in ons gestild kan worden, omdat ons menschelijk hart alleen op Hem is aangelegd en alleen door Hem kan leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 augustus 1911

De Heraut | 2 Pagina's

„Met geen lust bevangen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 augustus 1911

De Heraut | 2 Pagina's