Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De vaden der barmhartigheden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De vaden der barmhartigheden”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden, en de God aller vertroosting. 2 Cor, I : 3.

In den Vader-naam, waarmee we onzen God eeren en ons zelf de ziel verkwikken, doelt de godvruchtige gedachte allereerst op onze herkomst, op onze wedergeboorte, op ons kindschap. Vader is onder menschen de naam voor dengene aan wien we ons leven, ons bestaan, ons aanzijn danken, uit wien we geboren zijn, en in wiens stam en geslacht we zijn ingelijfd. £n zoo nu ook is het bij den Vader-naam onzes Gods. Ook in den Heere onzen God beduidt de Vader-naam, dat Hij ons ten leven verwekte, dat we als zijn kinderen uit Hem geboren zijn, dat we den Heere ons tweede leven te danken hebben, en dat de band die in ons geestelijk leven ons aan Hem als onzen Vader verbindt, gelegd is voor eeuwig en al ons heil in zich bevat.

Zelfs past de Schrift den Vader-naam ook toe op onze eerste geboorte, zoodat God de Vader is van alle vleesch. Zooals het bij Jesaja heet: „Nu, Heere, Gij zijt onze_^Vader, wij zijn leem. Gij zijt onze pottebakkeren wij zijn uw handwerk". Doch dan geldt bet van alle kinderen der menschen. Of ook kan het op een bepaald volk toegepast, gelijk 'dit met Israel het geval was. Vandaar dat de Heeie tot Israel zegt: „Ik ben Israel tot een Vader."

In Gods wezen ligt 't Vader-zijn, omdat in Hem de oorzaak en oorsprong van alle leven ligt. Niet God wordt Vader genoemd, om Hem met een vader op aarde te vergelijken. Veeleer omgekeerd wordt ook onder menschen van een aardscben vader gesproken, om uit te drukken, hoe God de Heere een af beeldsel van zijn band met zijn levend schepsel in den aardschen vader gelegd heeft.

Ge gaat daarom feil door te zeggen: „Onze vader op aarde zorgt voor ons, beschermt ons en redt ons uit den nood. Ëvenzoo doet onze God. En daarom geven we ook Hem den Vader-naam." Wat ge te belijden hebt is eer vlak omgekeerd. Het oorspronkelijk Vaderschap is in God, en het is de eere van een vader op aarde, om tegenover zijn kroost het beeld van onzen God te vertoonen.

In hooger zin nu brengt de Schrift dezen Vadernaam op onzen God als den verwekker der wedergeboorte over. Alleen wie in de wedergeboorte zijn tweede leven ontving, is in vollen zin Gods kind. En het zijn Gods kinderen in dien hoogen en geestelijken zin, die den geest der aanneming ontvangen hebben, waarin zij roepen: Abba, Vader! omdat de Heilige Geest met hun geest getuigt, dat ze kinderen Gods zijn.

Toch is hiermee de beteekenis van den Vader-naam in 't minst niet uitgeput. Dat uit God de oorsprong van ons tweede leven is, staat in den Vadernaam op den voorgrond, maar drukt toch slechts een deel uit van wat er in ligt.

Er ligt ook in wat het Vaderhart voor ons voelt, voor ons zijn, en voor ons doen wil. En met het oog daarop noemt de apostel onze God: „den Vader der barmhartigheden", en op grond hiervan: „den God van alle vertroosting".

Let wel, er staat: de Vader der barmhartigheden in 't meervoud. Er is in God niet maar één enkele barmhartigheid, veeleer zijn zijn barmhartigheden vele. Het begint daarmede, dat onze God een Vader der weezen is, om in het bijzonder gemis van een wees door een bijzondere genade te voorzien; maar van dit punt uit gaat die barmhartigheid al voort, al verder, tot ze ten laatste zelfs wordt een Goddelijk mededoogen met zijn in zonde gevallen kind.

Er is barmhartigheid in onzen God voor ons, als ons leed en droefenisse treft, als ons bittere smart bet hart wondt en teleursteUing de ziel verscheurt.

Er is een nog inniger barmhartigheid te onswaart in onzen God, zoo dikwijls vervolging en verdrukking ons deel wordt en we door ons geloof en door ons vasthouden aan Hem, met smaad en laster, zoo niet met tegen ons gekeerd geweld, ja met de vreeze des doods gejaagd worden.

Er is een ondersteunende barmhartigheid in onzen God, als onze kracht te kort schiet, als we tegen den stroom niet op kannen, als we dreigen te zinken en het hoofd niet boven water kunnen houden; en deze barmhartigheid onzes Gods legert zich om ons, volstrekt niet alleen in het geestelijk worstelen, maar in ons uitwendig leven evenzeer.

Toch neemt die barmhartigheid onzes Gods haar hoogste gestalte eerst dan aan, als ze zich erbarmt over onze geestelijke ellende. Ze gaat dan over in genade. Ze ziet de onheiligheid die ons verzoekt. Ze ontwaart de satanische e macht die over ons kwam. Ze voorzag den eeuwigen dood waarheen het alles afgleed. En toen is uit het Vaderhart van onzen God de beweging der ontferming opgekomen, die ons den weg des heils ontsloot. De Heere onze God wordt niet onze Vader na ons verlost en gered te hebben, maar omdat Hij onze Vader is, stak Hij ons de reddende hand toe, greep Hij ons ten leven, en heeft hij de banden des doods voor ons losgemaakt.

Vader van zijn eeniggeboren Zoon, maar, zij 't ook in veel lager zin, toch de Vader van de mensch* heid die te loor ging, schonk Hij ons als Vader dien eeniggeboren Zoon, om ook uit die menschheid nog te redden al wat in 't eeuwig Besluit als zijn kind bezegeld was.

Doch zelis hier blijft 't niet bij.

Ook na den verloren zondaar ten leven verwekt te hebben, hem in Christus te hebben verlost en verzoend, en hem 't getuigenis des Geestes in de ziel te hebben doen dalen, blijft diezelfde God zijn herboren kind nog altoos met gelijke barmhartigheid omvangen en voegt er een nieuwe barmhartigheid bij.

Het toegebrachte kind is nog op aarde, is op die aarde nog aan verzoeking en nawerking van zonde blootgesteld. Bang is de strijd, hieruit geboren. En nu is het opnieuw met Goddelijke barmhartigheid, dat onze God dan zijn dolend kind opzoekt, met ontferming vertroost, en weer sterkt om in den strijd te volharden en te overwinnen.

Die laatste barmhartigheid nu is de hoogste En ge gevoelt zelf waarom? Denk u slechts even in de gewaarwordingen onzes Gods in, Er was een zondaar die verloren ging. God heeft zich toen zijner ontfermd. Hij gaf hem zijn eenigen Zoon ter verlossing. Hij straalde licht in de donkerheid zijner ziel. De adem des levens deed hem opwaken uit zijn geestelijken dood. En toen juichte de herborene. Hij voelde zich als kind van God. Hij psalmeerde en zong het uit in heilige geestdrift. En niet uitgeput waren zijn beloften, zooals hij nu voortaan voor zijn God leven, zich zijn God toewijden, en al wat zondig was uitwerpen zou. Maar nu de uitkomst?

Niet lang, of die zich sterk waande, struikelde, Die struikelde viel. Die viel toefde om op te staan. En hieruit scheen 't, of 't al weer te loor was gegaan.

Dat giug niet met den lust van 't hart Veeleer leed het hart er bitter onder. .Maar de kracht bezweek. De verleiding was te machtig. De verzoeking te sterk. En het einde was, dat Gods lieve kind weer in zijn zonde lag, en niet anders kon doen dan bitterlijk om zijn zonden weenen.

Vanzelf ghig dat alles tegen zijn God in. Het was een telkens weer ontheiligen van zijn heiligen Naam, een miskennen van Zijn liefde, een ingaan tegen Zijn heilig gebod. Zoo kon de oorn Gods niet uitblijven, want de Heiligheid nzes Gods duldt in het Vaderhart geen verrag, geen vrede met wat onheilig is in ijn kind.

Doch in dien toorn mengt zich nu de onterming, en hierin is de hoogste uiting van ods barmhartigheid. Zijn kind heeft zijn Vaders ere aangerand, de gehoorzaamheid verzaakt, zijn liefde gewond, zijn toorn doen opwaken, maar et dat al, hij blijft Gods kind en God blijft an dat kind Vader.

En dan waakt het Goddelijk mededoogen p. De strijd uit het hart van zijn dolend kind wordt in Gods Vaderhart als een strijd tusschen toorn en ontferming overgebracht. God ziet 't, hoe zijn kind nog waggelt. Hij ziet 't hoe satan hier sluw op loert om em nog verder af te leiden en nog dieper e doen vallen, en nu treedt barmhartigheid usschenbeide. De toorn laat af, de ontferming omt boven. Als Vader grijpt onze God zijn worstelend kind bij de hand, draagt hem, gelijk een herdat het verloren schaap in zijn armen draagt, door den storm en de worsteling heen. it juist verteedert het hart van 't zondige kind. et 't hart in hem die viel, om. Eu het einde s, dat 't Vaderhart van God het kinderhart n den gevallene weer doet opleven en dat de engelen Gods juichen, ziende hoe ook nu weer aan satan zijn prooi ontrukt werd en de.lieide Gods overwon.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„De vaden der barmhartigheden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's