Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXI.

Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen. Rom. II : 36.

Uit het getuigenis, dat de Heere onze God alle dingen gewrocht heeft om Zichzelf s wille, nog versterlct door de apostolische belijdenis, dat alle dingen zgn uil God, door God en tot God, en dat in dit verband Hem „de heerlgkheid toekomt in der eeuwigheid", volgt rechtstreeks de conclusie, dat dus ook dit ons aardrijk en geheel deze wereld, gelijk ze uit zijn Scheppershand voortkwam, Gode eere moet geven. Dit nu geschiedt niet, en komt niet tot zijn recht, zoo ge stelt, dat, als we zoo zeggen mogen, reeds dadelijk na afloop van de Schepping de val heel ons geslacht en de vloek heel het aardrijk verdierf. Ea stelt ge nu in de tweede plaats, dat, na het intreden van val en vloek, al wat voorafging zijn beteekenis verloor, en dat het eenige waarop het nu aankwam, was, om den mensch te redden, dan gaat heel de machtige gedachte te loor, dat ook die oorspronkelijke Schepping in het aanzijn trad om Gods naam te verheerlijken, en onderstelt ge, dat de spil waarom ook in de eerste Schepping alles zich wentelde, niet God was, maar de mensch. Handhaaft ge daarentegen met kracht en klem het getuigenis, dat alle ding alleen en eeniglijk in God zijn bestaansreden vindt, dan volgt hieruit van zelf en rechtstreeks, dat uit hetgeen in die oorspronkelijke Schepping door God gewrocht, gelegd en bedoeld was, vroeg of laat tot Gods eere alles moet openbaar worden en te voorschijn komen, wat God de Heere bq en onder het scheppen voor zijn eigen eer en voor de verheer-Igking van zijn Naam hiermede op het oog had.

Zelfs kunnen we nog verder gaan en zelfs Gods eere en de verheerlijking van zijn Naam ter zijde zetten, dat toch de stelling waarvoor we opkwamen, blijft doorgaan. Spreuken VIII reikt ons den sleutel om in dit geheimnis in te dringen. Bij ons menschen gaat de zucht om onszelven op den voorgrond te dringen, zoover, dat we ons vaak inbeelden dat God de Heere zijn onmetelijke Schepping alleen daarom in het leven riep, opdat wij die bewonderen zouden, en dat wij uit het diep besef van onze bewondering Hem daarvoor de eere zouden toebrengen. De onderstelling wordt dan, dat God be­ o hoefte heeft aan ons eerbetoon en aan onze d eerbetuigifig, en dat Hij, om die beide o van ons te ontvangen, het heelal schiep. Heel de Schepping wordt dan middel om ons een inzicht in de Majesteit des Heeren te geven, en uit dit ons inzicht in de Majesteit des Heeren moet dan onze lof en onze aanbidding van zijn heiligen naam geboren worden. Nu komt het natuurlijk niet in ons op, te beweren, dat niet ook dit een der doeleinden van de Schepping zou zijn. De Schrift zegt dit duidelijk. Waar we alleen tegen opkomen is de voorstelling, alsof hierin het hoogste, het eenige, het aliesbeheerschende doel van de Schepping lag. Hiertegenover toch stellen we, dat, ook al ware er geen engel of mensch ooit geweest, God de Heere toch een luisterrijk heelal had kunnen scheppen, alleen om Zichzelfs wil, om er zelf in te genieten, en er Zich zelf in te vermaken. Dit zeggen nu rust op wat ons in Spreuken VIII werd geopenbaard. Daar toch lezen we, hoe de opperste Wijsheid betuigt, dat nog eer iets geschapen was, toch het plan der geheele Schepping, als we ons zoo mogen uitdrukken, van eeuwigheid af bij God gereed was, en dat in dit plan Gods „dagel^ksche vermakingen" waren. „De Heere, zoo luidt dit prachtige woord, bezat mij in het beginsel zijns wegs, voir zijn werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde. Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water. Aleer de bergen ingevest waren, vóór de hemelen was ik geboren. Toen Hij de hemelen bereidde was ik daar.... Toen Hij de zee haar perk zette, opdat de wateren zijn bevel niet zouden overschrijden, ja, toen Hij de grondvesten der aarde stelde, toen was ik een voedsterling bij Hem en ih was dagelijks zij'n vermakingen, voor zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld ziJBs aardrijks."

Duidelijker en beslister kan niet worden uitgesproken, dat God zijn werk voltooid heeft, niet allereerst om er de eere van het creatuur voor te ontvangen, in aanmerking komen. maar om er zelf in te genieten. Het andere komt er bg, maar is geen hoofddoel. Het vloeit er uit voort en het kon niet uitbleven, maar was op zichzelf niet noodzakelijk, alsof de Schepping zou zijn uitgebleven, zoo dit er niet door ware bewerkt. Het is er mee als met een geniaal kunstenaar op aarde. Een laag staand kunstenaar schept zijn kunst om het geld dat er hem voor zal geboden worden. Een kunstenaar die hooger staat, beitelt en penseelt om lof van het publiek in te oogsten. Maar de hoogste kunstenaar ook onder de kinderen der menschen geeft aan zijn schepping inhoud en vorm, noch om 't geld, noch om menschenlof, maar om 't schoone zelf en om er allereerst zelf de bevrediging van zijn dorst naar het schoone in te vinden. Een vaardig, hoog staand geniaal schilder zou naar het palet grijpen, al leefde hij geïsoleerd op een onbewoond eiland; alleen wie lager staat werpt het penseel weg, zoo het publiek niet kan opkomen om hem te bewonderen. Dit raag ook bij den kunstenaar op aarde er wel bij komen, maar de aandrifi om 't kunstschoon voort te brengen, moet hem van Hooger toekomen, en moet hem dringen en persen in de eigen borst. Wie iets schreef, of zong, of penseelde of beitelde, en dan vóór alle dingen er naar vischt, wat de critiek, wat het publiek er over oordeelt, en of hem wel eer en lof wordt toegezwaaid, zal 't nooit ver brengen. De van God geboren kunstenaar kunstelt om de kunst, en niet om 't wierook dat Hem zal worden toegezwaaid. Ook dien lof mag hij wel indrinken, en die lof kan hem wei zoet zijn, maar altoos moet 't schoone hem hooger dan hij zelf staan. Niet hij moet 't middenpunt worden, maar altoos planeet blijven, schitterend bij 't licht van zijn Zon. En is dit nu reeds alzoo onder menschen, hoe zou 't dan anders bij God ^rjn? Hoe zou dan de lof van het creatuur voor iijn God ooit hoogste motief der Schepping kunnen wezen? Het is veel meer genade, dat onze God deze lof en eerezegging van ons aannemen en aanvaarden wil, maar eerste doel en hoofddoel van al 't geschapene is en blijft altoos, dat God zelf er in geniet, dat God zelf er zijn vermakingen in heeft. Als God de nachtegaal in 't woud laat zingen, is dit niet alleen en eeniglijk opdat de mensch 't hooren, en er den Schepper van dien vogel in verheerlijken zou. Of is 't niet alzoo, dat de nachtegaal ook dan, ook daar zingt, waar geen menschelijk oor zijn zang beluistert? En is het niet evenzoo waar, dat tal en tal van menschen de nachtegaal beluisteren, zonder dat hun hart zich tot God verheft? God zelf hoort den nachtegaal, dien Hij tot zoo schoonenzang bekwaamde, en God geniet er in. Zooais ook de Psalmist jubelt in bet gedierte op uizend bergen, dat door geen menschenoog is bespied en waar Gods eigen vermakingen in zgn.

Niet terloops, maar met vollen nadruk moet er daarom klem op worden gelegd, dat de wereld, gelijk ze uit Gods hand voortkwam, de roeping had om allereerst voor God zelf een oorzaak en bron van Goddel^ke verheuging te zijn, en eerst in de tweede plaats te strekken had, om Hem eere te doen toebrengen door zijn creatuur, zoowel omhoog in de wereld der engelen, als hier beneden in de wereld der menschenkinderen. Daarop was deze wereld aangelegd. Daartoe had God Almachtig zooveel van zijn schatten en van zgn krachten in deze wereld verborgen. En daarom kan deze wereld haar Voleinding niet vinden, tenzij vooraf door dit wereldgeheel die roem, die lof en eere aan het creatuur was afgedwongen. Om voorshands slechts één ding te noemen. In deze Schepping school ook het vermogen om parels te vormen, en in die voleinde parels een schitterende pracht te doen uit stralen. Op zich zelfintusschen vormen zich deze parels niet organisch, maar accidenteel in schelpdieren in de Zuidelijke zeeën. Dat is niet toevallig, maar naar Gods bestel. Zijn doel en oeleg is geweest, dat deze parels zich vormen zouden, veelal uit het paarlemoer, en eerst dan voleindt dit zijn bestemming, zoo de parel voor Gods oog schitterde en, door den mensch opgevischt, bewondering uitlokte. Maar hiertoe moest het dan ook komen, of geheel de parelvorming zou bij het creatuur haar doel gemist hebben. Eenmaal de Schepping tot aanzijn geroepen zijnde, moest er alzoo een proces volgen, waardoor al wat in kiem in die Schepping verborgen lag, uit deze kiem allengs tot volle openbaring kon komen. Schatten lagen in die wereld verscholen, en die schatten mochten niet schuil blijven, maar moesten de één voor de ander na aan het licht treden. Er moest uit komen wat God er in gelegd had, omdat eerst bg en door dit uitkomen de macht en de wijsheid Gods haar verheerlijking vindt. Een eikel is schoon, maar zoo er nooit anders dan eikels waren geweest, en nooit de eikeboom ware opgeschoten, zou er nooiï vermoed zijn, wat wondere pracht in dien eikel school. In een geniaal kinderkopje schuilen schatten van wijsheid en denkkracht en phantasie, maar dat alles wordt eerst openbaar zoo dit kindeke groeit en zich ontwikkelt en geheel volwassen wordt. En zoo was het met heel de Schepping. Heel deze wereld, nadat ze geschapen w< '^> vormde een onmetelijke schatkamer; een Goddelijk museum, waarin alle hooge creatuurlijke waarden verscholen lagen, maar aanvankelijk zoo, dat het zich alles in duister en donkerheid verborgen hield; en eerst naar gelang bij de ontplooiing en de ontwikkeling van dit alles het licht der historie er over opging, kwam uit wat er in school, ontving alles zijn glorie en werd de Heere onze God er in verheerlijkt. Voor zich zelf genoot de Heere onze God er in van den aanvang af, ja, eer het al uit het plan in de realiteit was overgegaan; maar toen er eenmaal in de engelen en in de menschenwereld creaturen optraden, die dezen rijkdom waardeeren konden, moest het alles uit de kiem naar buiten treden, en zoo eerst ontving de Heere onze God van het creatuur de verheerlijking van z^'n naam.

Nu voelt men bg eenig nadenken, hoe diep deze overweging in het vraagstuk der Voleinding ingrijpt. Min nadenkend zou men kunnen zeggen: Indien dan reeds in het Paradijs de zonde insloop en de zonde in haar gevolg den vloek met zich bracht, waarom is dan toen niet terstond de toch bedorven wereld op eens en geheel vernietigd? Almachtig als hij is, had God de Heere toch weer onmiddellijk een betere, een geheel nsvuwe wereld kunnen .< < cheppen. Het beroep op de uitverkorenen doet hierbij niets af. Ongetwijfeld moet, gelgk onze Kerken belijden, „het getal der uitverkorenen vol worden, " maar wat zou belet hebben dat alle uitverkorenen in het eerste begin geboren waren, en dat alzoo aan dezen eisch in een korte spanne tijds volJaan werd? Vergeet niet, dat, globaal berekend, ver over de 3000 millioen personen in één enkele eeuw het levenslicht aanschouwen, ongerekend nog de millioenen die reeds als kraamkinderen wegsterven. Dit alles zgn uitvluchten, waarvan we op zich zelf de waarheid in 't minst niet verdenken, maar ze lossen het probleem niet voor ons op. Stelt men eenerzijds de Majesteit van de Schepping Gods, en anderzijds de gifkiem die intrad, dan doet zich onwillekeurig de vraag voor: Had het zondige proces niet sneller kunnen verloopen, en had niet terstond daarna deze wereld een einde kunnen nemen? We rekenen nu reeds met 60 eeuwen die verliepen, had dit proces niet in veel, veel minder tgd kunnen afioopen? Die vraag is zelfs zoozeer gewettigd, dat gedurig en telkens weer de Christelijke Kerk zich de vraag gesteld heeft, of de wederkomst des Heeren niet binnen zeer korten termijn aanstaande was. Ia de eerste twee eeuwen heeft die vraag gedurig zelfs heel het kerkelijk leven beheerscht. Reeds in de dagen der apostelen kwam ze gedurig op. En al verloor ze daarna lange jaren haar beteekenis, toch dook ze telkens weer op, zoo dikwijls harde vervolging de gemeente vertwijfelen deed aan een verdere roeping op deze aarde. En voorzooveel meer vredige toestand daarop volgde, zijn er toch alie eeuwen door kleine groepen en secten opgestaan, die onder den naam van Latterday saints, of wat ook, de nabijzfjnde wederkomst des Heeren weer sterk op den voorgrond plaatsten, en zelfs meenden te kunnen uitrekenen, binnen hoevele jaren ze te wachten stond. Een loop der dingen, waarbij tevens zij opgemerkt, dat, neemt men eenmaal dit standpunt in, tal van uitspraken der Heilige Schrift, ja meer dan éen woord van Christus zelf, dit inwachten van een schier onmiddellijke Voleinding schijnen te begunstigen. Rekent men alleen met de Christelijke hope, d. w. z. bekommert men er zich niet om, hoe 't met de wereld gaat, en trekt men al zijn aandacht saam op de ééae groote gebeurtenis die de zaliging en verheerlijking der uitverkorenen zal voleinden, dan is het volkomen te verstaan, dat een veel vroegere afloop der dingen schier moet worden ingewacht. Met allen eerbied gezegd, valt 't op dit standpunt tégen, dat het leven dezer wereld eeuw in esuw uit altoos stil door blijft gaan. Vandaar dan ook, dat de Kerk, door dien gestadigen voortgang verwend, zich als Kerk steeds meer van de Wederkomst van Christus heeft losgemaakt, om zich, geheel te verliezen in haar zorg voor het leven hier beneden, Met de Schrift voor zich, kon ze het zoo heel anders zich hebben voorgesteld. Nu men zich in de daardoor opgewekte verwachting zag teleurgesteld, trok men later z^n aandacht van dit geheele probleem af. En zoo is het te verklaren, dat zoo duizenden en duizenden geloovigen, leven en sterven, zonder schier ooit met heiligen ernst over de Voleinding der dingen te hebben nagedacht, of althans er te hebben in geleefd.

Ware het van de ure af dat de zonde insloop en de Genade redding verspreidde, er uitsluitend om te doen geweest, om die redding te laten doorwerken bij hen voor wie ze bestemd was, dan ware er geen reden denkbaar geweest, waarom het verloop der eeuwen zoo pijnlijk tragisch zich moest voortbewegen, en zoo schier zonder eind aanhouden, en de eigenlijke, natuurlijke reden waarom het zoo moest en niet anders kon, nam men in zijn gsdachtenwereld niet op; eenvoudig omdat men het groote wereldprobleem eeniglijk uit het oogpunt van den mensch bezag, en verzuimde dit probleem allereerst met den Schepper zelven in verband te zetten. Een menschelijk kunstenaar die een machtig kunststuk onder handen nam, b. v. een majestueus schilderstuk, zou, bijaldien een vergissing zijnerzijds, of een hand van buiten af, of zelfs een dier, toen het bijna af was, het zóó schond, dat het niet meer te redden was, heel het doek kunnen verbranden en een nieuw doek op het paneel spannen. En dit zou hij daarom kunnen, omdat het doek phantasie toonde, en geen realiteit. Bij een vader en moeder daarentegen kan dit weer niet. Is uit den echt van vader en moeder een prachtkind geboren, en wil het ongeluk, dat een accident intreedt of ook een val dit kindeke wondt en schendt, dan kunnen ze daarom niet dit kindeke vernietigen, denkende een ander kind kan plaatsvervanger zijn; maar moeten ze aan dit verwonde en geschonden kind hun zorg en hun liefde wijden. En wat alzoo, op zekeren afstand, reeds onder menschen zou gelden, geldt in volstrekte wijze van wat God door zijn Almacht had voortgebracht. Wat Hij schiep, was volle realiteit. Toen dan ook deze reëele wereld door zonde en vloek in haar proces gestoord werd, kon niet eenvoudig het bestaande worden te niet gedaan, om door een nieuw kunstproduct vervangen te worden. Zoo moge de kunstenaar op aarde doen, maar zoo doet de Opperste Kunstenaar niet, omdat Hij niet alleen Kunstenaar, maar tevens Bouwmeester is. Wat reëel tot aanzijn werd geroepen, moet zijn verloop hebben, moet zijn proces voleinden; en wat ook intreden moge om het in dit proces te storen, niets mag te loor gaan van wat God schiep om er Zich zelf in te verheerlijken. En welke redding ook wordt aangebracht, altoos moet het zoo zich voordoen, dat het oorspronkelgke, waarop die redding wordt toegepast, er niet bij te loor ga, maar er in uitkome en er zijn herstel in vinde. Door nu dit uit het oog te verliezen en hiervan het oog af te trekken, heeft de kring der geloovigen zich al spoedig een veelszins onjuiste voorstelling van den loop der dingen, die te komen stond, gevormd, en hierdoor nooit schier tegenover de dingen die te komen staan, het geheel juiste standpunt kunnen innemen.

Toch is het stuk der Voleinding noch in noch door te denken, tenzij men van de Schepping uitga, en het werk der Schepping opvatte gelijk zich dit in de Heilige Schrift aan ons voordoet. De Voleinding is niet een plotseling, buiten verband met wat voorafgaat, intredend feit, maar in vollen zin voleinding, d. w. z. het is de afloop van wat voorafging, het besluit van het verledene, de ruste waartoe het proces der ontwikkeling leiden moet. Ontkend wordt hiermee natuurlijk niet, dat er, zoo de Voleinding nadert, niet een transcedentaal element bij dezen loop der dingen zal bijkomen. Wat toch anders is de wederkomst des Heeren dan een ingrijpen van boven? Alleen maar worde vastgesteld, dat die ingrijping van boven niet op elk ingedacht oogenblik kan of mag komen, maar toeven moet en toeven zal, tot dat het proces zoover zal zijn voortgeschreden, dat nu de ingrijping van boven kan plaats hebben. Om een juiste toebereiding te verkrijgen, kan men het water niet nemen op elk gegeven oogenblik van zijn verwarming, maar moet het genomen worden op 't oogenblik dat het kookt. Reeds bij de bereiding van het ei komt dit uit. Afgewacht moet 't oogenblik, dat de verwarming van het water het kookpunt bereikt heeft, en eerst dan is het geschikt om het ei op te nemen. En al is dit voor beeld nu uit lagere levenssfeer genomen, toch licht het de zaak toe. Bedoeld toch wordt te doen uitkomen, waarom de liefdegaven f —.12 per regel. Wederkomst des Heeren niet op elk denkbaar oogenblik kan intreden, maar gebonden blijft aan een bepaalde ure, en, die bepaalde ure nu werd vastgesteld niet door een geheel willekeurige beslissing, maar moest zijn die ure, waarop het wereldproces zoover zal gevorderd zijn, dat het de ingr^ping van boven in zich op kan nemen. Het is er mee als met de rgping van een vrucht. De vrucht moet, om genoten te worden door een hand van buiten geplukt worden, maar die hand kan niet ingrijpen voordat het proces van groei genoegzaam gevorderd is. Vroeger ingrijpen zou eenvoudig de vrucht verderven en haarr^'pen onmogelijk maken. Aan deze wet nu is ook de Parousie des Heeren onderworpen. Niet alsof God de Heere door een vreemde macht gebonden ware, want Hij zelf en niemand anders bepaalde zoowel den gang van het proces als de wijze van ingrijping. Er wordt alleen in uitgesproken, dat God de Heere zichzelf gelijk blijft. Zooais H^ het proces in den aanvang van heel zijn Schepping instelde, zoo handhaaft Hij dÜt proces ten einde toe, en wanneer H^ ingrijpt om wat geschonden werd te herstellen, brengt Hij dit herstel zoo aan, dat de voor het proces bestelde orde geëerbiedigd blgft.

Juist dit echter maakt den loop der historie voor ons zoo vaak ondoorzichtig; iets wat niet alleen zoo is, maar alzoo door God bedoeld is. Niets anders toch spreekt zich uit in de betuiging van Jezus, dat niemand het einde berekenen kan, en dat niemand de ure kent, waarin de Voleinding komen zal; niet alleen onder de menschen niet, maar ook niet onder de engelen; ja dat zelfs de Zoon die ure niet kent, en dat ze alleen bekend iS aan den Vader zelf. Voor een normaal, geregeld proces nu geldt dit niet. Zelfs zijn er tal van dingen, waarvan wij het proces en het einde met tamelijke zekerheid vooruit berekenen kunnen. Als het zaad aan den akker is toevertrouwd, weet de landman met vrij stellige zekerheid, wanneer de ure van den oogst zal intreden. Wie een kind opvoedt weet vooruit, met welk jaar het aan een hoogeschool kan worden toevertrouwd. Kennis van het object dat het proces doorloopt, van den aard van het proces, en van den aard van zijn' voortbeweging wettigt vermoedens die in den regel uitkomen. Het beleid, waarmee verantwoordelijke Staatslieden de toekomst tegen gaan, rust dan ook op een verwachting, die door de kennis der dingen gewettigd wordt. Als er nu van de Wederkomst des Heere met zooveel nadruk staat, en wel in een woord van Jezus zelf, dat hieromtrent alle kennis ons ontgaat, dat elke gissing hieromtrent faalt, en dat we hieromtrent niets dan onze volstrekte onkunde hebben te belijden, dan ligt hier vanzelf in, dat in dit proces zoodanige voortgang heerscht, dat de gang ervan ons ontsnapt. En vraagt men nu waaraan dit is toe te schrijven, dan ligt het antwoord voor de hand. Dit ligt hieraan, dat hier tweeërlei weefsel door elkaar wordt gestrengeld, en dat die dooreenstrengellng voor ons oog het verloop geheel verwart.

Tweeërlei weefsel. Hiermee is bedoeld, dat er niet alleen een proces van het Genadewerk plaats grijpt, maar dat onder dit verloop van het werk djsr Genade doorgaat en moet doorgaan het verloop van de natuurlijke dingen, gelijk die van den aanvang af in de Schepping verordend waren. Zelfs zou men van drieërlei weefsel kunnen spreken, en nog afzonderlijk op het proces der zonde wijzen, hoewel dit derde proces ook zeer wel in het tweede kan worden opgenomen, daar het proces der genade zich in alles aan het proces der zonde aansluit. Wil men daarentegen ook deze twee onderscheiden, dan komt men ook deze drie factoren te staan, die ook bij krankheid zich voordoen. Bij den kranke is te rekenen lO. met zijn natuurlijke constitutie, 2°. met de krankheid die intrad, en 3". met de genezing die wordt aangebracht. Nu zijn er zeer zeker medicijnmeesters die zich opwerpen, en die met het eerste vergeten te rekenen, en alleen vragen naar de krankheid en het middel ter genezing. Echte, wetenschappelijke geneeskunde daarentegen doet zoo niet. Die gaat juist veeleer van de kern der zaak in het gezonde lichaam uit, gaat eerst daarna tot het onderzoek van de krankheid over, en brengt bij de bepaling van de geneesmethode deze beide factoren in rekening. En dit CU grijpt ook hier plaats. Gelijk onder krankheid toch de gewone organische werking van hart en nieren moet doorgaan, zoo ook moet bij de redding der kranke wereld, onder het reddingsproces het natuurlijke leven zgn verloop hebben. Doch het proces van dit leven, dat in de Schepping bedoeld was als normaal en

enkelvoudig, is nu tengevolge van zonde en vloek gecompliceerd door de werking van een geheel anderen factor, en komt nu de reddende hand om het gevaar voor het leven te stuiten, dan komt hier nog een derde proces bij; deze drie processen schuiven voor en door elkander; en juist hierdoor ontstaat wat voor ons menschen niet anders op te vatten is, dan als een verwarring. De draden van dit drieërlei proces strengelen zich in het weefsel door elkaar, en dit belet ons zoo gedurig de voortbeweging met juistheid waar te nemen, en haar gang met juistheid te constateeren. Doch laat men nu, om door die verwarring niet vermoeid te worden, den eersten factor eenvoudig loopen, dan doet men precies wat de kwakzafver doet, die naar de gegevens van het lichaam geen onderzoek instelt, en eenvoudig symptomatisch het uitkomend kwaad poogt te bestrijden.

Hiertegen nu gaat ons protest. Zoo mag men niet doen, omdat de loop der dingen van het Paradijs af niet zoo was, ook nu zich zoo niet aan ons oog vertoont, en, voor zoover te oordeelen valt, ook in de toekomst zich zoo niet zal ontwikkelen. Naar luid van Schrift en Historie staan de evolutie van de zonde en van de reddende 'Genade niet los naast de evolutie van het natuurlijk leven. Veeleer grijpen alle drie deze evolutiën steeds weer in elkaar. Men mag daarom niet zeggen, de kennis van de zonde en de genade is mij genoeg. Immers de kiem van de zonde onderstelt als uitgangspunt de kiem van het natuurlijk leven, en de genade opereert niet met geneesmiddelen uit verre landen, maar met middelen die op de natuurlijke factoren berekend zijn, er mee in verband staan, en er kracht aan ontleenen. Ook hier werkt, wat we in het natuurlijk leven reactie noemen. Koud water is, dank zij de reactie, een uitnemend middel om de bloedwarmte naar de huid te lokken, en zoo kon ook Augustinus van een felix culpa, d. i.: Hoe heerlijk werkt de schuld! spreken. Mdar, geheel hiervan afgescheiden, is het rekenen met de natuurlijke factoren daarom geboden, omdat in de oorspronkelijke schepping de majesteit Gods was ingelegd, en geheel afgescheiden van wat den mensch overkomt, aan God den Heere de glans van diens majeistet niet mag onttrokken worden. Zoo wat in zijn Schepping verborgen was, kortweg te loor ging en geen tijd kreeg om uit te komen, zich te openbaren, en den roem onzes Gods groot te maken, zou-Gode betwist worden en ontnomen worden, wat hem als Schepper toekomt. Het onderzoek naar de eischen, hierdoor aan het natuurlijk leven gesteld, moet daarom niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats strekken, om te beter den aard der krarkheid te bepalen, maar allereerst op het doel gericht zijn, om te doen verstaan dat God de Schepping schiep om Zichzelfs wil, en om de eere, die uit die Schepping Hem toekomt, Hem niet te laten ontgaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's