Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het woord liturgie, dat oorspronkelijk den openbaren eeredienst zelf aanduidde, heeft allengs de beteekenis gekregen van de formulieren voor dezen eeredienst door de Kerk vastgesteld. Vandaar dat, wanneer men van een herziening onzer liturgie spreekt, meest alleen gedacht wordt aan deze liturgische formulieren. Juist daarom stelden we op den voorgrond, dat het ons niet alleen en zelfs niet hoofdzakelijk te doen is om een verbetering van de onder ons gebruikelijke formulieren, maar om een verbetering van den eeredienst zelf.

Waarom we hierop nadruk leggen, is omdat feitelijk een groot gedeelte van de liturgie, en juist dat gedeelte dat over den gewonen eeredienst handelt, buiten gebruik is geraakt en door niemand meer als een liturgisch voorschrift van onze Kerk wordt beschouwd. Slaat men toch onze liturgie op, zooals die door de Synode van Dordt in 1619 is herzien en officieel vastgesteld, dan ziet men, dat deze liturgie uit twee stukken bestaat, die door een afzonderlijk hoofd of opschrift duidelijk onderscheiden zijn. Het eerste gedeelte bevat de Christelijke gebeden, die in de vergaderingen der geloovigen, in de huizen der Christenen en elders gebruikelijk zijn. Geheel juist is dit opschrift echter niet, en deze onjuistheid is mee oorzaak geworden, dat de bedoeling van dit deel onzer liturgie niet genoeg meer verstaan wordt. Het opschrift is niet juist, omdat dit tuk in de eerste plaats niet alle gebeden getit, die in den eeredienst gebruikt worden, maar slechts een bepaald soort van gebeden. Men vindt er niet de gebeden, bij de bediening der Sacramenten gebruikelijk; evenmin de gebeden, die voorgeschreven zijn bij de bevestiging der ambtsdragers, de oefening der tucht en de inzegening van het huwelijk. Al deze gebeden zijn in de formulieren voor deze kerkelijke plechtigheden zelf opgenomen. En de gebeden, die wel in dit eerste gedeelte meegedeeld worden zijn al'eende gebeden voor de^^ze'ö«^ godsdienstoefening, zooals die op eiken Zondag plaats vindt. En ook in zooverre is dit opschrift ODJuIst, dat dit deel onzer liturgie meer geeft dan deze gebeden alleen, want in het begin wordt voorgeschreven, hoe de vergadering der geloovigen zal geopend worden, nl. met het votum: „Onze hulpe is in den naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft, Amen; " terwijl aan het slot der publieke gebeden staat: „daarna sluit men de samenkomst der gemeente met den gewonen zegen aldus: Verheft uwe harten tot God, en ontvangt den zegen des Heeren: De Heere zegene u en behoede u; De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig; de Heere verhcffe zijn aangezicht over u, en geve u vrede Amen"; terwijl oorspronkelijk hier achter nog volgde: „Zijt gedachtig der armen." Dit alles nu is geen ^£^£^, maar u een regeling van de orde, die in de openbare godsdienstoefening behoort plaats te vinden. En niet alleen dat zoo in de eerste gedeelten voorschriften worden gegeven, hoe de samenkomst aanvangen en eindigen zal en wanneer men voor de armen behoort te collecteeren, maar ook de gebeden zelf, daargelaten of men ze in letterlijken zin gebruiken wil of niet, bevatten toch voorschriften, hoe de dienst der gebeden behoort ingericht te worden. Zoo wordt voorgeschreven, dat eiken Zondag voor de predikatie een a'gemeene belijdenis der zonden zal plaats vinden, en evenzoo, dat na de predikatie volgen zal een algemeen gebed voor allen t*ood der Christenheid. En wanneer dit laatste gebed in onze liturgie eindigt met da Apostolische Geloofsbelijdenis, dan geschiedt dit niet bij toeval of omdat dit zoo wel kan, maar omdat onze Kerken zelf het hadden voorgeschreven, dat de Apostolische Geloofsbelijdenis behoorde te worden geplaatst na het dankgebed na de predikatie. In hoeverre de hier voorgeschreven orde juist is of niet, en evenzoo de vraag of ze volledig is, laten we thans rusten, wanneer men alleen maar inziet, dat onze liturgie in dit eerste gedeelte piet alleen een zeker aantal gebeden geeft, die men naar eigen believen gebruiken kan, maar een regeling voor den gewonen eeredienst, zooals die in de vergaderingen der geloovigen behoort plaats te vinden. Daarop volgt dan het tv/eede deel van onze liturgie, dat de regelen geeft voor de buitengewone kerkelijke plechtigheden, die niet eiken Zondag wederkeeren, maar alleen dan, wanneer hiertoe een bijzondere aanleiding is; nl. de formulieren voor de bediening der Sacramenten, voor de bevestiging der kerkedienaren, ouderlingen en diakenen, vcor de oefening der kerkelijke tucht en voor de inzegening van het huwelgk.

Wanneer men nu van een herziening onzer liturgie spreekt, dan heeft men gewoonlijk alleen het oog op deze laatste reeks van formulieren, maar denkt nauwelijks aan het eerste gedeelte onzer liturgie, dat den gang onzer openbare godsdienstoefeningen regelt. Dit komt daarvandaan, dat niemand door dit eerste gedeelte cnzer liturgie zich thans meer gebonden acht, en hier, in plaats van een vaste orde door de Kerk vastgesteld, het gewoonterecht of de persoonlijke willekeur van den ambtsdrager is getreden. Dit litiirgische stuk staat nog wel altoos in onze kerkboeken afgedrukt; het behoort ook nog wel tot de oflficieele liturgie onzer Kerken, maar in de practijk stoort niemand er zich meer aan. Even streng en stipt als ons Gereformeerde volk er op staat, dat het tweede deel onzer liturgie letterlijk zal gevolgd worden en het zelfs in de Hervormde Kerk een Schibboleth was om de rechtzinnigheid van een predikant aan te herkennen, - of hij het formulier van den Doop en het Avondmaal wel onverminkt las; ja sommigen het rigorisme nog zoover drijven, dat van het Huwelijksformulier geen titel of jota mag gewijzigd worden, ook al maakt de hooge leeftijd der gehuwden, dat het een bespotting wordt te spreken van de opvoeding „der kinderen, die het God believen zal hun te geven", — even onverschillig staat ons volk tegenover het eerste gedeelte der liturgie. Een predikant, die het wagen zou In plaats van het Doop-of Avondmaalformuller een vrqe toespraak te houden, zou een storm van verontwaardiging opwekken en gevaar loopen door den Kerkeraad ter verantwoording te worden geroepen. Maar of een predikant zich houdt aan het voorgeschreven votum, aan de voorgeschreven volgorde der gebeden, aan de formule waarmede de zegen behoort uitgesproken te worden, laat de menigte koud. Eer hoort men soms, dat het verbazing wekt, wanneer esn predikant nog dit gedeelte van onze liturgie gebruikt. Een vroom en eenvoudig christen klaagde me eens, dat hij niets van die nieuwigheden hield, dat men bij het uitspreken van den zegen zeide: Verheft uwe harten tot God, want 'n mensch kan toch zijn hart maar niet op bevel van den predikant tot God verheffen; dat kan alleen door genade hem geschonken worden. Eu wanneer een predikant, zg het dan ook een enkel maal, gebruik maakt van de zoo schoone liturgische gebeden, die hier voorgeschreven zijn, dan schrijft men dit allicht toe aan onbeholpenheid, gebrek aan gebedsgave of wat dan ook, terwijl toch niemand er aanmerking op zal maken, wanneer bij

doop of avondmaal de liturgische gebeden worden gebruikt, ja het veeleer afgekeurd zou worden, wanneer de predikant dan het vr^e gebed in plaats van het formuliergebed stelde. Zeker is het niet altoos zoo geweest, en men vergist zich, wanneer men meent, dat in den bloeitijd onzer Gereformeerde Kerken dit stuk onzer liturgie evenzeer in onbruik was. Veeleer was regel, dat deze liturgische gebeden eiken Zondag werden gebruikt, en toen Jacobus Koelman hiervan afnreek, is hij daarom zelfs afgezet geworden. Maar de invloed van het Ëngelsche puritanisme, dat van alle formuliergebeden afkeerig is, werkte ook in ons land door. En toen het formuliergebed eenmaal in onbruik was geraakt, werd daarmede ook heel dit eerste gedeelte van onze liturgie buiten gebruik gesteld. Zoo is dit stuk onzer liturgie, dat de orde geeft van onze gewone godsdienstoefeningen, een doode wet geworden, en wanneer een Generale Synode het geheel schrapte, zou dit voor onzen eeredienst geen het minste verschil maken. Men beschouwt het als een erfstuk van onze vaderen, dat door zijn ouderdom te eerbiedwaardig is, om het uit onze liturgie te verwijderen, maar dat bij onzen tijd nu eenmaal niet meer past. Voor herziening van dit gedeelte onzer liturgie voelt men daarom niets. Wat zal men gaan verbeteren, wat feitelijk door niemand meer als bindend voorschrift wordt beschouwd ?

Geheel anders daarentegen staat het met het tweede gedeelte van onze liturgie, dat de formulieren bevat voor de bediening der Sacramenten en voor de andere kerkelijke plechtigheden. Dat stuk is niet een historische antiquiteit, maar leeft nog altoos in het hart van ons volk. Het is niet in onbruik geraakt, maar vormt een vast bestanddeel van onzen eeredienst. Wanieer men van een herziening der liturgie spreekt, dan heeft men daarom uitsluitend dit gedeelte op het oog.

Nu ontkennen we niet, dat ook dit gedeelte van onze liturgie wel herziening behoeft, maar de noodzakelijkheid hiervan moet niet overdreven worden. De beide hoofdformulieren, die het meest gebruikt worden: die voor de bediening van den Heiligen Doop en voor de bediening van het Heilige Avondmaal, behooren tot het schoonste wat de Gereformeerde liturgie bezit; ze stammen uit een tijd, toen het geloofsleven het rijkst bloeide, en ze drukken zoo volkomen juist uit, wat onze Gereformeerde Kerken aangaande beide sacramenten belqden, dat wijziging of herziening dezer formulieren niet alleen geheel overbodig zou wezen, maar zelfs op geestelijke schade zou uitloopen. Dr. Wielenga heeft nog kort geleden in zijn uitnemende studie over de formulieren van Doop en Avondmaal ons laten zien, welk een kostelijken schat we in dit erfdeel onzer Gereformeerde vaderen bezitten. Eenige behoefte of aandrang van ons Gereformeerde volk om deze Formulieren te wijzigen, bestaat er niet. £n voorzoover enkelen in het formulier van den Doop wijzigingen zouden willen aanbrengen, om de kostelijke verbondsleer onzer Vaderen uit het Daopsformulier uit te lichten, zou zulk een herziening het karakter onzer Belijdenis zelf aantasten Beide formulieren, van Doop en Avondmaal, zijn zulk een krachtig en bezield getuigenis van wat onze Vaderen omtrent de Sacramenten hebben beleden, dat we het wel diep zouden betreuren, wanneer een Generale Synode ooit aan deze formulieren de schennige hand zou slaan.

Het moge wenschelijk wezen, gelijk Dr A. Kuyper voorstelt in Onze Eeredienst, om, nu onze Kerken met zooveel ijver het werk der Zending ter hand hebben genomen en ons formulier van den doop der volwassenen voor de bekeerlingen uit de heidenen niet past, daarvoor een nieuw formulier op te stellen, maar dit is niet een herziening, doch een uitbretding van onze liturgie. De Waalsche Kerk in ons vaderland is in dit opzicht de Nederduitsch Gereformeerde Kerken reeds lang vóór geweest; ze heeft gevoeld, dat het formulier van den bejaardendoop, zooals dit op de Synode te Dordrecht is vastgesteld, lang niet voor alle gevallen past, en ze heeft daarom reeds in de iSe eeuw voor de verschillende gevallen, die bg dezen doop kunnen voorkomen, bijv. wanneer een Jood of Heiden gedoopt wil worden, afzonderlijkeformulieren vastgesteld. En er bestaat geen enkele reden, waarom de Generale Synode onzer Kerken dit goede voorbeeld niet zou volgen. We hebben ook een gewijzigd formulier van de bevestiging onzer Zendingsdienaren, en waarom zouden we dan geen afzonderlijk formulier hebben van den doop der heidenen.

De formulieren, die volgen op die voor Doop-en Avondmaal, nl. de formulieren van de bevestiging van de ambtsdragers en van de oefening der kerkelijke tucht, zijn van jongeren datum en worden in de meeste liturgieën van Gereformeerden oorsprong zelfs niet aangetroffen. In de liturgie vanCalvijn ontbraken ze; de Gereformeerde Kerken in Frankrijk hebben ze nooit bezeten; ook de Gereformeerde Kerken in Duitschland bezitten ze niet, en in onze oorspronkelijke liturgie werden ze evenmin gevonden. Ze zi^'n eerst op last der 's-Gravenhaagsche Synode van 1586 opgesteld en pas daarna in onze liturgie opgenomen. Ze zijn dus in een latere periode van ons kerkelijk leven ontstaan en missen het warme en bezielde, dat onze oudste liturgische formulieren zoo aantrekkelijk maakt en tot het hart doet spreken. In hoeverre het wenschelijk zou wezen deze formulieren te herzien, laten we in het midden. Dat er bepaalde drang bestaat in ons kerkelijk leven om deze formulieren te veranderen, kan men niet zeggen. Ze worden daarvoor te weinig gebruikt en staan ook te weinig met den openbaren eeredienst in rechtstreeksch verband.

Anders daarentegen staat het met ons huwelijksformulier, dat mede tot de oudste formulieren van onze liturgie behoort en dat na de formulieren van Doop en Avondmaal wel het meest gebruikt wordt. Dat dit formulier herziening behoeft, wordt algemeen gevoeld en erkend. Het past metterdaad niet meer op den toestand onzer dagen en heeft daarom een herziening broodnoodig. We zeggen dit niet, omdat we het bezwaar van velen deelen, dat de kerkelijke huwelgkssluiting zelve van karakter zou veranderd wezen, wijl de Overheid thans het burgerlijk huwelijk heeft ingevoerd en daardoor de eigenlijke huwelijkssluiting nu niet meer in de Kerk, maar op het Stadhuis zou plaats vinden. Wel is het juist, dat de Overheid in vroeger eeuw in den regel het huwelijk niet burgerlijk bevestigde, maar de huwelijkssluiting door den predikant voldoende achtte en ieder, die kerkelijk getrouwd was, ook als wettig getrouwd in burgerlijken zin aanmerkte; maar deze politieke erkenning van het door de Kerk gesloten huwelijk, heeft met den aard en het karakter van de kerkelijke huwelijkssluiting niets te maken, en ons huwelijksformulier is volstrekt niet opgesteld met het doel om het huwelijk ook in burgerlijken zin uit naam der Overheid te sluiten. Het staat hier ongeveer mede als dat men in vroeger eeuw ook geen burgerlijken stand had, waarin de pas geboren kinderen werden ingeschreven, maar dat daarvoor dienst deden de doopboeken der Kerk. Nu de Overheid den burgerlijken stand heeft ingevoerd, is daarmede noch aan den doop zelf noch aan het inschrijven der gedooptenin de doopboeken essentieel iets veranderd. Evenzoo heeft het feit, dat de Overheid de burgerlijke huwelijkssluiting thans zelve voltrekt en deze voor ieder verplichtend heeft gesteld, geen de minste verandering gebracht voor de beteekenis van het kerkelijk huwelijk als zoodanig, en zou uit dien hoofde zeker geen verandering van ons huwelijksformulier ; noodig wezen. Ja nog sterker, elke herziening van ons formulier, om den indruk te geven alsof het huwelijk in kerkeltjken zin niet meer „bevestigd" behoefde te worden, omdat de Overheid dit reeds gedaan had, door bijv. de trouwbelofte uit het formulier weg te nemen, zou principieel zijn af te keuren, omdat daarmede ontkend zou worden de beteekenis, die het kerkelijk huwelijk nu evenals vroeger bezit. Het is toch niet juist, dat de Overheid alleen het recht heeft om het huwelijk te sluiten en de Kerk daarna over dit huwelgk als voldongen feit alleen een zegen Gods heeft af te smeeken en daarvoor de kerkelijke huwelijksbevestiging dient. Want de Kerk heeft, voor wat haar aangaat, het huivelijk even goed te bevestigen als de Overheid dat doet voor het terrein van het burgerlijke leven; ze stelt daarbij andere eischen dan de burgerlijke Overheid doet, want ze sluit het huwelijk alleen tusschen geloovige»; ze verleent aan het huwelijk een andere sanctie dan de Overheid doet, want ze bevestigt het huwelijk in Gods naam als een christelijk huwelijk, wat de Overheid niet kan doen; en ze hou it daarom ook niet de wetten des lands, maar de ordinantiëa van Gods Woord aan bruidegom en bruid voor en vraagt hun of ze naar die ordinantiën willen leven. Wie de kerkelijke huwelijksbevestiging achterwege laat, is wel burgerlijk maar nXti kerkelijk getrouwd, gelijk men dan ook nog altoos van een kerkelijk huwelijk spreekt.

Maar al handhaven we dus zoo beslist mogelijk het karakter van het kerkelijk huwelijk, zooals dat in ons huwelijksformulier uitkomt, toch kan kwalijk ontkend, dat dit formulier niet het gelukkigst geslaagde uit onze liturgie is en er metterdaad ernstige gebreken aan kleven. Het draagt te veel het karakter van den tijd, waarin het is opgesteld geworden. Het „menigerlei kruis en verdrukking, dat de gehuwden te wachten staat", al dient het als aanloop om te komen tot de „gewisse huipe Gods in dit kruis", doet toch te veel denken aan den tijd der vervolging, waarin onze vaderen leefden. De voortdurende verwijzing naar de gevaren, die de ongehuwde staat medebrengt, om daarmede het goed recht van het huwelijk te handhaven als een ordinantie die God behaagt, moge uit de polemiek tegen Rome begrijpelijk zijn, maar behoort meer in een predikatie over het 7e gebod, dan in een huwelijksformulier thuis. Ook is de beteekenis van het Christelijk huwelijk niet genoeg in het formulier tot haar recht gekomen en gaat de roeping der vrouw wel wat veel in het stille zijn en gehoorzamen aan haar man op. Da noodzakelijkheid om dit formulier te herzien, wordt dan ook algemeen gevoeld, en onze Generale Synode zal door dit formulier te verbeteren, een weldaad aan onze Kerken bewijzen.

Intusschen kan dit korte overzicht wel toonen, dat een herziening van deze liturgische formulieren, die nog algemeen in onze kerken gebruikt worden, niet zulk een ingrijpend karakter zal dragen en eigenlijk alleen noodig is voor ons huwelijksformulier. Geheel anders daarentegen staat het met de regeling van onzen gewonen eeredienst, waarvoor een vaste liturgie ontbreekt en de door onze Kerken vastgestelde orde voor willekeur heeft plaats gemaakt. Waarom die regeling noodig is en onze liturgie juist op dit punt een grondige herziening behoeft, zullen we een volgend maal aantoonen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's