Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

We staan dus voor het eigenaardige geval, v at terwijl onze Liturgie een uitvoerige v egeling geeft van heel onzen eeredienst, en H el in het eerste gedeelte voor den gewonen d eredienst, zooals deze eiken Zondag bij de d ediening des Woords plaats vindt, en in G et tweede gedeelte voor de buitengewone v erkelijke handelingen, die in onzen eere­ b ienst voorkomen, zooals de bediening der d acramenten, bevestiging der ambtsdragers, e efening der tucht enz., onze Kerken zich g el zeer stipt en letterlijk houden aan het o weede gedeelte onzer liturgie en hiervan l geen de minste afwijking gedoogen, maar dat daarentegen niemand zich meer gebonden acht aan het eerste deel onzer liturgie en hier dus feitelijk de willekeur vrij spel heeft. Dat zou in de practijk dan ook tot de grootste verwarring hebben aanleiding gegeven, want elke predikant zou dan naar eigen goedvinden de godsdienstoefening kunnen inrichten, en de gemeente zou nooit geweten hebben aan welke orde zij zich te houden had en aan de zonderlingste verrassingen zgn blootgesteld, wanneer het kerkelijk leven zelf hier niet als correctief ware opgetreden en door het gewoonterecht een zekere uniformiteit in onzen eeredienst had tot stand gebracht. Men begint overal de godsdienstoefening met het votum en den zegengroet; men laat evenzeer overal vóór de predikatie een deel van Gods Woord lezen, terwijl daaraan in de morgengodsdienstoefening het l: zen van de Wet des Heeren en in de namiddaggodsdienstoefenipg van de XII Artikelen des Geloofs voorafgaat; men laat overal in den regel vier maal zingen, bQ den aanvang der godsdienstoefening, vóór de predikatie, den tusschenzang onder de predikatie en den slotzang na het dankgebed vóór den zegen; het is overal de gewoonte, dat men in elke godsdienstoefening tweemaal bidt, het zoogenaamde „lange gebed" vóór de predikatie, waarin voor den nood aller christenheid gebeden wordt en het „korte" gebed na de predikatie; en evenzoo is het overal de gewoonte om de godsdienstoefening te eindigen met het geven van den zegen aaa de gemeente. Dit alles behoort tot de vaste orde in onzen eeredienst, die door eeuwenlange gewoonte is ingeburgerd.

Maar al is er in de hoofdzaak dus zekere eenparigheid, toch bestaan er evenzeer verschilpunten, die voor den eeredienst niet onverschillig zijn. Ten deele hangen deze verschillen saam met het plaatselijk gebruik, en is het niet het subjectieve inzicht van den predikant, maar de kerkelgke gewoonte, die deze verschillen in het leven roept. Inzonderheid geldt dit voor het eerste gedeelte van den dienst. In de Hervormde Kerk is het gewoonte, dat dit eerste deel, dat dan het psalmgezang, de voorlezing van de wet (of de XII Geloofsartikelen) en de praelectuur uit Gods Woord omvat, be.'chouwd wordt als een preludium of voorspel, dat aav de Godsdienstoefening voorafgaat, geen deel uitmaakt van den eigenlgkea eeredienst en alleen dient om de menschen bij het saamkomen in de Kerk nuttig bezig te houden. De predikant hei ft met dit eerste gedeelte dan ook niets te maken; hij betreedt dan kansel pas, nadat deze voordienst is afgeioopen; spreekt dan eerst het votum en den zegengroet uit, en daarmede wordt dan de eigenlgke dienst pas geopend. Gevolg waarvan dan weer is, dat menigeen het bijwonen van dezen vóórdienst ook niet noodig oordeelt en pas ter kerke komt als de eigenlijke dienst, d. i. de preek, begint. De Hervormde Synode het ft wel gepoogd hierin verandering te bresgen, maar gelukt is dit haar niet. In onze Gereformeerde Kerken daarentegen heeft men dit eerste gedeelte in de Godsdienstoefening zelf opgenomen, wordt het niet als een preludium beschouwd, maar als een wezenlijk stuk van onzen eeredienst zelf en begint de dienst dus ook niet pas bij den aanvang van de „preek", maar reeds bij het eerste Psalmgezang. Daarmede hangt dan natuurlijk saam, dat in onze kerken de predikant niet wacht, totdat dit voorgedeelte is afgeioopen, maar terstond, bij den aanvang van den dienst, den kansel betreedt, de samenkomst opent met votum en zegengroet en voorts zelf de actie leidt, doordat hij opgeeft wat er zal gelezen worden. Kleinere verschillen komen daarbg ook in onze kerken nog wel voor. Op sommige plaatsen is het gebruik, dat de predikant ook het eerste psalmgezang opgeeft; op andere plaatsen, dat de predikant de geloofsbelijdenis niet laat lezen, maar zelf voorleest, enz. Maar al zgn deze verschilpunten uit liturgisch oogpunt niet geheel zonder belang, hierin is toch in onze kerken wel eenparigheid verkregen, dat men in tegenstelling met de usantie in de meeste Hervormde kerken, dit eerste gedeelte van den eeredienst dat het lezen van de Wet, de Geloofsbelijdenis en van de Heilige Schrift bevat, niet buiten den eigenleken eeredienst plaatst in het voorportaal, maar in het gebouw van onzen eeredienst zelf een eereplaats heeft geschonken.

Andere verschillen hangen weer niet af van het plaatselgk gebruik, maar van het inzicht van den predikant, die de godsdienstoefening leidt. In de Hervormde Kerk was dit verschil vroeger zeer sterk. Schier niet éé3 predikant hield zich aan de door onze Kerk voorgeschreven formules van votum of zegenbede, maar stelde daarvoor eigen gekozen formules in de plaats. Zelfs de heerlijke, in hun eenvoud zoo aangrgpende woorden der Schrift, die voor deze verba solemnia gewoonlijk gebruikt worden, moesten nog met een bloempje van eigen oratorie worden opgeschikt. Men sprak niet van de „gemeenschap", maar van de „troostvolle gemeenschap" des Heiligen Geestes; het plechtige „zq met u", werd vervangen door het banale „worde u geschonken of vermenigvuldigd". Ongetwgfeld nu z^n we ook in it opzicht in onze Gereformeerde Kerken p den beteren weg, maar eenparigheid s er daarom nog niet. Zoo gebruiken ommige predikanten nog altoos in plaats an het door onze liturgie voorgeschreven otum: nze hulpe Is in den Naam des eeren, die hemel en aarde geschapen heeft, e woorden : Ons beginsel zij in den Naam es Vaders, des Zoons of des Heiligen eestes, of biechten deze woorden aan het otum uit Psalm 124 aan. Nog minder estaat er eenparigheid ten opzichte van en zegengroet, die op het votum volgt, n waarvoor onze liturgie geen voorschrift eeft, omdat deze zegengroet oudtijds bij nze Kerken niet in gebruik was en eerst ater in onze Kerken gewoonte is geworden. Terecht heeft men van dezen zegengroet aan de gemeente de zegenbede gekozen, waarmede de Apostelen gewoon zijn hun brieven aan de Gemeente aan te vangen, maar terwijl sommige predikanten zich daarbg letterlijk houden aan den zegengroet, zooals hij in de brieven van Paulus voorkomt en daarom zeggen: Genade, barmhartigheid en vrede, zij u van God onzen Vader en van Jezus Christus onzen Heere", voegen anderen hieraan toe: en van den Heiligen Geest". Nu is dit verschil wel in werkelijkheid niet van zooveel belang, want de formule van dezen zegengroet is in de verschillende brieven der Apostelen volstrekt niet gelijk, en in de Openbaring van Johannes, waar deze zegengroet in zgn rgksten vorm voorkomt, wordt de Heilige Geest er wel bij genoemd, maar toch heeft dit verschil in menige gemeente tot onverkwikkelgke disputen aanleiding gegeven en is dit al of niet noemen van den Heiligen Geest zelfs een Schibboleth geworden. En eindelijk is er evenzoo verschil ten opzichte van de zegenbede aan het einde der godsdienstoefening, want terwijl sommige predikanten zich stipt houden aan het voorschrift onzer liturgie en daarom alleen den Aaronitischen zegen gebruiken, kiezen anderen daarentegen bg voorkeur den Nieuw-Testamentischen zegen uit II. Cor. 13 : 13 of wisselen dien met den zegen uit Num. 6 : 24—27 af.

Laat men deze kleinere geschilpunten rusten, dan blijkt echter, dat in het algemeen een vaste orde voor onzen eeredienst gevolgd wordt en dat deze orde zelfs door de gewoonte zekere bindende kracht heeft gekregen. Wie van deze orde zou afwijken door bqv. de praelectuur van de wet en een gedeelte van Gods Woord te verplaatsen na de predikatie, of het lezen der geloofsbelijdenis zou nalaten, zou aanstoot geven en verzocht worden aan de „gewone orde" zich te houden, hoewel deze orde niet door onze liturgie is voorgeschreven en alleen op gewoonte-recht berust.

Zoo heeft het kerkelijk leven dus zelf getoond, dat onze Kerken bij de inrichting van onzen eeredienst niet alles willen overlaten aan het goedvinden van den predikant, die den eeredienst leidt, maar dat er een vaste orde moet zgn, die ook den predikant bindt. Binnen deze „orde" mag men dan zekere vrqheid vergunnen; maar de hoofdlgnen staan toch vast.

Intusschen berust deze „orde" voor onzen openbaren eeredienst, die thans algemeen gevolgd wordt, niet op een voorschrift onzer Generale Synode, ook niet op onze cfficieele liturgie, maar uitsluitend op gewoonterecht. Zelfs wgkt deze „orde" op niet onbelangrijke punten van onze cfificieele liturgie af. Feitelijk is de toestand dus zoo, dat de inrichting van onzen openbaren eeredienst thans beheerscht wordt niet door de liturgie onzer Gereformeerde Kerken, maar deels door plaatselgke usantiën, deels door het subjectieve inzicht van den predikant. Wel heeft op sommige plaatsen de Kerkeraad een regeling van den eeredienst voorgeschreven en kreeg deze regeling daardoor een kerkelëke sanctie, maar deze gevallen zgn toch uitzondering. Wat meestal beslist Is de „gewoonte" of wat de dominé „goedvindt".

Nu wgzen we hier niet op om onze Kerken aan te sporen, de „officieele liturgie" weer verbindend te verklaren en daaraan (Iken Dienaar te binden. Integendeel zouden we dit zeer ongeraden achten, want de orde, die deze oüfldeele liturgie voor onzenopenbaren eeredienst voorschrift, is, gelijk we in een volgend artikel zullen aantoonen, allerminst aanbevelenswaardig en zou ons nog veel verder afvoeren van het goede pad. Maar wel vestigen we hierop de aandacht om klaar te doen uitkomen, dat de bestaande toestand niet deugt en om verbetering roept.

Zulk een toestand toch strijdt met den eisch, waarop in de Kerk van Christus niet genoeg nadruk kan worden gelegd, dat de Kerk in alle dingen waar moet zijn. Een sckyn, waaraan geen werkelgkheid beantwoordt, mag in de Kerk niet geduld worden. Ieder stemt dit toe bij de belqdenis der Kerk. Een belijdenis, waarin zoo goed als niemand in de Kerk meer gelooft, maar die men uit zeker Conservatisme nog „officieel" als belgdenis handhaaft, is feitelijk bedrog. Een Catechismus, die voor het catechetisch onderwgs „officieel" is voorgeschreven, maar die in de practijk vervangen wordt door allerlei andere catechisatieboekjes, waarvan de inhoud dikwijls Ignrecht tegen den Catechismus ingaat, is een leugen. Een Kerkenorde, die door de Synode Is vastgesteld, maar waarvan de bepalingen door geen enkele Kerk meer worden nagekomen. Is een onoprechtheid. Maar indien men dit van de Belijdenis, den Catechismus en de Kerkenorde toestemt, dan behoort dit toch ook evenzeer te gelden ten opzichte van onze Liturgie. Die Liturgie dient toch niet alleen om voor onze Kerken voor te schrijven, hoe de eeredienst behoort geregeld te worden, maar ook om aan de buitenwereld te toonen, hoe de eeredienst in onze Gereformeerde Kerken plaats vindt. Bij ''" alle andere Kerken, de Anglicaansche, de Luthersche, de Roomsche en ook bij

de buitenlandsche Gereformeerde Kerken in Frankrijk, Zwitserland en elders, beantwoordt de eeredienst dan ook volkomen aan de liturgie. Ge behoeft, wanneer ge daar een godsdienstoefening bijwoont, de liturgie maar op te slaan en ge weet precies, Iioe de eeredienst verloopen zal. Gesteld echter dat een vreemdeling onze Kerken bezocht, en nu, om onzen eeredienst te volgen, de liturgie achter de psalmen opsloeg, dan zou hij met verbazing opmerken, dat soms niet één stuk van deze liturgie gebruikt wordt en dat de eeredienst geheel anders is ingericht, dan onze liturgie hem aangaf. En hij zou terecht vragen, waartoe toch deze liturgie dient, wanneer ze niet wordt gevolgd?

De uitvlucht, die men gewoonlgk hoort, wanneer men hierop wgst, dat het gebruik van de andere formulieren, voor de Bediening der Sacramenten, wel gebiedend is voorgeschreven en dat onze Kerken zich aan deze formulieren dus te houden hebben, maar dat dit niet geldt ten opzichte van het eerste gedeelte onzer liturgie, dat alleen gebeden bevat, waarvan het gebruik aan ieder vrij is gelaten, en die eigenlijk alleen dienen voor minder ervaren predikanten of jonge candidatCD, — is èa feitelijkèn historisch onjuist. Ze is feitelijk onjuist, want het is niet waar, dat dit eerste gedeelte onzer liturgie alleen maar zekere gebeden bevat; de bedoeling van dit deel onzer liturgie is wel degelijk, gelijk we een volgend maal zullen aantoonen, om een volledig voor' schrift te geven, hoe onze eeredienst behoort plaats te hebben, en dit voorschrift is niet door de opstellers onzer liturgie gekozen, maar berust op de besluiten onzer Nationale Synodes. En in de tweede plaats is het ook historisch niet juist, dat dit deel „onzer liturgie" aan de vrijheid der Kerken is overgelaten en daarom principieel een ander karakter zou dragen dan de formulieren voor de Sacramentsbediening. Want de Synode van Dordrecht in 1574, aan welke we in hoofdzaak onze liturgie te danken hebben, zooals ze thans is saamgesteld, heeft uitdrukkelijk bepaald, dat „alle dienaren eenerlei vorm van opentQke Kerkgebeden zullen gebruiken", en daarvoor verwezen naar de „gebeden in den Catechismus vervat". En indien men meent, dat het gezag dezer Synode niet hoog genoeg staat, dan lette men er op, hoe de beroemdste onzer Nationale Synodes, de Synode van Dordt in 1618/1619, officieel verklaard heeft, om aan alle misverstand een einde te maken, v/elke stukken van onze liturgie een publiek gezag hadden: dat de Nederlandsche liturgie omvat „de publieke gebeden, de formulieren voor de bediening der Sacramenten enz." en bepaald heeft, dat deze liturgie, na herzien te zijn, gevoegd zou worden bij de publieke geschriften, d. w. z. bij de belijdenisschriften onzer Kerken. Eenig onderscheid tusschen deze publieke gebeden en de andere d stukken van onze liturgie heeft de Synode dus niet gemaakt; ze staan volkomen op één lijn en zijn met gelijk gezag bekleed.

Nu kan men ten opzichte van dit vraagstuk tweeërlei standpunt innemen. Men kan van oordeel wezen, dat de regeling van den gewonen eeredienst en van de publieke gebeden moet worden overgelaten aan de plaatselijke Kerken of aan het goedvinden van den predikant; dat voorts het gebruik van formuliergebeden is af te keuren en alleen het vrije . gebed behoort te worden toegelaten; maar dan eischt de waarheid en oprechtheid ook, dat dit eerste deel van onze liturgie geschrapt worde, waat een doode letter, een historische antiquiteit, een paradestuk, dat door niemand gebruikt m wordt, belioort in onze liturgie niet thuis. s Of wel, is men van oordeel dat onze Kerken, t d evengoed als ze dit voor den dienst der „ Sacramenten hebben gedaan, ook algemeene I regelen hebben te geven voor den open­ J baren eeredienst en de daarbij te gebruiken gebeden, dan bekoort de Synode ook te b zorgen, dat ze zulk een liturgie ons geeft, o die met de werkelijkheid overeenstemt, die e door onze Kerken wordt gebruikt en die s dus geen sch^n maar waarheid is.

DR. H. H, K.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's