Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

De Synode van Dordt heeft zich vooral beijverd om meerdere eenparigheid in ons kerkelij k leven te brengen. Noodig was dit zeker. Zooais onze Kerken zich ontwikkeld hadden in de jaren van ballingschap over verschillende landen van Europa verspreid, ieder haar eigen leven levende, was er bij alle overeenstemming in grondbeginsel, toch groot e verscheidenheid in de inrichting van kerkelijk leven. Zoo had iedere Kerk haar eigen gebruiken en usantiën, waaraan ze gehecht was Hier volgde men de liturgie van de Londensche vluchtelingengemeente, door Maarten Micron uitgegeven in zijn Christelijke ordinnanciën; daar de nieuwe liturgie van de Paltz door Datheen ver taald; hier gebruikte men nog den ouden Cateciiismus van Emden, daar den Heidel bergfchen van Ursinus en Oievianus; hier zong men de Psalmen naar de berijming van Datheen, daar naar de berijming van Utenbove; terwijl men in de Waalsche gemeente zich weer bediende vandenCate chistrus. Liturgie en Psalmbergming van de Kerk van Geneve. Noch het convent van Wezel, noch de Synode van Emden 1571 hebben durven doortasten om deze verschillen uit den weg te ruimen; ze hebben wel de eenheid van belijdenis vastgesteld, door de Confessie van Guido de Bres voor alle Kerken aan te nemen, maar wat den Catechismus, Liturgie en Psalmbergming aangaat, lieten ze de Kerken vrij.

Het is de groote verdienste geweest van de Syaode van Dordrecht in 1572, dat zij, toen de Gereformeerden in ons vaderland terugkeerden en hier een nieuw kerkelijk leven begonnen, ook gezorgd heeft, dat er in dit kerkelijk leven eenheid kwam. Zij was het, die aan alle predikanten voorschreef, dat deze voortaan eenerlei Catechismus, eenerlei Psalmbergming en eenerlei Liturgie moesten gebruiken, en ze wees daarvoor aan den Catechismus, Liturgie en Psalmberijming van Datheen, die dan ook door de besluiten dezer Synode algemeen in gebruik zijn gekomen.

Intusschen heeft de Synode van Dordt, en daarop wezen we reeds een vorig maal, de L'turgie van Datheen niet ongewgztgd overgenomen, maar daarin belangrijke veranderingen aangebracht. We toonden dat toen aan bij de Formulieren van Doop en Avondmaal; maar nog veel dieper greep de Synode in de Liturgie van Datheen voor Atn Zondagseerediensi in, en het kan kwalijk ontkend worden, dat de arbeid der Synode in dit opzicht niet gelukkig is geweest. Ze heeft het schoone architectonische gebouw van onzen eeredienst, zooals dit door Datheen was opgetrokken, op jammerlgke wijze verknoeid. Ze heeft het onderling verband der deelen losgerukt, belangrgke stukken weggekapten andere deelen daarheen verplaatst, waar ze niet behoorden, zoodat wat we thans nog in onze Liturgie over hebben, veel meer den indruk maakt van een rui'ne, dan van een liturgie in eigenleken zin.

Dat de Synode zoo vandalistisch met de liturgie van Datheen heeft omgesprongen, was niet uit zekere vernielzucht, maar ge schiedde met een bepaald doel. De Synode was het met de opvatting van den eere dienst zelf, zooals deze aan de oudste liturgie onzer Kerken, hier en in het buitenland, ten grondslag lag, blijkbaar niet eens. Daarom heeft ze met opzet de b^l geslagen in het gebouw dezer liturgie, niet om hier en daar een verkeerd stuk weg te hakken, maar om het geheele gebouw eerst tot den grond toe af te breken en dan met deze brokstukken een nieuw gebouw op te trekken, dat nog wel hier en daar voor den kenner van de liturgische architectuur de sporen van het oude vertoont, maar naar een geheel anderen stijl is opgebouwd. Zoo heeft de Synode feitelijk het karakter van onsen eeredienst zelf van aard doen veranderen. Welke verandering dit geweest is, kan eerst duidelgk worden gemaakt, wanneer we vooraf nagaan, hoe de eeredienst vóór deze Synode was ingericht.

Nemen we daartoe de liturgie van Datheen thans in handen, dan trekt reeds terstond tweeërlei de aandacht, waardoor deze liturgie zich van de latere onderscheidt. Vooreerst vinden we hier niet alleen enkele gebeden, maar een zij het dan ook korte beschrijving van den geheelen eeredienst zelf, zoodat we hier metterdaad met een liturgie in eigenlijken zin te doen hebben. En in de tweede plaats zien we, dat in deze liturgie de predikatie zeker wel een voorname plaats inneemt, omdat de prediking van Gods Woord altoos het eerste en voornaamste stuk van onzen godsdienst is, maar dat deze predikatie toch niet de eenige spil is, waarom de geheele eeredienst draait, niet het allesbeheerschende element waarnaar al het andere zich richt. Want naast de prediking staan hier andere liturgische handelingen, die een zelfstandig karakter dragen, een eigen beteekenis hebben en daarom een afzonderlijk deel van den eeredienst vormen. Deze eigenaardige inrichting van den eeredienst nu is natuurlijk niet door Datheen zeif uitgedacht, die volstrekt geen geniale geest of scheppend genie was, maar is in hoofdzaak ontleend aan wat hg elders in onze Gereformeerde Kerken had gevonden. Hoe deze eeredienst ontstaan is, door wien hij aldus is ingericht en waarom deze eeredienst aldus was saamgesteld, zullen we later bespreken. Ons doel is thans slechts, een beeld te geven van den eeredienst van Datheen, waarbij alleen zij opgemerkt, dat Datheen zijn voorbeeld niet slaafs heeft gevolgd, maar zelf reeds niet onbelangrijke veranderingen in dezen eeredienst heeft aangebracht.

Zooals deze dienst bg Datheen was ingericht, verliep hij in drie wel te onderscheiden handelingen. Het eerste deel van den eeredienst concentreerde zich om wat men oudtijds noemde de „binding en ontbinding, " of gelijk het ook wel werd genoemd, de „plechtige schuldbelijdenis en ootmoedige bede om vergiffenis" met de daaraan toe-> gevoegde openbare absolutie. Om de beteekenis van deze liturgische handeling wel te verstaan, doet men het beste met zich te herinneren wat onze Catechismus zegt over de sleutelen < ^es Hemelryks, die Christus aan zijne Kerk heeft geschonken. Het gebruik van deze sleutelen bestond volstrekt niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats in den ban of excommunicatie uit de gemeente, waardoor het hemelrgk toegesloten, , en de wederopneming van den boetvaardigen zondaar, waardoor het hemelrijk weder ontsloten wordt, maar evenzeer daarin, dat „achtervolgens het bevel van Christus allen en een iegelijk geloovige verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hu a zoo dikwijls zij de beloftenissen des Evangelies met waarachtig geloof aanemen, ook waarachtig al hunne zonden van God om de verdiensten van Christus wille vergev-^n zijn; daarentegen allen ongeloovigen en die zich niet van harte bekeeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen lig.". Nu vindt het gebruik van deze sleutelmacht zeer zeker ook plaats in de bediening des Woords, maar onze Gereformeerde Kerken wilden oorspronkelijk op het voetspoor van Calvijn, dat deze sleutelmacht toch ook in een afzonderlijke plechtige handeling van den Dienaar tot uiting kviam, en het is daaraan, dat het eerste detl van de liturgie van Datheen gewgdis. Deze handeling nu verliep aldus, dat de eeredienst begon met de voorlezing of het zingen van de Wet des Heeren, waarvan het doel was om de gemeente daardoor tot waarachtig schuldgevoel op te wekken. In de liturgie van Datheen staat er dit dan ook uitdrukkelijk bij: „Nadat men in de getneente van Christus des Zandagsvoormiddags de tien geboden Gods gelezen of gezongen heeft, neemt de Dienaar daaruit oor zake de Gemeente te vermanen tot boete en bekentenisse harer overtredin*gen en te gelooven de beloftenissen des Evangelies van Christus, dewelke beide hij met getuigenissen uit de Schrifture bewijst". Ea na alzoo de gemeente tot boete en geloof vermaand te hebben, volgde daarna de binding en ontbinding zelve: „daarop verkondigt de Dienaar den enboetvaardtgen de straj^e Gods en den boetvaardigen geloovigen de genade Gods in Christus", wrat hier niet bedoeld is als een prediking van het oordeel of de genade Gods, maar als een plechtige declaratie uit den naam des Heeren. Hierop volgde dan een gebed der gemeente, dat niet een gebed was om een zegen te vragen voor de bediening des Woords, maar uitdrukkelijk een algemeene belijdenis der zonden wordt genoemd, een gebed dat daarom schier geheel opgaat in verootmoediging en schuldbelgden voor het aangezicht des Heeren en Hem om vergeving der zonde smeekt. En blijkbaar met terugslag op de Wet des Heeren, die zooeven was voorgelezen en die toch niet alleen dient tot kennis onzer ellende, maar ook tot regel der dankbaarheid, bevat dit gebed dan vervolgens de bede: „Schrijf uwe wetten naar uwe beloftenissen in de tafelen onzer harten en geef ons lust en kracht om daarin te wandelen"; terwijl het gebed ten slotte eindigt met het Onze Vader. Eigenlijk behoorde dit gebed, de „Confession des péchés", gelijk men het in de Waalsche Kerken noemt, aan de „binding en ontbinding" vooraf te gaan, zooals dit dan ook metterdaad in de andere liturgieën der Gereformeerde Kerken het geval is; maar Datheen heeft hier de volgorde veranderd, misschien wel om te doen uitkomen, dat de Dienaar wel de vergeving der zonde ons verkondigen kan, maar dat de gemeente de vergeving niet van den Dienaar, maar van God zelf vragen en verwachten moet. Als slotacte van dit eerste deel volgde dan de belijdenie

des geloofs, die aiet door den voorlezer aan de gemeente voorgelezen werd, maar door den Dienaar namens de gemeente voor het aangezicht des Heeren werd uitgesproken en daarom in den vorm van een gebed werd gedaan: „Wil ons ook sterken, o Heere onze God, in het waarachtig Christelijke geloof, opdat wij daarin dagelijks meer en meer toenemen, waarvan wij belijdenis doen met mond en hart, sprekende aldus: Ik geloof enz." De beteekenis van de Wet en het Apostolisch Symbool is in deze liturgische handeling duidelijk. De binding en ontbinding der zonden wordt voorafgegaan door de wet, die tot schuldbelijdenis ons opwekken moet, en ze wordt ge volgd door de belijdenis des geloop, waarin de gemeente belijdt de belofte des Evangelies, het woord der scbuldvergififcnis geloovig aan te nemen, maar tegelijk om sterking van dit haar geloof bidt.

Nadat hiermede het eerste gedeelte van den eeredienst ten einde was gebracht, volgde nu het tweede zelfstandige gedeelte: de Bediening des Woords of de predikatie. Deze bediening des Woords werd oudtijds ingeleid door een gezongen gebed, want het was toen nog algemeen gebruikelijk, zooals ook uit de Acta van de Synode van Dordt Art. XLI blijkt, om den bedezang vóór de predikatie, dje achter onze psalmen staat, het oude gezang van Utenhove: O Godt, die onse Vader bist, vlak vóór de predikatie te zingen. Dit nu was het gebed van de gemeente om een zegen over de bediening des Woords te vragen, een gebed, dat niet namens de gemeente door den Dienaar, maar door de gemeente zelve gebeden werd, en juist daarom in den vorm van een bedezang gegoten was, omdat een gemeenschappelijk gebed van een groote schare alleen in den vorm van een gezongen gebed mogelijk is.

Nadat de predikatie met het zingen van een psalm besloten was en.daarmede het tweede gedeelte van den eeredienst nu ten einde was gebracht, volgde thans, wederom geheel zelfstandig, als slotgedeelte, dat deel, dat den dienst der gebeden omvat. Het zeer lange gebed, dat in de liturgie van Datheen hier voorgeschreven wordt, is toch niet een dankzegging na de predikatie of een bede om zegen op het gehoorde woord — in dit heele gebed wordt over de prediking zelfs niet éen enkel woord gerept — maar is het gebed voor den nood aller Christenheid Het is een gebed, — wel het schoonste uit de liturgie van Datheen, — waarin de gemeente eerst klaagt uit diepte van eigen ellende en zondenood, maar dan uit priesterlijk medegevoel bidt voor heel de Christelijke Kerk, voor de Overheid, die God over ons gesteld heeft, voor alle vervolgden, beproefden, kranken en aangevochtenen, voor alle geestelijke en tijdelijke nooden, en dat wederom in het Onze Vader eindigt, omdat daarin al deze nooden door Christus zelf voor ons zijn saamgevat. Na deze voorbidding wordt de gemeente dan in vrede heengeiaten met den Hoogepriesterlijken zegen, opdat de geloovigen met dien zegen verrijkt, weer zouden keeren uit het bedehuis naar hunne woningen. Voordat ze echter heengaan, wordt aan de gemeente nog een laatste ofier gevraagd voor de armen; de collecte geschiedde toch volgens deze liturgie niet onder de bediening des Woords of het psalmgezang, maar bij het einde van de godsdienstoefening, aan den uitgang der Kerk, waar de diakenen de liefdegaven in ontvangst namen. Het laatste woord van deze liturgie is daarom:

Zijt gedachtig den armen.

Men zal, nu we dezen oorpronkelijken eeredienst van onze Gerformreerde Kerken in Nederland zoo uitvoerig beschreven hebben, ons toestemmen, dat we niet te veel zeiden, toen we deze liturgie een schoon architectonisch geheel noemden. Er zit in deze inrichting van den eeredienst metterdaad een leidende gedachte; men verstaat, waarom deze verschillende stukken in des eeredienst zgn opgenomen en elk onderdeel komt hier tot zrjn recht. Zelfs valt in deze trilogie, waarin onze eeredienst was ingedeeld, een zeker verband met het drievoudig ambt van Christus niet te miskennen. In het eerste deel, waarin het gebruik van de sleutelmacht domineert, zien we de diepe verootmoediging der gemeente, maar ook de Koninkelijke macht van Christus om te binden en te ontbinden, d.w.z. om de zonden te vergeven of te houden. Want als Christus zegt: „Ik heb den sleutel van David en ik sluit en niemand opent, en ik open en niemand sluit, " dan ligt daarin de Koninklijke macht, die hij in het Koninkrijk der Hemelen uitoefent. In het tweede deel, waarin de bediening des Woords plaats vindt, staat daarentegen \x\, profetische ambt van Christus op den voorgrond, want Hij is onze hoogste profeet en leeraar, diè den vollen raad Gods aangaande onze verlossing door zrjn dienaar ons laat verkondigen. En in het derde deel, waarin AQpriesterlijke Toorbidding voor den nood aller Christenheid geschiedt, waarin de priesterlijke zegen aan de gemeente geschonken wordt, en ten slotte de offergave der liefde voor de armen wordt gevraagd, staat dit alles ongetwijfeld met \Mi priesterlijke ambt van Christus in verband.

Dat deze liturgie van Datheen ook ernstige gebreken vertoont, ontkennen we daarom niet. We wezen er reeds op, dat de plaats van het gebed, dat de belijdenis der zonden inhoudt, niet gelukkig is gekozen. Evenzeer is het een gebrek, dat éa het votum én de segengroet bij den aanvang van de samenkomst der geloovigen ontbreekt. En evenzoo, om ook op dit punt nog te wijzen, missen we in deze liturgie de praelectuur tUt Gods Woord, die toch zeker wel een voornaam bestanddeel van onzen eeredienst behoort uit te maken. Maar trots deze gebreken zal toch ieder toestemmen, dat deze liturgie van Datheen veel rijker en schooner was dan degene, die we thans hebben. We zouden reeds een belanrïjken stap in de goede richting vooruit komen, wanneer we tot deze oudste liturgie onzer Kerken konden terugkeeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's