Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLII.

TWEEDE REEKS.

IV.

Opdat gij ten volle kondet begrijpen met alle de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij. Eteze 3 : I8.

Neemt nu het wereldproces, dat uitloopt op de Voleinding, zijn uitgangspunt niet in de Sihcpping, niet in den mensch, noch ook in den val, maar in den raad, in het pian, in het bestel Gods, dan is in ditzelfde plan ook de loop van het proces en de uitkomst die in de Voleinding verkregen zal worden, gegeven. In Gods plan is niet alleen de aanvang, maar ook de gehesle gaag der dingen afgeteekend, en door Gods bestel staat het evenzoo vooruit vast, waarop het alles zal uitloopen. Toch zijn er in dat plan, en in het verloop, dat zich volgens dat plan naar de einduitkomst voortbeweegt, vouwen. Voor ons althans, naar de wijze waarop God de Heere door het ons verleende denkvermogen dat Htj zelf ons schonk, ons leert denken en dwingt te denken, doen zich in dat plan Gods onderscheidene, ten defcle zelfs strijdige elementen voor, die in het eind toch op eenheid moeten uitloopen. Naar dezen gedacht^ngang su hebben we in het plan Gods velerlei te onderscheiden.

Ten eerste de schepping van hemel en aarde, met inbegrip van den mensch, gelijk deze zich aan het eind der zes scheppingsdagen in de werkelijkheid vertoonen zouden. Die oorspronkelijke Schepping ontgaat ons. Ze bestaat in haar oorspronkelijke zuiverheid niet meer. Al wat we er van weten, moet ons uit de eerste hoofdstukken van Genesis toekomen; hoofdstukken die juist wat dit punt betreft, ons niet dan zeer sober bericht geven. Toch genoeg om ons te doen gevoelen, dat de ourspronkelijte toestand niet alleen van den mensch, maar ook van wat den mensch omringde en omgaf, aanmerkelijk verschilde van wat de wereld en de mensch in die wereld thans te aanschouwen geven. Milton drukte dat verschil uit door te gewagen van het verloren Paradijs; een uitdrukking die nog te onbepaald is, om ons een eenigszins nauwkeurige voorstelling te geven van wat was, verwierd en hoe 't verwierd; maar die dan toch in het algemeen besef der Christenheid de rijke gedachte indroeg, dat de oorspronkelijke Schepping een hoogere heerlijkheid vertegenwoordigde dan die der tegenwoordige wereld.

Bij het terugdenken aah die oorspronkelijke Schepping in haar paradijsgestalte rijst nu vanzelf in de tweede plaats de vraag, of we ons dien oorspronkelijken toestand als duurzaam en van meet af voleind hebben voor te stellen, dan wei of we in dien oorspronkelijken toestand slechts te doen hadden met een kiem, bestemd voor verdere ontplooiing. Stel, de val ware uitgebleven, zou er dan toch een proces begonnen zijn te loopen, dat riep om een voleinding ? In verband hiermede nu is het al aanstonds opmerkelijk, dat aarde en paradgs in den aanvang niet één zijn, maar onderscheiden. Het paradijs heet in Gen. 2 : 8 een hof, en wel een hof of lustpark, niet door menschenkunst aange iegd, maar geplant door God zelf. Die hof nu besloeg volstrekt niet de geheele oppervlakte der aarde, maar slechts een betrekkelijk klein deel ervan. De landstreek, waarin die hof geplant werd, droeg den naam van Eden, en er wordt bijgevoegd dat die hof naar het Oosten lag, blijkbaar afgerekend van de plaats waar de schrijver van het bericht zich bevond, een plek die gekeerd moet geweest zijn naar de Middellandsche Zee. Ook staat er bij, dat deze hdf zijn bewatering ontving van een machtigen stroom, die in verband stond met nog drie andere stroomen, saam de Fison, de Gihon, de Hiddekel en de Eufraat. Het moet alzoo een hof van zeer groote afmetingen geweest zgn, grooter dan wat we nu in die streken een Koninkrijk noemen, In dien hof nu pronkte een plantengroei van verleidelgke schoonheid, en onder het geboomte dat den hof overschaduwde, waren twee boomen Van bijzondere beteekenis, de eerste de B3om des Levens, en de tweede de Boom der kennisse van goed en kwaad. Door een en ander zou men allicht tot de voorstelling zijn gekomen, dat destijds het karakter der geheele aarde zulk een allesoverschaduwenden rijkdom vertoonde, maar de verdrijving uit het Paradijs toont het tegendeel. Ook na den val begeerde de mensdh in dien wonderschoonen hof te blijven, maar dit werd hem van Godswege belet. Een engel der wrake verscheen, niet alleen om hem uit den overheerlgken lusthof te verdrijven, maar ook om den terugkeer tot het Paradijs voor hem af te sngden. Hij moest er uit, en mocht er nimmer terug keeren. Alzoo uit het paradijs verdreven, kwam nu de gevallen mensch een ander deel van onze aarde opzoeken, en hier bleek de weelde vanden hof niet te bestaan, eer integendeel een toestand van betrekkelijke woestheid te heerscfaen. In den hof wies en groeide alles vanzelf, buiten den hof zal het op den mensch aankomen om het aardrijk te bebouwen.

Dit nu geeft den indruk, dat toen de mensch geschapen werd, dit aardrijk uit twee zeer onderscheiden deelen bestond: in 't hart van Azië tegen het Oosten uit een prachtigen lusthof, maar daarbuiten en daaromheen uit eea natuur, die meer geleek op wat wij thans in de verschillende streken der aarde om ons vinden. Natuurlijk moet dit met onderscheid verstaan worden. Vergeten toch mag niet, dat toen het eerste menschenpaar den hof uit moest, de vloek reeds was ingetreden. Een dagregister van het destijds gebeurde hebben we niet. Hoeveel tijd tusschen den val en het verlaten van het Paradijs verliep, weten we niet. Gemeenlijk denken we het ons zóó, alsof op staanden voet na den val de straf-en vloekaankondigicg volgde, en alsof nog dien eigen dag de uitdrijving uit het Paradijs begon. Voor de juistheid van deze grove voorstelling ontbreekt intusschen alle zekerheid. Het tot ons gekomen bericht sluit de mogel^kheid niet uit, veeleer in, dat tusschen het één en het ander vele dagen in liggen. Reeds de reusachtige afmetingen van het Paradijs maakten het onmogelijk, dat Adam en Eva den afstand, die het middelpunt van het Paradijs van zijn uiterste grens scheidde, in één enkelen dag zouden aflsggen. Het blijft daarom onbeslist, en is voor ons niet uit te maken, of de landstreek buiten den Hof, waar Adam aankwam, nog in den toestand verkeerde, waarin God haar schiep, dan wel of ze reeds ingevolge den vloek verminderd was in waarde. Maar ook al neemt men aan, dat dit eerste metterdaad zoo was, zoo blijft toch het feit over, dat het aardrijk buiten het Paradijs minder in heerlijkheid was, dan het stuk gronds waarop het Paradus bloeide, en dat, zoo al het Paradijs geacht wordt in volmaakten toestand geschapen te zijn, het overige aardrijk nog in onvolmaakten toestand verkeerde.

Reeds dit leidt tot de onderstelling, dat de oorspronkelijke toestand bestemd was, niet om tot in alle eeuwigheid te blijven gelijk die uit de Schepping voortkwam, maar geschapen was met de mogelijkheid in zich, om zich van minder naar meer voort te bewegen, een vooraf vaststaand historisch proces te doorloopen, en dank zij dit pt'oces, eerst in het eind den staat der volmaaktheid te bereiken. Alzoo een begin, een proces en een voleinding. Stel dus, dat de zonde niet ware ingetreden en er geen vloek ware gevolgd, dan zou er toch een ontkieming, een ontwikkeling, een ontplooiing in geschiedkundig verloop gevolgd zijn, en het denkbeeld van een Voleiüding, waarop 't al moest uitloopen, zou zich toch hebben doen gelden. Nu is het voor ons uiterst moeilijk, om ons voor Ie stellen welken invloed dit proces op de stoffelijke wereld zou hebben gehad. Dat ook de stoffelijke wereld niet zou gebleven zijn wat ze was, kan moeilijk betwijfeld. Reeds het Paradijs zelf vertoonde een stcüfilijke wereld van hooger orde, en zoo spreekt 't vanzelf, dat ook buiten zonde de eind-ontwikkeling er op zou zqn uitgeloopen, dat ook de overige stoffilijke wereld in haar geheel tot de hoogst denkbare orde, waarvoor ze krachtens haar bestemming vatbaar was, zou zijn opgeklommen. Maar al staat dit vast, ea al zou het volstrekt ondenkbaar geweest zijn, 'dat de geheele wereld tot in aller eeuwen eeuwigheid gebleven was wat ze oorspronkelijk, buiten de Paradrjssfeer was, toch is het ons niet wel mogelijk met eenige nauwkeurigheid vast te stellen, noch tot wat toestand zich het toen bestaande allengs zou ontwikkeld hebben, noch ook door wat krachten of middelen die hoogste ontwikkeling zou zijn tot stand gekomen. Ia verband met wat op Pathmos geopenbaard werd, ware er wel iets van te zeggen, maar dit kan voorshands niet, daar op Pathmos de ingetreden genade meespreekt, ea we op het pas waarop we nu de zaak bezien, noch met den val noch met de genade rekenen mogen, en alleen te vragen hebben wat in normalen, natuurlijken weg uit de gegevens der Schepping zou zgn voortgekomen.

Maar anders staat dit met het andere deel der Schepping, d.i ^lAhzaxgeestelijk deel. Hier behooren zeer zc^ksr de engelen toe, voor zoover ook de engelen invloed op deze aarde kunnen oefenen, maar toch laten we deze er voorshands buiten, en rekenen alleen met den mensch. En vraagt ge u dan af, of Adam, toen htj voor het eerst na zijn Schepping het paradijs in zag, in hoogste orde al dan niet volmaakt was, dan ligt het antwoord gereed, om dit met beslistheid te ontkennen. Volmaakt in de hoogste orde zijnde, zou de eerste mensch niet hebben kunnen vallen en niet gevallen zijn. Er is alzoo geen quaestie van, of in zedelijk opzicht kende Adam nog geen zonde, maar van een de zonde te boven ztjn, was evenmin sprake. Zedelijk stond de eerste mensch aan het begin, niet aan het einde van den ethisch te doorloopen weg. En was het in verstandeirjken zin wel anders? Zeker, Adams kennisse was heel anders dan die van het onder ons geboren en allengs opgegroeide kind. Uit het feit dat God de dieren tot Adam bracht, dat Adam ze doorgrondde, en namen gaf in verband met de eigenaardigheden van hun wezen, blijkt, dat hij een inzicht in en een kennisse van de natuur bezat, die een geheel ander karakter droeg, dan de ons door onderricht en ervaring toekomende kennis van de natuur om ons heen. Bg lager staande volken vindt men van zulk een Instinctieve natuurkennis soms nog enkele spoten. Sporen zelfs niet alleen van kennis, maar ook van de op die kennis rustende macht, gelgk dit gezien wórdt bij de slangenbezweerders en dierentemmers. Rekent men nu van deze zwakke, flauwe sporen opwaarts, dan kunnen we ons althans eenig denkbeeld vormen van de rijke en rijpe, zij 't daa ook andersoorige kennis, die aan Adam was toebedeeld, en die ook Eva deelachtig schijnt geweest te zijn. Maar hoe hoog men deze kennisse, en de daarop rustende macht van den eersten mensch ook aansla, toch zal niemand beweren, dat Adam het firmament en de sterrenwereld, de meteorologische problemen van de atmosfeer, de geografische gedeeldheid van heel dit aardrijk, de botanie van heel het plantenrijk, de zoölogie van alle dieren, en meer nog de technische beteekenis en gesteldheid van de natuurkrachten, en van wat in 't aardrijk en in de atmosfeer schuilt, ook maar van verre gekend heeft met iets van éii klaarheid, nauwkeurigheid en koninklijke beheersching, waarmee thans zelfs de gevallen mensch over het aardrijk heerscht. Reeds vóór den val en alzoo nog in den staat der rechtheid lezen we dan ook, dat tot Adam gezegd werd, dat hij zich de heerschappij over de natuur en met name over de dierenwereld eerst nog zou hebben te verwerven; dat bij alleen dit niet zou kunnen; dat hij zijn geslacht door verwekking van kroost had te vermeerderen; en dat eerst nadat deze eisch vervuld was, die Koninklijke heerschappij over de natuur zijn deel zou kunnen worden. Met deze tweezijdige, zoo zedelgke als redelijke ontwikkeling zou vanzelf een rijker ontwikkeling in wezen en karakter gepaard zijn gegaan, en dit alles saam zou geleid hebben tot een hooger omgang met God, en alzoo een eeuwig zalig-zijn hebben voorbereid.

Niets zekers valt te zeggen over de wijze, waarop . die opklimming uit den toestand van het Paradijs tot een toestand van nóg hooger orde zou hebben plaats gegrepen. We weten er niets van, of bij het uitblijven van den dood, de mensch eeuwig op deze aarde zou verbleven zgn. Uitgesloten is de mogelijkheid hiervan niet. Niets toch staat er aan in den weg, dat het aardrijk zelf gaandeweg in volmaakter toestand zou zijn overgegaan, en dat de mensch ook lichamelijk zich van . lieverlede aan dien hoogeren toestand zou hebben aangesloten. Ook liet het zich denken, dat de volmaking van den mensch, zonder overgang in het sterven, op een andere planeet of star ware voortgezet. Maar alle gissen wordt hier missen, en daarom gaan we veiliger, zoo we hieromtrent niets in beeld brengen, - en ons bepalen tot de erkentenis, 1°. dat deze aarde en de mensch op die aarde oorspronkelijk in een voorloopigen toestand van volmaking verkeerden; 20. dat beide bestemd waren uit dezen voorloopigen toestand in een duurzamen toestand van hoogere volmaking over te gaan; en 3°, dat de Voleinding, naar Gods plan, hierin zou bestaan hebben, dat uit bet oorspronkelijk mindere zich allengs het hoogstvolkomene ontwikkeld had. Slechts moet hierb'j nu reeds uitgesproken, dat de hoogsta volkomenheid, waartoe alsdan heel de Schepping allengs in den normalen weg zou zijn opgeklommen, niet zou bereikt hebben den graad van volkomenheid, die ons thans aan het eind der eeuwen, dank zij de genade, wordt voorgespiegeld. Straks blijkt ons dit nader. Hier zrj alleen opgemerkt, dat de genade eea hooger potens in zich droeg, die bij de normde ontwikkeling ten eenenmale zou ontbreken hebben.

Dit natuurlijke, normale verloop van het creatuurlrjk leven is nu tot in den wortel verstoord door den afval van den mensch van God, Veelal zegt mea: „door de zonde", en dit is ook zoo, mits men dan de zoude maar altoos versta als een losmaken van den band, die den mensch aan zijn God bond. Dat Kaïn Abel doodsloeg, was ook zonde, zonde tegen den naaste, althans tegen zijn eigen broeder. Toch zou dit niet 's menschen val veroorzaakt hebben. De val lag hierin, dat God den mensch gebood; dat dus God zijn heer en meester was; en dat nu de mensch dezen band brak, , de gehoorzaamheid opzei, Gods gebod verwierp, en voor Gods wet zijn eigen zin ea lust ia de plaats stelde. Niet diep genoeg kan dit wordea opgevat, alle oppervlakkigheid toch leidt hier tot het bijna belachelijke. Adam's noodlottige keuze riep het verderf na zich van miilioeaen en millioenen menschelijke wezens. Alle lijden ea smarte, alle wee en alle tranen zijn uit dien éénen misgreep van Adam voortgekomen. En juist dit nu druischt tegen alle gevoel van recht en gerechtigheid in, zoolang mea alleea op de vrucht vaa dien Paradqsboom ziet. Wat toch is het plukken en eten vaa één Paradijsappel ia vergelijk met dea nameloozen stroom van ellende, verderf en dood, die uit deze eerste zonde voortvloeide?

Geheel anders daarentegen komt 't te staan, zoo men zich helder voorstelt, dat de wereld aan den mensch hing, ea dat de mensch hing aan God, zoodat, waar de mensch God losliet, hrj met geheel zijn existentie vaa God afviel, ea dat met hem heel de wereld vaa God moest afvallea, omdat alleea de measch die wereld aaa God bond. Ons lichaam haagt aaa onze ziel, of wilt ge, aaa oazen geest. Laat onze geest ons lichaam los, dan lost heel 't lichaam zich in zija deelea op, bederft, verrot, ontbindt zich en is geen lichaam meer. Doch dit ons lichaam hangt nu saam met geheel de stoffelijke wereld. Niet wij hangen van die wereld af, maar die wereld vaa ons. Thaas almeer tea deele ook door wat wij techaisch ia die aatuur wgzigea ea veranderen, maar naar den grond ea het wezen der dingen in veel sterker zin, doordien in de Schepping alles op dea measch uitloopt, eerst in dea mensch zijn kroon ontvaagt, ea aaa de heerschappij vaa dea measch is oaderworpea. En deze macht, om de wereld aaa zich te latea haagea, koa de measch alleen daarom bezittea, omdat God dea mensch zoo schiep, dat hrj hing aan zrja God, juist zooals de natuur aaa hem hing. God God laten ea zelf in de diepste afhankelijkheid van zijn God afhaagen, was alzoo de aormale ea vaazelf aangewezea weg om zijn stand tusschen God ea de wereld te behouden. Doch juist daartusschea in schoof satan, met zija: Gij zult zelf als God zijn. Door deze gedachte ia zich op te aemen, deed de mensch den levens-en wezensband die hem aaa zija God bond, springen. Toen liet God hem los. Hij viel. En zoo is het te verklarea, dat deze val van den mensch, die schijnbaar zoo eenvoudig toeging, heel het plan Gods verstoorde, het wereldproces op geheel andere linie overbracht, en uit dien hoofde de voortstuwing naar de Voleiadiag principieel wijzigde.

Toen stoad de keus: Heel de Schepping verloren ea het plan Gods verijdeld, oftewel eea nieuwe kracht moest opkomen ea werkea gaaa, die in de oorspronkelijke Scheppiag niet gekend was. Het eerste werd verhoed, het tweede gebeurde, eadie aieuwe kracht die opkwam, was: de genade. Terstond, ia het Paradijs reeds, schoof die kracht der geaade aaar vorea, ea vaa dat oogeablik af is het deze en geen andere kracht, die geheel het verloop der historie beheerscht en het pad afteekent dat aaar de geheel aieuwe Voleinding leiden zal. Nu mag natuurlijk niet gezegd, dat ia het bewustzijn Gods die twee wegea aaar de Voleiadiag parallel naast elkander loopea. Eea tweeheid vaa diea aard is ia God ondeakbaar. Maar wel moetea wij, beperkt als we ia oaze bevattiag zijn, zal verwarring gemeden wordea, ons deze beide wegen naar de Voleiadiag onderscheidenlijk indenken.

Zonde ca genade ia haar oaderling verband roepen in de ziel des menschen gewaarwordingen te voorschija, die een geheel andere wereld voor 't inwendig besef afteekenen, daa buiten deze beide in hart des menschen zou geheerscht hebben. Was het eerst de gedachte der heerschappij, die den measch tot leidstar op den weg van het leven was meêgegevea, au wordt het eea diepe zelfveraederiag, eea verootmoedigiag, een iaaerlijk kleiazijn voor zich zelf, waardoor de ontsluiting der ziel voor de genade begint. De band tusschen God en mensch, die oor-^ spronkelijk in hoofdzaak eea machtsverhoudiag was, wordt nu eea zielsverhouding, ea het {«"obleem hoe de geschoadea majesteit vaa het Recht Gods te handhaven, wordt het groote vraagstuk des levens, dat heel de geschiedenis der menschheid beheerscht. Doordat de zonde niet maar eea kreuk in het overigens effen kleed was, maar het kleed geheel verwrong, ea verscheurde, moest alles aaa de gerechtigheid getoetst ea opnieuw uit de gerechtigheid worden opgebouwd. Een gave Gods ia dea meest puren ea reinen zia werd nu de genade die dit tot stand bracht. Vandaar dat heel de historie dsr menschheid uit haar voegen werd gerukt; dat het pad der historie van nu af geheel door de geaade b'eheerscht werd; ea dat het op ons geea aaderen indruk kon maken, daa alsof geheel het oorspronkelijk plan der Schepping was prijsgegeven, en door een geheel ander plan, dat aaa het eerste vreemd was, ware vervaagea. Soms is het voor oas gevoel, alsof er tusschea het plaa buitea zonde en genade, en het plaa krachtens zonde en geaade geen zweem van gelijkheid bestaat; alsof het eerste voornemen Gods geheel is te niet gedaan; en alsof aa dea val ia zoade een geheel nieuw plan, met eigen oorspronkelijkheid, was opgekomen. Dit nu ware in dea Heere oazea God ondenkbaar. Hij, de eeuwig Oaverauderlijke ia Zichzelvea, zet niet zija oorsproakelijkea raadslag opzij, om dien voor sea geheel aaderen in te ruilen. Voor ons denken moge er uitruiling vaa plan zijn. Dit is nu eenmaal van onze wijze van deakea oaafschetdbaar. Het besef van zonde ia tegenstelling met de Goddelijke heiligheid zou fè ondiep zgn, zoo we slechts wijziging zagen in wat naar ons innerlijk gevoel eea geheele omzetting in uitgangspunt is. De uitkomst toont daa ook, hoe de Heere oaze God zrja oorsproakelijk plan ea vooraemen in het minst niet loslaat, maar het doorzet ook onder de heerschappij der genade, We zagen, in verband hiermee, hoe onjuist de verwachting der Christenheid vaak was, dat de wederkomst van Christus op. staaadea voet zou plaats grijpea.ea alsof het lot der overige wereldGode geheel oaverschilHg ware geworden. Nu reeds eeuw na eeuw duurt het historisch proces. Ia elke eeuw breagt het nieuwe woaderen in da oorspronkelijke schepping aaa het licht, ea voor ons komt het er slechts op aan, om steeds helderder inzicht te verkrijgen in het verband van 6e Genadebedeeliag met de Scheppiagsbedeeling, gelijk die vóór den val bestond. Juist daarom is het zoo dringend noodzakelijk, die twee gedachten in het plaa der Voleinding vaa meet af scherp ia het oog te vattea. Wij, menschea, zoudea om bet Genadeplaa willig geheel het plan der Scheppiag varea latea, ea oas bijna eeniglrjk om onze eigen zaligheid bekommeren, zonder te denken aan wat de Majesteit van Gods eere vordert. De fout die hier principieel schuilt, leeft nog altoos voort en werkt nog altijd door, en het is daarom plicht, er, op grond vaa Gods Woord, gedurig op te wijzen, dat Schepping en Genade twee sferen aanduiden, die wel elk een eigen oorsprong hebben, maar die toch ia de Voleiadiag ineenvloeien.

En dit laatste au leidt vaazelf tot de slotopmerking, dat de Voleinding, gelijk ze onder de heerschappij der Genade te wachten staat, eea meerdere heerlijkheid belooft, dan een Voleinding, die alleen uit de Scheppingsordinantie ware voortgekomen, ons zou gebracht hebben. Wat Augustinus uitriep: Gelukkig de schuld, felix culpa! mag alleea ia diea zin verstaaa worden, In de Voleiading die ons nu te wachten staat, komt Gode eea meerdere eere ea eea hoogere majesteit toe, die uit de Schepping zelve, zonder meer, aooit zou zija opgegloord. Geheel de strekkiag vaa wat het Nieuwe Testament, met aame ia de Opeabaring vaa Johaaaes, oas aaakoadigt, doelt dan ook op een meerdere heerlijkheid voor oazea God, éa, want ook dit mag er bijgevoegd, op eea meerdere heerlijkheid voor zija verkorea volk. En het is juist dit alles overtreffsade en te bovengaande eiade der dingen in het aieuwe Paradijs, dat ons ten slotte met den val in het eerste Paradijs kan verzoenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's