Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die uw ziel gadeslaat”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die uw ziel gadeslaat”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer gij zegt; Zie, wij weten dat niet; zal Hij niet, die de harten weegt, dat merken? en die uwe ziele gadeslaat, zal Hij het niet weten? want Hü zal den mensch vergelden naar zijn werk. Spreuken 24 : 12.

Ge kunt u niet aan het oog van uw God onttrekken. Ge kunt aan het oog van uw God niets onttrekken. Et is geen schuilplaats, geen heimelijke bergplaats, geen verborgen hoeiije xóó donker uit te denken, dat ge er ook maar iets in zoudt kunnen weg zetten, zoodat Gods oog het niet zag. Gods oog ziet alles, altijd, allerwegen. Ge kunt u nooit'één oogenblik van den aanblik van Gods oog ontdoen. Ge kunt niets, wat dan ook, tusschen uzelf en Gods oog zetten, dat de blik van zijn Goddelijk oog er niet door heen dringt. Het eenige wat ge doen kunt, en wat verreweg de meeaten dan ook meestentijds doen, is er niet aan denken dat Gods blik aldoordringend op u rust; het vergeten, dat ge, met geheel uw wezen, steeds voor God bloot ligt; en lóó te weeg brengen, dat het oog van uw God, dat op u rust, u niet hindert.

Want hinderen kan Gods oog ons wel waarlijk. De Psalmist bezong het zoo gevoelvol: „Heere, zoo riep hij uit, Gij doorgrondt en Gij kent mij Gij weet mijn zitten sn mijn opstaan. Gij omringt mijn gaan en mijn liggen, en Gij zijt al mijor wegen gewend. Gij kent mij van achter en van voren. Gij zet uw hand op mij. De kennis is mij te boog, ze is te wonderbaar. lic kan er niet bij". £n dat zeggen van David: „Gij zet uwe band op mij", toont u duidelijk, boe David door dat altoos staren en gluren van Gods oog op heel zijn wezen, zich ge drukt gevoelde, o. Er lag ook heel iets anders, er lag ook zoo overvloedige vertroosting in. En het eind van Psalm 159 is dan ook de bede: „Leid mij op den eeuwigen weg"l Maar de eerste indruk, dien ge opvangt, zoo ge klaar en diep indenkt wat het is, dat het oog en de blik van uw God nooit van u af is, altoos op u indringt en u overal vervolgt, kan niet anders dan benauwen, niet op zichzelf, maar om uw onheiligheid. Denk alle zonde weg, en die aldoordringendheid van Gods heilig oog zou u niet anders dan den lust uwer ziele en den wellust van uw hart brengen. Maar die heilige toestand bestaat niet meer. Heel uw aanzijn, heel uw leven op aarde hangt in de nevelen det onheiligheid, en als dan door die nevelen bet heilig oog van uw God heendringt, en u als boort in de ziel, en er in boort met zulk een overmacht, dat ge voelt er u niet aan te hunnen onttrekken, — dan is uw eerste gewaarwording een gevoel van beklemdbeid, van iets dat u drukt, van een u benauwende overmacht. Steeds dat oog van uw God op u gericht, en zös op u gericht dat 't nooit één enkele seconde u met rust laat. o, 't Is heerlijk, 't is uw redding, 't is '1 zaligst wat" u overkomen kan, en als ge er maar in doorleeft, glijdt al wat eerst drukte ec benauwde, van u af, om u niets dan een zalige gewaarwording over te laten; maar 't begint in ons zondig aanzijn toch altoos weer met de gewaarwording, die David aldus vertolkte: „Gij zet uw hand op mij".

Aan dit zeggen voelt ge, hoe warm en bezield het ervaren van Gods nabijheid bij den zanger was. Lst er wel op. Gods nabijheid kan zijn de nabijheid van een helper als ge in nood zit, en dan vindt ieder zeker die nabijheid heerlijk. Hei kan ook zijn Gods nabijheid, als ge u verliest in zalige gepeinzen, en dan is het een smaken van 't hemelsch zalige nu reeds hier op aarde. Maar als het bij die twee blijft, ontbreekt de grond. Dan roept ge dat nabijzijn nabij uw God en dat zijn van uw God nabij u slechts dan in, als ge er behoefte aan voelt, of om u uit uw nood te helpen, of om u een zalig oogenblik van zielsgenot te schenken. Maar zoo is niet de onderwijzing der Schrift. De Schrift zegt u niet, dat uw God tot uwe dispositie is, als ge Hem in uwe nabijheid begeert, maar gaat veel dieper door tot op den grond van uw leven, en zegt u in Gods naam, dat uw God alAjd bij en om u is; dat ge u nooit en nergens aan zijn oog onttrekken kunt; dat ge Hem steeds bezig vindt om u te bezien, eer ge in den morgen uw oog ontsluit, en dat waar ge ook den lieven langen dag u heen beweegt, of als de nacht komt, u nederlegt, zijn alziend en aldoordringend oog rusteloos op u gericht blijft u niet een tik van den uurwijzer loslaat, u overal weet op te sporen, u vóór is, eer gij aan uw God denkt, en bij alles en onder alles u geheel doorgluurt, en naakt en geopend voor zijn heiligen Goddelijkeu blik vindt.

En gaat hier uw zielsoog voor open, dan wordt 't u zoo heel anders te moede. Dan toch is het niet meer: „Uw God alleen dan door u ingeroepen wanneer Hij n van noode is", maar: „Gij, door uw God opgeroepen bij dagen en bij nachten, van dat ge ontvangen en geboren werdt, totdat ge heenstetft in het grai". Dan moet ge leven voor Gods aangezicht. Dan kunt ge in niets en door niets te weeg brengen, dat het oog van uw God niet op u rusten zou. Dan is alle leven buiten Gods blik en van onder zijn oog weg, ten eenenmale voor u afgesneden. Dan moet ge de bestraffing gevoelen, die van Gods oog en blik op u uitgaat. En dan is er geen vrede meer voor u te vinden, tenzij dan dat ge uw zondig wezen in Christus veranderd weet, en nu uit dat zoekend oog van uw God de genade in Christus u voelt toespreken, £n dan gaat vanzelf alle schrik, alle gevoel van hinder en dtuk weg, dan wijkt alle gewaarwording van 't benauwende, dat anders in dat altijd u zoeKend oog van uw God voor u lag, en dan wordt 't veeleer omgekeerd, in dat oog van uw God dat op u rust, steun voor uw heilig bedoelen d vinden. Zonder uw God verlaten, en eerst als h ge dat oog weer ontwaart, u bij uw Vader thuis gevoelen. De eenige waarachtige, doeltreffende ruste voor uw menschelijk hart.

Dit nu voelt ge het diepst, zoo ge dat zien van Gods oog op u omzet in de Scbriftspreuk: o „dat Hij uw ziek gadeslaat.". Dat is nog iets B anders, dan dat uw God over u waakt. Nog iets anders, dan dat Hij een schild voor u is. „Uw a ziele gadeslaan", doelt niet op uw uitwendig levenslot, noch ook op uw vromen en mystieken G omgang met uw God. Als er staat: „dat Hij uw h ziele gadeslaat" is er geen sprake van wat gij g doet, maar alleen van iets dat God doet. En wel hiervan, dat uw innerlijk zielsbestaan, uw verborgen wezen, wat ge uw hart en uw nieren saam kunt noemen, niet alleen voor uw r God niet verborgen is, maar door Hem wordt bespied, begluurd, met alle naarstigheid opge­ f nomen; en dat niet slechts een enkel maal, d maar rusteloos door; en wel zoo dat Hij van E oogenblik tot oogenblik heel uw innerlijk bestaan i gadeslaat. En deze wetenschap vooral is a zoo a van noode.

O, ge weet 't wel, dat de Heere onze God een alwetend God is, en dat ge niets voor Hem verbergen kunt; maar het is nog iets zoo heel anders, zoo u woidt aangezegd, dat uw God aldus met u bezig is, aldus zich met u inlaat, aldus notitie van u neemt, en dat ge tot zelfs in het verborgen van uw wezen nooit iets doen, iets gevoelen, iets bedoelen of iets in u koesteren kunt, of God weet 't eer gijzelf 't weet, en doorziet tot op den bodem van uw wezen, wat er in u omgaat, in u ritselt, in u opkomt, in u aan het rijpen is, of op wat onheiligs en egoïstisch door u wordt gebroed.

En nu is het natuurlijk niet genoeg, dat ge dit toestemt, en «rkent dat het zoo is, en dat 't niet anders zijn kan, maar nu moet dit een realiteit voor u worden, zoodat ge, dank zij 't vaster worden van uw geloof, steeds meer eiken dag, eiken morgen en eiken avond onder dien indruk van Gods blik in u begint te verkeeren. Niet dat ge af en toe zulks indenkt, maar zoo dat in uw gewoon zelfbewustzijn vanzelf Gods gadeslaan van uw ziel is ingeweven. Niet als een tweede iets naast uw zielsbestaan, maar als iets dat van uw zielsbestaan onafscheidelijk wordt. De blauwe lucht straalt niet in haar kleurenpracht, tenzij het licht der zon er op valt. En zoo ook moet u de ziel niet kunnen opleven, zich niet kunnen roeren, niet kunnen uitstralen, tenzij de lichtglans van Gods heilig oog er zich over uitspreidt.

Dan houdt die blik van uw God die in uw ziel straalt, u op, sterkt en staalt u in de ure der verleiding; bezielt u in de worsteling waartoe uw God u roepen mag; en - geefc u de weelde van zijn gemeenschap te smaken. Ea komt dan de bitterheid en de smart des levens over u, dan komt de vertroosting van uw God u daarbij toe, niet als een medicijn, dat u van buiten af in de wonde wordt gediuppeld, maar als een vanzelfsheid, die uit uw ziel zelve opkomt, omdat bet uw Ontfermer is, die weet en ziet en gadeslaat wat uw ziel doet verkrimpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Die uw ziel gadeslaat”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's