Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVI.

TWEEDE REEKS.

VIII.

Naar uwe verordeningen blijven z^j nog heden staan, want zij alle zijn uwe knechten. Psalm 119 : 9I.

De voorstelling, die de eeuwen door post vatte, achtte dat de vastheid, onbeweeglijkheid en onveranderlijkheid van den lichtkoepel, die zich in het Firmament der vaste sterren schijnbaar over onze aarde welfde, boven allen twijfel verheven was. Het woord zelf van Firmament drukte dit uit. Het beteekent toch niet anders dan: het vaste. Tegenover onze bewegelijke aardbol en de planeten was de hemelkoepel juist het vaste, het door niets bewogene, het steeds zich gelijkblijvende. Vooral toen men eenmaal tot de ontdekking was gekomen, dat de aarde èa om haar as èn om de zon wentelt, verkreeg de voorstelling van den hemd der „vaste sterren" steeds meer in der menschen beschouwing de gedaante van het muurvaste. Evenals de Romeinen dit uitdrukten in het viooxi: FirmamentuM, ga.vta wij hier uitdrukking aan, door te spreken van vaste sterren. Een voorstelling die te eenzijdig opgevat, uiteraard ten slotte in strijd moest geraken met wat de Schrift ons, vaak op mysterieuse wijze, te verstaan geeft omtrent hetgeen in het einde der dingen met wat we kortweg: den hemel, noemen, staat plaats te grepen. Niet alleen de aarde toch zal nieuw worden, maar ook de hemel zal nieuw worden, en zoo ook lezen we van sterren die verdonkerd worden, en van andere sterren die als uit den hemel zullen vallen. Op de nadere beteekenis van dit een en ander gaan we vooralsnog niet in, maar dit moest dan toch nu reeds uit deze aanduidingen der Schrift worden vastgesteld, dat hetgeen wij het Firmament en het corps vaste sterren noemen, toch niet in die mate vast is, alsof alle verandering in deze sterrenwereld-zou zijn uitgesloten, en dat veeleer ook in deze sterrenwereld welterdege verandering kan plaats grijpen.

Zonder nu op deze aanduidingen der H. Schrift acht te slaan, althans zonder de minste bedoeling om deze uitlatingen der Schrift in het gevlij te komen, is nu door sterrekundigen op groad van zeer nauwkeurige waarnemingen uitgemaakt, dat de voorstelling van ds onbewegelijkheid der vaste sterren op niets dan zeifmisleiding berust. Reeds nu is het op de sterrenwacht te Potsdam gelukt, van meer dan vijftig vaste sterren niet alleen vast te stellen, dat ze zich bewegen, maar zelfs de snelheid waarmee ze zich bewegen, tot in een breuk van een geographische mijl onder cijfers te brengen. De uitkomsten van de onderzoekingen der twee sterrekundigen die zich te Potsdam met de vaststelling van dit verschijnsel bezig hielden, zijn nog wel niet volkomen gei^k, bij enkele sterren verschillen de metingen zelfs nog aanmerkelijk, maar vast staat in elk geval, dat de beweging van deze sterren ten stelligste gebleken is, en dat het vroeger begrip van vaste, d. i. onbewegelijke, sterren moet worden prijsgegeven. Natuurlijk rekenen de schijnbewegingen der vaste sterren hierbij niet mede, met name niet die schijnbewegingen, die door de dubbele wenteling van onze aarde om haar as èo om de zon zich aan ons voordoen. Gedoeld wordt hier uitsluitend op de verplaatsing van de positie der vaste sterren aan den horizont des hemels. Het bestaan van zulk een beweging is door Midler en anderen reeds voor duizenden van vaste sterren aaagetoond, en reeds nu wordt door de deskundigen aangenomen, dat deze beweging aan alle vaste sterren eigen is, en dat alleen de kleinheid van de meeste vaste sterren maakt, dat zelfs de verstdragende verrek^ker deze bewegingen niet kan ivaarnemen. Resultaat hiervan is alzoo, dat hetgeen rotsvast scheen te staan, blijkt te deinzen en te golven. In uiterst langzaam tempo, het is zoo, maar dan toch altoos zoo, dat van vastheid en onbewegeltjkheid geen sprake meer is.

Hier komt nu nog een tweede iets bij. Er is namelijk waargenomen, dat de vaste sterren niet alleen aan bewegingen onderworpen zijn, voor wat hun baan aangaat, maar dat zij bovendien ook allerlei veranderingen ondergaan in de wijze waarop ze zich in den telescoop voordoen, met name wat de meer '• of mindere schelheid van haar glans betreft. Zel£s is men er in geslaagd, bij deze glanswgzigingen soorten te onderscheiden. In de eerste plaats vond men, dat er vaste sterren zijn, die regelmatig na afloop van zeker tijdperk haar Uchtglans matter of scheller maken. In de tweede plaats, dat er sterren zrjn, die baar Ucht­ glans op hoogst onregelmatige wijze veranderen. En in de derde plaats, dat er zelfs niet zoo weinig sterren zijn, die zelve opeens plotseling te voorschijn treden, maar na korter of langer tijdperk even onverwachts verdwijnen zonder een spoor van hun aanzijn achter te laten. Reeds in de oudheid was zulk een plotseling opkomen van een dusver nooit geziene ster vooral sinds 134 voor Christus bekend. In het eerste duizend jaar na Christus waren reeds weder zes geheel nieuwe sterren fonkelend aan den hemel verschenen. Ook in de laatste jaren wederom drie fonkelnieuwe, waarvan men vroeger nooit schijn ofschaduw had ontdekt. Maar ook afgezien van die opfonkelende en geheel nieuwe sterren is niet minder het verschieten van tal van sterren hoogst opmerkelijk, vooral omdat er zoo groot verschil bestaat tusschen den tijd van wisseling bij de ééne en bij de andere ster. Bij tal van sterren is hier geen pijl op te trekken; maar bij de sterren die nu eens de ééne en dan weer de andere kleur en graad van schelheid vertoonen, heeft de afwisseling de ééne maal over ettelijke jaren, een ander maal na verloop van e& kelè maanden, soms zelfi over enkele dagen plaats, en is zelfs een geval waargenomen, waarin de afwisseling om de vier uur plaats greep. Sterren met zeer korte periode kent men er nu rtreds 24, en het is met name de ster Algol, die in dit opzicht de opmerkzaamheid trekt. De tint van deze in scheiheid wisselende sterren is meest rood; en bij de zeer snel heur tint wisselende sterren, wit-geel. Reeds van 600 sterren is deze kleur-en schelheid v/isselende eigenschap vastgesteld, en deskundigen achten, dat bij nader onderzoek gelijke verschijnselen zich bij verreweg de meeste vaste sterren vertoonen zullen.

De oorzaak van deze gestadige veranderingen heeft men nog niet met zekerheid kunnen vaststellen, maar vast staat toch OU reeds, dat de vroegere voorstelling, alsof de vaste sterren uit een dichte vaste stofmassa bestonden, zoo ongeveer als de korst van onze aarde zich vertoont, niet is vol te houden. Veeleer schijnt te moeten worden aangenomen, dat de meeste vaste sterren uit een heetgloeiende vuurmassa bestaan, zoo ongeveer als dit ook met onze aarde oorspronkelijk het geval schijnt geweest te zijn, terwijl dan om deze vuurbol zich niet zelden een atmosfeer van vocht schijnt te bevinden, die afkoelend werken kan. Deze toestand kan en moet bijna aanleiding geven tot gedurige uitbarstingen van gloeiend waterstofgas, en zulke uitbarstingen kunnen zeer wel een plotselinge verandering in tint en schelheid teweeg brengen. Ook heeft men er aan gedacht, dat zeer wel op die onmetelijke afstanden de ééne bol tegen de andere kan gebotst hebben, en dat door die botsing van twee hemellichamen plotseling een hooge lichtontwikkeiing kan zijn veroorzaakt, die kort daarna weer verdween. Deze wijze van verklaring ging echter niet op bij de sterren die op regelmatige wijze, na vaste tqdperken, adtoos weer dezelfde wijziging in tint en schelheid te zien gaven. Teneinde zich deze regelmatig erugkeerende wisselingen te verklaren, heeft men er toen de aandacht op gevestigd, dat zeer wel om enkele vaste sterren zich ten deele groote vlekken kunnen gevormd hebben, die dan van zelf, bij onze omwentelingen om as en zon, aan deze sterren een afwisselend voorkomen moesten geven. Of ook heeft men ondersteld, dat zulke sterren zonnen zijn, waarom zich een stel planeten beweegt, en dat nu de afwisseling in tint ontstaat, indien tusschen zulk een star en ons oog zulk eea planeet zich inschuift. Een poging ter verklaring, waarbij ten slotte nog werd opgemerkt, dat in enkele gevallen zich zeer wel beide verschijnselen tegelijk kunnen voordoen, en dat hierdoor weer andere en zeer eigenaardige afwisselingen in tint en schelheid zich kuaaen verklaren.

Op deze voorstelling van de astronomen moest daarom liier eenigszins nader worden ingegaan, omdat het van zooveel belang met het oog op de Voleinding is, van meet af wel in te zien, dat niet alleen onze aarde en ons zonnestelsel, maar dat weibezien geheel de sterrenhemel aan verandering onderhevig is. Men denke het toch wel in, dat een onbeweeglijk en onveranderlijk heelal geen geschiedkundig verloop zou hebben; dat men bij zulk een onbeweeglijk en onveranderlijk Heelal ganschelijk van geea proces zou kunnen spreken; en dat, waar geen proces doorloopen werd, ook van geen Voleinding kan of mag gerept worden. Maar dan ook omgekeerd, dat een Heelal, dat blijkt in beweging te zijn en dat in al zijn deelen gestadige verandering ondergaat, noodzakelijkerwijze een verloop moet hebben, van eea bepaald punt moet zijn uitgegaan, langs eea bepaalde baan zich moet voortbewegen, en in zijn voleinding b j een bepaalde uitkomst moet aanlanden. Staat nu de Voleinding van ons eigen geslacht in rechtstreeksch ve/band met de Voleinding van deze aarde; de Voleinding van deze aarde wederom met die van ons zonnestelsel; en ten slotte evenzoo die van ons zonnestelsel met de Voleinding van het Heelal, — dan voelt en tast men de eenheid, die dit alles samenhoudt, en geraakt mes langs sterrekundigen, louter wetenschappelrjken weg tot een uit komst, die plaats laat voor wat de Schrift ons van de Voleinding ook in verband met den Sterrenhemel openbaart. Het Firmament is dan niet de onveranderlijke schaal, waarbinnen zich het veranderl^ke leven afspeelt, maar de starrenhemel zelf deelt in de beweging van het leven der gansche schepping. Ze is niet de schaal van het ei, maar zoo men wil de huid van het lichaam van het Heelal, en juist daarom kunnen noch mogen wij de eind-ontplooiing van het Godsrijk van het lot van hemel en aarde afzonderen.

Principieel komt 't hier slechts aan op het juiste inzicht, dat in ons menschen ziel en lichaam onafscheidelgk bijeenhooren. Dat wil niet zeggen, dat er in den dood geen tijdelijke scheiding kan plaats hebben. Men kan iemand wel armen en beenen, ooren en neus afhouwen, zoodat er niets dan de romp overblijft. Maar ook al kan zulk een romp nog op zeer gebrekldge wijze zijn bestaan voortzetten, toch voelt ieder, dat op zichzelf armen en beenen, ooren en neus onafscheidelijk tot het menschelijk lichaam behooren. Want bijaldien we verstaan dat ons lichaam niet een tijdelijk instrument is dat onze ziel ontving, om zich in het leven dezer wereld thuis te gevoelen, maar dat het duurzaam en blijvend tot ons wezen behoort, dan krijgt daardoor evenzoo vanzelf onze verhouding tot de aarde, tot ons zonnestelsel en tot het heelal baar vastigheid. Onze ziel houdt dan ons lichaam aan zich vast; dat lichaam is niet willekeurig op aarde neergezet, maar is van die aarde het product; en ook op haar beurt zit weer die aarde vast aan het zonnestelsel, juist zooals die zon een vaste ster is, die weer met heel het Firmament in verband staat. Dit nu zou niet meer verstaan worden, zoo het Firmament niet anders dan een rotsvasten koepel over ons welfde, die in geen enkel opzicht deelnam aan onze alzijdige levensbeweging, maar deze saamhoorigheid van onze ziel met het heelal komt zeer wel tot haar recht, nu blijkt, dat ook het Firmament in gestadige beweging verkeert en evenals j het leven op deze aarde gestadige wisseling te ondergaan geeft. Nu toch zit aan onze ziel ons lichaam vast, aan ons lichaam deze aarde, voorts deze aarde aan ons zonnestelsel, en aan ons zonnestelsel iieel de starrenhemel, al te zaam een onmetelijke massa leven, die in één saamhangend proces golft van haar oorsprong naar haar einddoel.

Juist daarom echter mogen we ons niet bepalen tot dit korte overzicht van de positie van het Firmament, maar moet nader ingegaan, ten eerste in de positie die onze aarde in ons zonnestelsel heeft, en daarna in de tweede plaats in wat onze aarde van zich zelf vertelt. Niet genoeg toch kan er op gewezen, dat hetgeen zon, maan en starren, en eveczoo de innerlijke gesteldheid van onze aarde, ons vertellen, mits goed waargenomen en vertolkt, openbaringen behelzen die ons van Godswege toekomen. Op ander terrein kan menschelijke tusschenkomst het beeld dat we waarnemen, vervalscht hebben, maar in hetgeen hier ter sprake komt, is van menschelijke tusschenkomst geen sprake. Gelijk we reeds o vroeger opmerkten, stelt onze belijdenis zulke Natuur-openbaringen zelfs voorop, om eerst daarna de Openbaring van Gods Woord te laten volgen.

Komt er nu strijd op tusschen hetgeen het Woord en hetgeen de Natuur ons openbaart, dan moet die strijd wel een gevolg zijn, óf van verkeerde uitlegging van de Schrift of van verkeerde opvatting van de dingen die zich in de Natuur aan ons vertoonen. Maar juist daarom is het dan ook van zoo overwegend aanbelang, met zekeren nadruk te w^'zen op wat in beide openbaringen heenwijst naar gelijke opvatting. Dit nu is vooral met de Voleinding het geval. De vroegere meening, alsof deze aarde van eeuwigheid af bestaan had en tot in alle eeuwigheid zou voortbestaan, en waarop met name de Materialisten zoo IiesHst stonden, wordt thans niet door theologen alleen, maar schier meer nog door astronomen, metereologen en geologen losgelaten. Voor het proces dat in den hemel evengoed als op de aardi plaats g'^Öptf gaat steeds meer aller oog open, en vandaar het hooge belang om van meet af er op te wijzen, hoe heel de massa van het bestaande niet rust, maar gist, kookt en in t^eweging is, zoodat het proces dat gaande is, aUes omvat, en er van geen Voleinding der dingen met genoegzame volledigheid kan gesproken worden, tenzij men zich rekenschap geve van de beweging en de veranderlijkheid, die gansch Gods Schepping in gestadige actie houdt.

Dit nu komt bij de verhouding van onze aarde tot het zonnestelsel nog veel sterker uit, dan bg het Firmament, Iets wat niet zeg gen. wil, dat in ons zonnestelsel sterker actie plaats grijpt, dan in de wereld der overige vaste starren. Dit in het minst niet, daar er toch geea eakeie reden denkbaar Is, waarom bij nadere kennismaking de overige vaste starren niet even belangrgk zouden blijken, als die ééne vaste star, die wij onze zou noemen. Het verschil ten deze komt alleen op uit de afstanden en waarnemingen. Hoever we ook van onze zon liggen, toch is die afstand veel, veel geringer dan de afstand, waarop we ons van de meeste andere vaste sterren bevinden. Ook al mag, ja moet ondersteld dat er nog tal van andere vaste sterren zijn, die, zonnen in haar soort, omzweefd zijn van planeten juist zooals onze zon, zoo belet toch de ontzaglijke afstand, waarop ons zoekend en turend oog zich van zulk een vaste star bevindt, elke eenigszins nauwkeurige waarneming van die andere planeten. Bij onze zon, in ons zonnestelsel daarentegen is dit geheel anders. Met onze zusterplaneten staan we van zelf op veel vertrouwelijker voet. Ons zonnestelsel vormt als ware het een afzonderlijk compartiment van het heelal, één enkel lichtend vertrek in het ontzaglijk hemelpaleis, een eigen tente op het sctüer oneincüge lichtveld. Dit maakt, dat we in onze voorstelling dit ons eigen zonnestelsel zeer wel van het overige Firmament kunnen afzonderen, al het overige ons kunnen wegdenken, en zoo, ons zonnestelsel op zichzelf nemend, ons daarin thuis kunnen gevoelen, het van naderbij kunnen opnemen, en vooral ons rekenschap kunnen geven van wat voor onze aarde van dit zonnestelsel en zijn existentie-proces te wachten staat.

Nu bestaat, gelijk een ieder weet, ons zonnestelsel uit éen centrale zon; om die ééne centrale zon wentelt zich een geheele reeks van planeten op vasten afstand; dwars door de banen van die planeten bewegen zich tweeërlei soort staartsterren of kometen, eenerzijds zeker aantal kometen, ]ie tot ons zonnestelsel behooren en er niet buitengaan, en anderzijds kometen, die elders thuis hooren en ons zonnestelsel slechts af en toe doorkruisen. En behalve deze planeten en kometen, is dan voor ons zonnestelsel nog te rekenen met wat men de Meteoren noemt, en voorts met het starrengruis, als we het zoo noemen mogen, waarvoor onze Duitsche naburen den naam van Sternesckuppen uitvonden, die heel ons zonnestelsel met haar schilferend stof bezwangeren en zich nu en dan in den vorm van een sterrenregen aan ons openbaren. Neemt ge nu dit alles saam, en denkt ge u heel de ruimte, waarin planeten en kometen, meteoren en sterrengruis zich bewegen, als vervuld met eea etherstof, en nader in den omtrek van onze aarde met een vochtigen dampkring, dan verkrijgt ge de voorstelling van een veelzijdig leven, steeds in actie en In golving, dat in dit ons kleine, afgezonderde compartiment van het heelal zich roert. Ten einde zich nu van deze rijke levensgolving een genoegzaam duidelijke voorstelling te vormen, moet op elk van deze verschijnselen iets meer van nabij gelet en dient daartoe de aandacht allereerst gevestigd p onze zuster-planeten.

Deze zusterplaneten zijn thans zeven in antal. Oudtijds waren er slechts vijf bekend. Twee tusschen ons en de zon, en drie die verder dan wij van de zon afstonden. Aan de beide eerste, die tusschen ons en de zon staan, gaf men in de Romeinsche wereld de namen van Venus en Mercurius, aan de drie buitenwaarts gelegene de namen van Mars, Jupiter en Saturnus. Eerst in het jaar 1781 heeft men ontdekt, dat er verderop nóg een star zich om de zou wentelde, en haar heeft men den naam van Uranus gegeven; terwijl pas in 1846 de zevende zusterplaneet zich in den telescoop vertoonde, aan welke men den naam schonk van Neptunus. Met onze aarde meegerekend, waren er dit alzoo zeven. Doch hierbij bleef het niet. Er bleek, met onze aarde meegerekend, nog een achtste planeet te zijn; alleen met dit verschil, dat deze planeet zich niet als ééa bol, maar als een groep van een groot aastal kleine sterrekens liet ontdekken, waaraan men den naam van planetosden gaf, d.i, planeetjens, Deze groote groep van kleine planeetjens bleek tusschen Mars en Jupiter in te liggen. In 1801 begon de ontdekking van deze planeetjens, en nog steeds gaat ze voort. Er z^n er nu reeds over de 500 aan het licht gekomen, maar de meesten zijn zoo klein, dat ze niet dan met den verrek^'ker te ontdekken zijs. Allees Yesta is ees planeet die hel genoeg licht, om bij groote opmerkzaamheid door het bloote oog te worden waargenomes. Het vermoeden, dat deze reusachtig groote groep van kleine planeetjens ontstaan is door het uit elkaar bersten van een groote planeet, heeft veel waardoor het zich aanbeveelt. Er schijnt toch, naar een scherpzinnig rekenaar wilde, tusschen de planeten onderling, wat haar afstand van de zos betreft, een zekere reeks te bestaan, die met 3 begon en met 192 sloot, en die zoo In elkaar zat, dat elke volgende planeet het dubbele cijfer van de voorafgaande bereikte. Men kreeg dan voor Venus 3, voor onze aarde 3X2 = 6, voor Mars 6 Ys 2 = 12, voor de groep planeetjens 2 X 12 = 24, voor Jupiter 24 X 2 = 48, voor Saturnus 48 X 2 = 96 en voor Uranus 96 X 2 = 192. Ook storingen in de banen bleken zekere orde te volger, zoodat het bestaan van Neptunus uit den loop van Uranus werd voorspeld, nog eer deze planeet ontdekt was. Zoo beweren sommige sterrekundigen ook nu weer, dat Mercurius niet de laatste planeet op de lijn naar de zon is, maar dat tusschen Mercurius en de zon nog een planeet schuilen moet. Uit den loop van sommige kometen gissen anderen thans, dat er op nog verder afstand van de zon dan Neptunus, ook nog een zeer veraf gelegen planeet zich voor ons verbergt. De uitkomst bij latere ontdekkingen zal moeten leeren wat hiervan aan is.

Maar reeds uit het vermelden blijkt genoegzaam, dat er tusschen onze aarde en heel het zonnestelsel in al zrjn deelen een vast verband iiestaat; en dat we niet volstaan kunnen met te zeggen, dat er buiten onze aarde ook nog andere planeten bestaan, alsof deze ons niet aangingen of alleen dienden om door hun stergeflonker den hemelkoepel te versieren. Ons zonnestelsel is in samenhang ontstaan. Alle planeten met Inbegrip van onze aarde staan tot de zon In een bepaalde verhouding. Onze aarde is met de zon en met de overige planeten lotgemeen. Gelijk ons nader blèjken zal, verkeert ook ons zonnestelsel volstrekt niet in gelijkmatigen toestand. Gedurig grijpen er ook In ons Zonnestelsel veranderingen plaats. Die veranderingen grijpen plaats in een bepaalde richting. Er zit een proces In. En gaat dit proces ongehinderd door, dan loopt 't uit op een Voleinding, die geheel den bestaanden toestand In heel anderen, nieuwgevormden toestand zal omzetten. In dit proces nu is ook onze aarde opgenomen, zoo zelfs, dat tal van sterrekundiges reeds voor lang als hun verwachting te kennen gaven, dat heel deze aarde ten slotte zou te niet gaan, waarbij de een dacht aas verbranding door vuur, een ander aan een stukvrlezes door koude, een derde aan openbersting uit haar ingewand. Niet dan bij hooge uitzondering dacht, wie zulk een vermoeden uitte, daarbg aan wat de Schrift ons profeteert. Wat de natuurkundigen als hun overtuiging uitspraken, rustte zoo goed als uitsluitend op astronomische waarneming van de verschijnselen. Maar juist daarom voegt het ons niet, om voor wat in de natuur zich openbaart, de ooges te sluiten, en dwingt wat de sterrekunde vond eu vermoedt, ons te meer, om volle aandacht te schenken aan wat de Schrift ons over de Voleinding ook van de stoffelijke Schepping bericht, en blijkt het steeds meer ongeoorloofd te zijn, ons In de oude geestelijke eenzijdigheid terug te trekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's