Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVI.

Laat God de Heere in de uitwendige inrichting van den eeredienst zijn Kerk vrij, toch wil dit daarom zeker niet zeggen, dat de Heilige Schrift ons voor den eeredienst geen regelen zou geven, waaraan de Kerk zich te houden heeft. Mits men maar wel versta, dat deze regelen niet bestaan in minutieuze en tot in de kleinste bijzonderheden afdalende voorschriften, hoe de eeredienst in de Christelijke Kerk moet geregeld worden, maar ons de beginselen aangeven, waarnaar deze eeredienst moet worden opgebouwd, opdat hij beantwoorden zal aan het doel, waartoe God de Heere dezen eeredienst heeft ingesteld. Zoo leert Gods Woord ons in de eerste plaats kennen, wat het wezen en doel van dezen eeredienst is, en zou elke regeling van den earedienst, die tegen dat doel ingaat, daarom in strijd wezen met Gods ordinantiën. Evenzoo geeft de Heilige Schrift ons te kennen, welk karakter deze eeredienst moet dragen, om aan dit doel te beantwoorden, en ook hierop dient bij de regeling van den eeredienst wel stiptelijk te worden gelet. En in de derde plaats geeft Gods Woord ons ook zeer duidelijke aanwijzingen, welke stukken of onderdeelen wezenlijk tot dien eeredienst behooren en daarom In dien eeredienst niet mogen worden gemist, zooals de bediening des Woords en der Sacramenten, gebed en belijdenis enz. Waar elke Christelijke Kerk vrijheid heeft haar eeredienst in te richten, zooals ze dat zelf het meest stichtelifk acht, is deze vrijheid dus zeker geen bandeloosheid, maar blijft de Kerk gebonden aan de regelen, door God zelf voor zijn eeredienst gesteld.

Wat nu het wezen, den oorsprong en het doel van den eeredienst betreft, behoeven we na hetgeen Prof. Dr. A. Kuyper eerst in zijn Encyclopaedie en daarna in zijn artikelenreeks over onzen Eeredienst, daarvan gezegd heeft en na hetgeen Prof. Geesink daarover schreef bij de uitlegging van het tweede gebod in 's Heeren Ordinantiën, hierover wel niet breed uit te weiden. Hetgeen Gods Wpord ons desaangaande leert en op dien grond door onze Gereformeerde Vaderen beleden is. Is door deze beide hoogleeraren op zoo uitnemende wijze uiteengezet, dat hieraan wel nauwelijks iets meer behoeft te worden toegevoegd. Het is alleen om ons standpunt ten opzichte van de liturgie duidelijk te maken, dat we hier kortelgk in onze eigen woorden weergeven, wat het wezen en doel van den eeredienst is.

Onze vaderen gebruikten voor den eeredienst liever het woord Godsdienst, gelijk dit thans nog in Duitschland het vaste woord voor den eeredienst is, terwijl wat wij thans godsdienst noemen, door hen werd uitgedrukt met het woord religie. Het duidel^kst ziet men dit verschillend gebruik nog in Artikel 36 onzer Geloofsbelijdenis, waar eerst gezegd wordt, dat de Overheid geroepen is van Godswege de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst, en daarna dat zij daarentegen heeft uit te roeien alle afgoderij en va\& ch.fia godsdienst, waarmede hier niet bedoeld is, dat de Overheid de valsche religie moet uitroeien, maar den afgodischen eeredienst. In den Franschen en Latijnschen tekst van onze Geloofsbelijdenis wordt dan ook het woord ulttis, culte gebruikt, dat niet religie, maar eredienst beteekent. Cultus Del publicus s de vaste term voor wat wij noemen den penbaren eeredienst der Kerk, en daarom prak men oudtgds van den openbaren odsdienst of van godsdienst alleen, waneer men het oog had op de godsdienstefeningen en godsdienstige plechtigheden er gemeente. Ongetwijfeld lag in dit woord odsdienst een schoone en zinrijke geachte, die door het woord eeredienst iet in diezelfde mate wordt uitgedrukt. eredienst zegt alleen dat het een dienst er eere Is; gewoonlijk staat het tegen-

over een slaafschc betrekking en duidt zulk een dienst aan, waaraan voor den dienaar eere verbonden is, niet zelden zelfs met de bijgedachte, dat de dienaar alleen in deze eere zijn loon vindt en daarvoor geen andere bezoldiging ontvangt. Toch kan er wel geen twijfel over bestaan, dat het woord eeredienst in het kerkelgk spraakgebruik niet ziet op de eere aan dezen dienst verbonden, maar op de eere, die door dezen dienst aan God den Heere wordt toegebracht. Wat in Psalm 29 wordt gezegd : in Zijnen tempel zegt Hemeen iegelijk eere, wordt door dit woord eeredienst uitgedrukt. Doel van dezen eeredienst is toch geen ander, dan dat God verheerlijkt worde in het midden der gemeente. Het karakter van dezen dienst wordt door het woord eeredienst dus niet onjuist weergegeven, maar het oude woord Godsdienst deed toch beter uitkomen, hoe het doel van dezen dienst was om God te dienen. Juist omdat zoo vaak vooral in Protestant-• sche kringen de onjuiste gedachte binnensluipt, alsof onze godsdienstoefening uitsluitend dient om te luisteren naar een preek, daardoor gesticht te worden voor zichzelf, en het doel van de Godsdienstoefening dus verlegd wordt naar ons zelj, was het oude woord Godsdienst beter en juister, omdat het herinnerde, hoe het doel van dezen eeredienst niet in de eerste plaats in ons zelf ligt, maar in God den Heere, en dient om Hem te verheerlijken en Zijn naam groot te maken.

Drukt het woord Godsdienst dus beter het doel uit, dan eeredienst, terecht hebben onze vaderen er steeds op gewezen, dat deze dienst Gods niet alleen beperkt is tot wat wij godsdienstoefening noemen, maar heel ons menschelijk leven omvat. Ze legden daarop zoo sterk den nadruk, om de gedachte af te snijden, alsof het leven van den mensch in twee stukken zou kunnen gesneden worden, het eene dat bestemd is voor ons aardsche beroep en het andere dat gewijd is aan den dienst Gods. De gedachte, die maar al te licht in ons hart insluipt, alsof deze dienst Gods alleen zou bestaan in zekere uitwendige handelingen, als kerkgaan, luisteren naar de predicatie, bidden en psalmzingen. De gedachte alsof de mensch alleen Zondags God zou te dienen hebben, maar de andere dagen der week deze dienst Gods zou mogen stilstaan. Het is vooral Calvijn geweest, die er daarom telkens op gewezen heeft, dat de dienst Gods heel ons leven omvat, eiken dag opnieuw moet plaats vinden, en de mensch ook in zijn aardsch beroep nooit een ander doel heeft dan om God te dienen. Onze geloofsbelijdenis drukt in Art. XII deze gedachte dan ook even schoon als juist uit door te zeggen, dat God een iegelijk schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante en verscheidene ambten heeft gegeven om zijnen Schepper ie dienen, en dat daarbij inzonderheid door de Voorzienigheid Gods alle dingen onderhouden worden om den mensch te dienen, opdat hij zijnen God diene.

Omvat deze dienst Gods dus heel ons leven, toch moet bij dien dienst Gods onderscheid gemaakt worden, gelijk Voetius terecht opmerkt, tusschen den middellijken en den onmiddellijken dienst Gods. Middellijk is deze dienst Gods, in zooverre hij bestaat in het eeren onzer ouders, in het arbeiden in ons Goddelijk beroep, in het vlieden der zonden en het betrachten van goede werken. Maar onmiddellgk, wanneer deze dienst zich rechtstreeks op het Goddelijk wezen zelf richt. God zelf tot voorwerp heeft en dient om Hem te verheerlijken. Een onderscheiding, die door Voetius niet ongelukkig in verband werd gebracht met de eerste en tweede tafel der wet; Godsdienst is vervulling der wet en de middellijke Godsdienst sloeg op de tweede, de onmiddellijke op de eerste tafel der wet. Neemt men nu het woord Godsdienst in den eigenlijken en praegnanten zin van het woord als rechtstreekschen dienst van God, dan omvat deze èn de inwendige religie van het hart èn de uitwendige handelingen, waarin deze religie des harten naar buiten openbaar wordt in gebed, lofzegging, belgdenis, gelofte, eed, het hooren naar Gods Woord, het gebruik der sacramenten enz. Terwijl eindelijk deze dienst Gods dan weer onderscheiden kan worden in den privaten en den publieken Godsdienst; privaat, wanneer bij geschiedt door den enkelen geloovige in de binnenkamer of door den vader van een gezin In de huiselijke godsdienstoefening of door enkele vromen in een private samenkomst; en publiek, wanneer die dienst verricht wordt door de Kerk des Heeren in de openbare samenkomst der geloovigen en bestaat in de bediening des Woords en der Sacramenten en in de openlijke gebeden en lofzeggingen der gemeente. In dien laatsten zin nu genomen, wordt het woord eeredienst thans gebruikt. Men spreekt wel van een huislijke godsdienstoefening, maar niet van den huislijken eeredienst. Het woord eeredienst ziet altoos op wat onze Confessie noemt den heiligen Kerkedienst. Toen vroeger ook in ons land nog een afzonderlijk Ministerie was ingesteld om voor de belangen der kerkgenootschappen te zorgen, heette dat Mi nisterie, het Ministerie van den eeredienst. Eeredienst ziet dus nooit op den privaten cultus, maar alleen op de publieken dienst Gods, op hetgeen in de saamkomsten] der gemeente geschiedt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's