Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LV.

TWEEDE REEKS.

XVII.

En met eene groote stemme roepende, zeide hij: Wat heb ik met u te doen, Jezus, gij Zone Gods des AUerboogsten? Ik bezweer u bij God, dat gij mij niet pgnigt. Matk. 5 : 7.

Tot op welke hoogte satan met zrjn demonenrijk factor is in de geschiedenis van ieders persoonlijk leven, toont Jezus gebod, dat we telkens onzen God bidden zullen, om van den Booze verlost te worden; en welke allesbeheerschende beteekenis de worsteling tusschea Jezus en satan heeft, blijkt op de meest overtuigende wijze uit de Verzoeking van den Heere, die we, stellig niet ten onrechte, als wereldgebeurtenis qualifïceerden. Een derde stuk historie nu, en van niet minder gewicht, treedt voor ons in de ontmoeting tusschen Jezus en den bezetene. Sinds ettei^'ke jaren las men ook in geloovige kringen hier veelszins over heen. In Gereformeerde gezinnen loochende men wel niet, wat er zoo duidelijk stond, maar men leefde er toch niet veel in, hechtte er weinig waarde aan, en gaf zich van al die demonische gebeurtenissen te weinig rekenschap. In kringen, waarin men nog ja wel aan het geloof vasthield, maar het gezag der Heilige Schrift toch reeds overlang met zijn ethisch-philosophische idééën ondermijnd had, begreep men eigenlijk ganschelgk niet meer, wat deze dingen ons nog aangingen, en zag er niet zelden gewone voorvallen van epileptici of halfkrankzinnige personen in, wier vallende ziekte of krankzinnigheid geheel ten onrechte aan demonische invloeden was toegeschreven. Oirer gepredikt werd er shchts zeer zelden. £n zoo kon men veilig zeggen, dat het zoo goed als geen verschil zou gemaakt hebben, zoo men ons voortaan een Nieuw Testament had voorgelegd, waaruit al datgene ware weggeknipt, waarin over die bezetenen gehandeld werd.Thans verkeert men in die periode niet meer. Er is weer deger eerbied voor de Heil'ge Schrift onder ons gekomen. Men gevoelt weer, dat we het destijds gebeurde nemen moeten, zooals het in de Evangeliën ons beschreven wordt. En steeds meer wint weer de overtuiging veld, dat hetgeen aangaande de bezetenen verhaald wordt, niet maar voor de lijders en lijderessen van die dagen interessant was, maar ook ons met een bepaalde bedoeling zoo breedvoerig ter kennisse is gebracht.

Daartoe moest het wel weer komen. Toen omstreeks een veertigtal jaren geleden het spelen met de Schrift een einde nam, en men resoluut voor de keuze werd geplaatst, om óf de Schrift weer als authentiek te aanvaarden, oftewel rondweg te erkennen, dat men met het Schrïftgeloof in ouden zin fiaaal gebroken had, keerden tal van theologen en gemeenteleden ijlings weer tot het geloof der vaderen terug. Ze begonnen de Schrift, en niet 't minst hetgeen jdaarin omtrent het leven van Jezus voorkomt, weer met diepen eerbied en hoogen ernst te bestudeeren, en het zich althans voor eigen geest weer alles zóó voor te stellen, als 't ons in 't Evangelisch verhaal bericht werd. Van de vroegere bewering, dat Jezus zich naar de dwalingen van zrjn tijd geschikt zou hebben, en dat men zulke gebeurtenissen derhalve niet letterlqk moest opvatten, wilde men toen terecht niets meer weten. En z ao kwam men toen, wat de bezetenen betreft, rechtstreeks voor de dubbele vrrag te staan, waarom al de berichten omtrent die bezetenen ons zoo uitvoerig in het Evangelie ztjn medegedeel 3, en hoe we ons het destijds voorkomen van deze bezetenen te verklaren hadden. Men voelde onder het lezen, dat hetgeen toen gebeurd is, op die manier en in die veelvuldigheid nu niet meer alzjo voorkomt. Men erkende, dat er gehandeld werd van voorvallen, die een ander karakter dragen dan hetgeen thans in onze krankzinnigengestichten valt waar te nemen. En niet het minst poogde men zich rekenschap te geven van 't feit, dat al dit gebeurde, als ook voor ons van hoog belang, ons zoo breedvoerig in de Evangeliën was ter kennis gebracht Neen, het lag niet aan Jezus, dat hij niet begreep wat een krankzinnige was, endaarom zulke ongelukkigcn voor bezeten aanzag. Wat toen de bezetenen waren, was iets anders d^n wat we thans, zelfs in zoo toenemende mate, op psychologisch gebied zien voorkomen. Het toen gebeurde was niet, wat nu nog telkens gebeurt. Het moge er mee verwant zijn geweest, maar het droeg een vccls? lns afwekend karakter, We mogen daarom hetgeen er vermeld wordt, niet zoo verklaren, alsof 't niets bijzonders was, en alsof 't alleen iets ware geweest dat de mensehen destijds niet of althans verkeerd begrepen, Openlgk komt men er weer voor uit, dat we het verhaalde nemen moeten gelijk het ons beschreven wordt, of althans, en hier mag niet van worden afgeweken, gelijk Jezus het blijkbaar opgevat, er over gesproken en er in gehandeld heeft. Geen oogenblik mag voet worden gegeven aan de gedachte, alsof de publieke opinie van Jezus' tijd dwaalde, en alsof Jezus zelf hierdoor misleid werd. Wie in z^n Heiland, ingevolge het: Daar staat geschreven, gelooft, werpt alle gedachten van dien aard met diepe verontwaardiging van zich. Wij, Gereformeerden, houden ons aan de Schrift. Zooals de Schrift ons Jezus teekent, zoo is en bestaat hij voor ons. Zoo, en niet anders. En waar nu het Evangelie in het groote werk van onzen Heiland aan deze wondere genezing van bezetenen een zoo buitengemeen breede plaats inruimt, is het voor ons uitgemaakt, niet alleen dat er werkelijk bezetenen waren, en dat Jezus met deze bezetenen in veelvuldige aanraking is geweest, maar ook en evenzeer, dat uit deze bezetenen de demonen door Jezus zijn uitgedreven, en dat deze uitdrijving van de demonen in het groot geheel van Jezus' Verlossingswerk een plaats van zeer ernstige beteekenis inneemt. Die genezing van bezetenen komt er maar niet bij, maar treedt zelfs gedurig op den voorgrond. En niet alleen, dat Jezus zelf hierin zijn hooge kracht openbaarde, maar bij de uitzending van zijn discipelen onder Israel werd ook hun opxettelijk in opdracht gegeven, om zich hiertoe aan te gorden, dat ze de onreine geesten zouden uitwerpen.

Voorzoover nu bij de slachtoffers van het hier ter sprake komende lijden zich verschijnselen voordeden, die vroeger althans veel minder bekend waren, en niet in die sterke mate voorkwamen, staan we hiermee nog niet voor iets geheel ongewoons. Lang niet alle pathologische verschijnselen zijn gemeen goed, zoo min van alle streken als van alle tijden. De gele koorts b v. is een ziekte die in onze West-Europeesche landen zelden voorkomt, en de melaatschheid komt hier niet voor, dan overgedragen uit geheel andere landen. En evenzoo staat het met 't verschil in tijd. Van de cholera, die in de 192 eeuw zoo ontzettend gewoed heeft, had men vroeger nimmer vernomen, an wat nog opmerkelijker is, de syphilis, die als vreeselijke wreekster van de geslachtszonde in het begin van den nieuweren tijd optrad, was in de oudheid zoo goed als onbekend, en bleek toch in deze vier eeuwen zoo weinig voor stuiting vatbaar te zijn, dat ze veeleer zich naar alle streken uit kon breiden. Zoo is ook reeds herhaaldelijk opgemerkt, dat het eigenlijke somnabulisme in de oudheid nergens vermeld wordt. Op zich zelfware het derhalve zeer wel denkbaar geweest, dat in de dagen van Jezus'optreden zich een nieuw, dusver niet bekend ziekteverschijnsel had voorgedaan, en dat men later aan deze ziekte den naam van bezetenheid had gegeven. Ook in het feit, dat deze ziekte, na eerst opgekomen te zijn, sinds weer uitstierf, zou op zichzelf niets raadselachtigs liggen. Het vreemde en raadselachtige van het opkomen van dit verschijnseljuist in Jezus dagen, was alleen hierin gelegen, dat bij dez; krankheid demonische uitingen voorkwamen van geheel eigenaardige soort, en datjezus het vreemde en ongewone, dat zich hierbij voordeed, niet wegcijferde noch voorbij zag, maar opmerkte, er op inging en er naar handelde. Er kwam toch bij enkele van deze ziektegevallen het verschijnsel voor, dat uit de bezetenen een ander j/l dan het «-è van het slachtofier sprak; dat dit andere ik toonde te weten, wat de ongelukkige bezetene niet wist; en dat Jezus, wel verre van zich te houden als rekende hij hier niet mede, dat andere ik in zulk een bezetene toesprak, op dat andere ik zalk een macht of in vloed uitoefende, dat het zijn sUchtoÖer moest loslaten; en als Jezus op die wgs dat andere ik machteloos had gemaakt, ging er een geestvan hem uit, voelie de bezetene zich weer gewoon, en ging soms door Jezus woadermacht de geest die ia dit ik sprak, in een ander object over. Deze geest van zulk een ander ik werd nu door Jezus zelf verklaard een demon of onreine geest te zqn, zoodat hiermee vaststond, hoe er juist in de dagen van Jezus' verschijning een ongewone, gansch bijzondere invasie van booze geesten in menschen heeft plaats gegrepen, gelgk voorheen nimmer en ook daarna niet meer is voorgekomen.

Men versta dit niet in eenzïjdigen zin. Beweerd wordt door ons niet, dat soortgelijke voorvallen niet ook buiten dezen engeren kring van Jezus'verschijnipg plaats grepen en grijpen. Nog steeds is de Epilepsie, of gel^k het volk het noemt, de vallende ziekte, een lijder dat zich voortzet. Ongeveer kan men rekci^n, dat over heel ons land genomen, steeds een kleine duizend personen er min of meer mede behebt zijn, en gelijk ten onzent, zoo is het ook in naburige landen. In Duitschland schat men het aantal epileptici op omstreeks 10 000. Nu zijn hieronder epileptici van allerlei soort en graad. Soms zeer licht, soms zeer sterk aangegrepen. Er zijn er onder, bij wie het kwaad zich erfelijk bleek voort te planten; er zijn er anderen, bij wie het de wrange vrucht was van allerlei zinlijke zonde, niet 't minst van zelf bevlekking. Maar welk verschil in soort en graad ook viel op te merken, steeds bleven zenuwkrampen het hoofdverschijnsel. Soms geheel plotseling grijpt zulk een kramp den lijder aan, een ander maal kondigt ze zicK soms dagen vooruit aan door bange neerslachtigheid of overprikkelde opwinding, door spiertrekkingen, door een suizen in de ooren, door vonken en tinten die de geest waarneemt, en soms zelfs door wat men noemt de aura epileptica. Onder deze aura verstaat men dan een zekeren koelen of warmen tocht, die bij een of ander eindpunt van het lichaam begint, van daaruit heel bet lichaam doorademt, en in het hoofd of in 't hart eindigt. Dat deze aura, deze tocht, met den aanval der ziekte in rechtstreeksch verband staat, is men daardoor te weten gekomen, dat bleek hoe vaak vaste omklemming van het punt waarvan de aura uitgiqg, den aanval voorkwam en afsneed. De eigenlijke aanval heeft altoos in het zenuwleven plaats, begint veelal met een gil, en werpt meest plotseling den lijder op den grond, en zulks wel zoo, dat hij bijna geheel gevoelloos en bewusteloos wordt; zóo gevoelloos en bewusteloos, dat er Igders zijn geweest, die met hun hand of arm in het vuur vielen, en wier hand of arm later half verkoold bleek, eer er iemand bijkwam om hen te redden. Ze voelden dan het feitelijk verbranden van een stuk van hun eigen lichaam niet. Iets waaruit duidelijk blijkt, hoe alle betrekking tusschen hun persoonlijk ik en hun gevoelszenuwen volstrekt had opgehouden. Van achteren dragen ze dan ook geen kennis van wat voorviel, en is de aanval voorbij, wat zelden langer dan een kwartier uitblijft, dan vallen 2e gemeenlijk in een zeer diepen slaap. Brj de minder aangrijpende vormen van dez: ziekte houden we ons niet op; het zrjn toch alleen de zeer hevige aanvallen, die ons herinneren aan wat in het Nieuwe Testament van enkele sterk-bezetenen verhaald wordt. Zoo bij den bezetene, dien Jezus genas na van den Tabor te zijn afgedaald, en van wien het neet, dat de booze geest hem „menigmaal in het vuur en in het water had geworpen van zQn kindsheid af."

Ware het nu aan de medische wetenschap gelukt, zulke verschijnselen uit stoffelijke oorzaken te verklaren, zoo zou 't nog zin hebben, te beweren, dat Jezus'tijdgenooten wat ze niet begrepen op bijgeloovige wijze poogden uit te leggen, door er werkingen van geesten in te zien. Maar zoo staat de zaak niet. Zonder bemanteling erkennen de deskundigen eerlijkweg, dat de epilepsie als verschijnsel zich niet leent tot een verklaring, die ons de oorzaken zou ontdekken, waaruit de aanval als gevolg voort zou komen. Men staat er eenvoudig perplex voor. Men heeft geen verklaring. Het bleef nog steeds een mysterie. Hieruit volgt nu uiteraard nog volstrekt niet, dat dus de oorzaak ervan in de geestenwereld moet gezocht worden. Niet zelden toch zoekt de volksgeest nu nog in wat bijgeloof aan de tiand doet, verklaring van wat hij niet begrijpt. Er volgt op zichzelf nog niets anders uit, dan dat de verklaring door inwerkingen van geesten niet is buitengesloten, en ons geloof dat metterdaad booze geesten in deze ziekteversch^'nselen werken, rust op niets anders dan op het feit, dat Jezus zelf ze als zoodanig verstaan heeft, en er in dien zin van heeft gehandeld. Alle voorstelling alsof Jezus onbewust met zijn tijdgenooten zou hebben meegepraat, of bewust zich naar zrjn tijdgenooten zou geschikt en gevoegd hebben, verwerpt met ons een ieder, die voelt hoe al zulke voorstelling aan de hoogheiligheid van den persoon des Heeren ten eenenmale te kort doet. Ook voor ons staat daarom vast, en onherroepelijk vast, dat in het demonische de verklaring van zulke epileptische aanvallen als het Nieuwe Testament ons bericht, moet gezocht worden. Hieruit volgt nog volstrekt niet, dat daarom «//£ epileptische verschijnselen deze verklaring eischen. De mogelijkheid blijft toegegeven, dat de vallende ziekte een geheel natuurlijke oorzaak kan hebl^n, en (}at in Jezus' dagen de demonen dit op zichzelf geheel natuurlijk verschijnsel slechts hebben aangegrepen, om te verderven. Het behoeft toch wel; nauwelijks gezegd, dat satan telkens en keer op keer gebruikt maakt van allerlei omstandigheden en toestanden waarin we ons bevinden, om ons te verleiden, te verzoeken en te verderven. Maar al spreken we dit zonder aarzeling uit, toch staat er iets tegenover, waar scherp op moet gelet worden. De droeve, bittere ellende die ons menschen in allerlei schrikkelijke ziekten, zooals kanker, pest, syphilis en zooveel meer, overkomt, en die zich vaak, voor het oog althans, nóg vreeselijker afteekent in de vallende ziekte, hangt saam met den vloek, die om der zonde wil over ons is gekomen, en dat nu heel deze vloek met het demonische kwaad in zeker verband staat, valt bij ernstig nadenken niet te ontkennen. Hetgeen den mensch in een sterken aanval van vallende ziekte overkomt, randt derwfjs zijn waarde als mensch aan, vernedert hem in zulk een mate zelfs beneden het dierlijke en draagt zoozeer het karakter van iets duivelsch, dat de vraag of alle krankheid van dien aard niet met het demonische samenhangt, nietwel voor ontkennende beantwoording vatbaar is. We staan alzoo in het Evangelie voor tweeërlei mogelijkheid: of dat deze soort ziekten anders niets met satan uitstaande hebben, maar dat satan destijds ze gebruikte als middel om zijn macht te openbaren, oftewel, dat satan steeds in zulke krankhede» zrjn hand heeft, en alleen ditmaal zijn demonische werking scherper heeft aangezet. Vast staat in elk geval, èa dat zich duidelijk in den bezetene althans een enkele maal een demon hooren liet, èn dat Jezus zulk een demon toesprak en door deze toespraak aan zich onderwierp.

Het sterkst komt dit uit bq den bezetene in het land der Gadarenen, die niet door epilepsie, maar meer door booze verrukking van zijn geest was ontzet. Deze ongelukkige wordt nadrukkelijk genoemd: een mensch meteen onreinen geest". Hrj was de maatschappij ontvloden en huisde in spelonken. Hij stelde zich aan als een woesteling die schreeuwde en riep en sloeg om zich heen. Niemand kon hem aan. Men had het beproefd om hem in ketenen te boeien, maar niets had geholpen. Hij had in een aanval van woede die ketenen aan stukken getrokken en die boeien verbrijzeld; Zoo ontleende hij blijkbaar aan zijn verruktheid van zinnen een bovenmenschelijke kracht. Toen nu die bezetene in het land der Gadarenen Jezus zag naderen, liep hij eigener beweging op hem toe, niet om hem kwaad te doen, maar om voor hem neder te vallen en hem te aanbidden. Niet te aanbidden uit geloof, maar uit schrik. En toen stond hij weer op, trad terug, en riep toen Jezus met groote verheffing van stem toe: Wat heb ik met u te doen, Jezus, gij Zone Gods des AUerboogsten. Ik bezweer u bij God dat Gij mij niet pijnigt". En dat riep hQ uit, omdat, zoo staat er in het volgende vers (Mark. S : 8) Jezus hem had toegeroepen: Gij onreine geest, ga uit van den mensch!" Daarop heeft Jezus hem toen nog een vraag gedaan; deze namelijk: at is uw naam? Een vraag waarop de bezetene antwoordde: Mijn naam is Legio, want wij zijn velen", voorts Jezus verzoekende dat hij hem niet buiten bet land zou wegzenden, gelijk dan ook geschied is. Al ware dit nu het eenige bericht dat we in de Evangeliën omtrent de ontmoeting van Jezus met zulke bezetenen beziten, dan nog zou 't boven allen twijfel verheven zijn, dat ér in zulk een bezetene een of meer booze demohen huisden; dat die demonen Jezus als Zone Gods kenden; dat ze spreken konden; dat Jezus met hen in gesprek trad; en dat Jezus alzoo het aanwezig zijn van demonen in den bezetene erkende.

Hoe we ons deze inwoning in den bezetene hebben voor te stellen, is een vraag waarop we het antwoord we! altoos schuldig zullen blijven. Gelijk men weet, is de vraag van het contact, waarin een geest met ons menschelijk ik kan treden, overal de laatste veertig jaren weer op allerlei wijs aan de orde geweest. De magnetiseur, de hypnotiseur, de spiritist, en wie niet al zrjn er mee doende geweest; en steeds meer kwam men tot de conclusie, dat 's menschen geest er zich toe leent, van buiten en tegen zijn wil door een anderen geest in beslag te worden genomen. Zelfs nam men dit aan met opzicht tot de zielen der afgestorven. Moge hierin nu al zelfbedrog en overdrijving schuilen, itellig valt toch niet te ontkennen, dat er contact tusschen geest en geest mogelgk is, en wel contact zonder de gewone instrumenteele middelen van spraak, gezicht, gehoor, gevoel of wat zintuig, in­ stinct of middel ook. Dit bleek denkbaar van mensch op mensch, en uit de berichten blijkt, dat zulk contact ook plaats greep tusschen een engel en een mensch; ook de demon toch bleef, wat zijn natuur aangaat, tot het geslacht der engelen behooren. Zóó sterk nu was Jezus zelf van zulk contact tusschen menschengeest en engelengeest overtuigd, dat hij zelfs in een zijner gelijkenissen hiervan gebruik maakte. Jezus toch sprak van een mensch, die eerst door een boozen geest bezeten was; uit wien toen die booze geest uitging, maar die nu zqn huis ledig liet; en wel met dit droeve gevolg, dat nu zeven andere geesten bij hem introkken, zoodat het laatste van dien mensch erger werd dan zijn eerste. *DJt levensbeeld nu zou Jezus niet in zijn gelijkenis gebezigd hebben, Indien het voor Jezus niet had vastgestaan, dat 't alzoo feitelijk in het leven toeging. Ook van Maria Magialéna lezen we in gelijken zin, dat Jezus zeven duivelen uit haar had uitgeworpen.

Veel meer is getwist over de vraag, hoe we deze inwoning van een geest in onzen geest te verstaan hebben. Met vrij grooten schijn van waarheid Is bij dezen redetwist staande gehouden, dat onze geest geen anderen geest in zich kon opnemen, want dat een menschenziel onsamengesteld en alzoo een ondeelbare eenheid is, die tot 't in zich opnemen van een anderen geest onbekwaam is, en evenmin door een anderen geest overrompeld en bezet kan worden. Hiervan uitgaande, heeft men het toen zoo voorgesteld, dat zulk een booze geest zich nestel de in ons wezen op dat punt, waar ons geestelijk en ons lichamelijk bestaan aan elkander raken; iets wat dan te verstaan is van den binnenkant van ons zenuwleven, waar het eindpunt van ons gevoelszenuwstelsel in de onbegrepen aanraking met het ik van onze ziel komt. Wat het spreken van de demonen aangaat, stelt men het zich dan zoo voor, dat zulk een demon, na zich aan den binnenkant van onze gevoelszenuwen in ons genesteld te hebben, zich door de motorische zenuwen de beschikking aanmatigt over onze spraakorganen, zoodat, als de demon spreekt, de mensch tot zwijgen gedoemd Is, en de beschikking over zijn spraakvermogen kwijt Is, terwijl de demon dan, In plaats van ons ik, onze spraakorganen in zrjn macht neemt, en spreekt met onze keel, tong, tanden, en verhemelte. Hij erlangt dan tevens de beschikking over onze taalkennis, en spreekt in de ^taal waarin wij gewoon zrjn ons uit te drukken. Altoos zoo echter, dat de demon uit eigen kennis spreekt, en spreekt op zrjn manier. Zoo is het b. v. zeer opmerkelijk, dat de naam: de Allerhoogste voor den Heere onzen God, onder de Israëlieten zeldzaam, in het Oude Testament meest dan gebezigd wordt, als wie buiten Israel staat, of ook iemand uit de geestenwereld. Jehova noemen wil. De engel die aan Zacharias in den tempel verscheen, sprak evenzoo tot driemalen toe van den Allerhoogste, Waar nu de demon In het land der Gadarenen het waagt Jezus aan te spreken, vindt men hetzelfde. Ook daar gebruikt deze geest, engel of demon niet den naam van Heere, maar wederom den naam van ién Allerhoogste. Doch wat nog veel sterker spreekt, terwijl er in heel die landstreek der Gadarenen niemand is die weet, dat Jezus de Zone Gods is, weet die demon het wel; en waar zelfs de discipelen eerst bij Caesarea Phiiippi tot de erkentenis en belijdenis van Jezus Zoonschap kwamen, spreekt deze demon het hier zonder aarzelen en als iets dat vanzdf spreekt, uit, hoe In Jezus de Zoon van God voor hem staat, en hoe deze Zoon van God macht bezit, macht ook over hem om hem te pijnigen. Hetzij men dus te doen had met gevallen die een epileptisch karakter droegen, 'tzij met verschijnselen die meer aan een psychose herinnerden, het feit blijft d^t men uit de demonenwereld het er op toe kon leggen, om over de siachtofüers van deze bange kwalen zich een zoodanige macht aan te matigen, dat de demon zulk een mensch bezat, d.w.z. over hem beschikte, en met hem doen kon wat hij verkoos. Greep dit nu alles plaats eeniglrjk door een contact van de demonen met het zenuwleven, dan kon dit geschieden zonder dat er een zondige werking van op de ziel uitging. En het resultaat waartoe men kwam, zou dan dit zijn geweest, dat de demon in 's menschen eigen wezen den persoon des menschen van zqn lichaam isoleerde, of als we ons zoo mogen uitdrukken, den mensch ruiter te voet maakte, om daaraa zelf in het zaal te gaan zitten, en te doen alsof 's menschen lichaam »^n lichaam was.

DR A. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's