Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

LVI.

TWEEDE REEKS.

XVIII.

In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Efeze 2 : 2.

Hetgeen voorviel met den bezetene in het land der Gadarenen, dat niets met Vallende ziekte uitstaande had, is schier in elk opzicht van buitengewoon gewicht, ten eerste om de geheel ongewone physieke macht, die zich in dezen jammerlijken lijder ontwikkeld had, ten tweede om z^n onmiddellijke kennis van den Zone Gods in zijn Messiaswaardigheid, en ten derde om zijn erkentenis, dat Jezus machtiger was dan hQ en hem pijnigen kon; maar ook niet minder om 't groote aantal demonen dat in hem school en om het varen van deze demonen in de kudde zwijnen gevolgd door het neerstorten van deze kudde zwijnen in het meer van Galilea. Vooral bg dézen bezetene moet ge over niets heenlezen, om klaar in te zien op welke wijze de demonische macht destijds werkte, en wel zóó werkte, dat ieder voelt hoe er een aanval op den Christus en diens werk in plaats greep. Aan het woord Legioen dat als naam genoemd werd, behoeft men niet in letterlijken zin te blijven hangen. In den keizerstijd bestond een legioen, met inbegrip van de ruiterg en de hulptroepen, uit 10, 000 man, zonder hulptroepen uit 6000; vroeger uit 4200 en 3000 soldaten. Stelt men zich nu voor, dat ook de demonen groepsgewijs zijn ingedeeld, en dat hier bij Gadara een geheele bende opereerde, dan behoeft men aan het gebruik van het woord Legioen geen andere beteekenis dan die van bende toe te kennen, geheel onverschillig welk aantal demonen tot zulk een groep of coöpereerende bende behoorde. Maar al geven we dit toe, het feit bl^ft dan toch, dat in dezen bezetene van Gadara zich een geheele groep of bende van demonen genesteld had. Op zich zelf behoeft dit niet te bevreemden. Demonen zgn pure geesten. Plaatselijk nemen ze dus geen ruimte in. En al mocht men willen aannemen, dat we ons voor de aanwezigheid van duizenden geesten toch altoos __zekere plaatsruimte denken moeten, zoo zi^ er aan herinnerd, dat onder de stoüTel^'k kleine dieren, onverschillig of men ze bacteriën of kokken noemt, tienduizenden van deze dieren saam nog niet de dikte van éen enkele speldenknop vertoonen. Het laat zich alzoo zeer wel denken, dateenige duizenden demonen zich in het zenuwstelsel van dezen ongelukkige gene.steld hadden, mits wel verstaan z*^, dat één van hen de leider was. Immers er was er één, die Jezus toesprak en het woord voerde. Dit optreden nu van meerdere demonen in één persoon wijst er op, dat de macht der demonen beperkt was, en dat ze, om te meerder macht te kunnen oefenen, zich saam op één lijder wierpen. Juist zooals 't bij Maria van Magdala geschied was, en zooals Jezus 't voorstelt in de gelgkenis van den man die eerst door één demon bewerkt was, maar later door zeven legel^k.

Niet minder belangrijk is, mét name met het oog op ons onderwerp, de heerschappij die Jezus over deze geheele groep demonen uitoefende, zoodat ze gedwongen werden dezen Iqder te verlaten, en dat ze toen, op eigen verzoek, in de kudde zwijnen voeren, en deze kudde deden neerstorten. Hieruit toch ziet men, dat de demonen niet enkel ethisch effect hebben. Waï we hiermee bedoelen, is dit. Verreweg de meesten kennen aan den duivel en aan zijn demonen geen ander vermogen toe, dan om verleidend en verzoekend op ons in te werken, ons in een zedelgken strijd te doen bezwijken, en ons in de ure van bangen str^d voor satan en tegen den heiligen God te doen kiezen. Denk slechts aan Judas, toen, gelgk er staat, satan in het hart van Judas voer. Dan werd er alzoo ethisch effect beoogd, en bracht satan den mensch ten val. Hiervan echter kan bq die kudde zwijnen geen sprake zgn. Reeds bg den bezetene zelf bespeuren we hier niets van. Er wordt ons medegedeeld, dat die man van Gadara door zijn bezetenheid een gansch ongemeene kracht hiad verkregen, zoodat hij ketenen en banden brak; maar er staat niet, dat hq in ergerlijk zedelijk kwaad verviel. Maar nog veel sterker treedt alle ethisch effect terug, zoo we toekomen aan die kudde zwanen. Dat Jezus die zwgnen ten slachtoffer koos, sprak als vanzelf. In het heilige land mochten geen zwijnen zgn. De aanwezigheid van die kudde zwijnen in het land van Gadara was in strijd met de Levitische reinheid, die voor heel Palestina eisch was, en in zooverre zou men kunnen zeggen, dat er een ethisch defect was in het houden van die zwanen en ethische terechtzetting in het verdrinken van die kudde. Maar ook al vat men het zoo op, dan nog raakt dit noch den bezetene, noch die zwijnen zelve, doch alleen de hoeders van die kudde, die niets met den bezetene van doen hadden. Geheel buiten alle ethisch gewicht grijpt hier dus het feit plaats dat een groep demonen zich niet op 't hart van een mensch werpt, maar zelve vraagt en begeert, om in dieren te mogen varen. In hoeverre dit nu saam kan hangen met het wild en verscheurend worden van allerlei dieren in en door den vloek, en zoo ook, in hoeverre het dol worden van honden en andere dieren hiermede in verband kan staan, blijve hier onbeslist. In nauwkeurige bgzonderheden is ons omtrent dit een en ander niet eenig licht ontstoken. Maar uit het ons hier meegedeelde bl^kt dan toch op de duidelijkste wijze, dat de demonen zich niet uitsluitend in een menschelijk zenuwweefsel, maar evengoed in het zenuwweefsel van dieren kunnen nestelen, en wel in zulk een soort dier, waarb^ van eenige zedeigke uiting geen de minste sprake is, zoodat zelfs datgene wat bij een paard of een hond nog soms gemerkt wordt, hier geheel uitblijft. Er is hier alzoo sprake van een geheel physieke aanraking en machtsuitoefening. De kudde zw^'nen wordt door een groep of bende van demonen aangegrepen, en zóó niet zijn ze uit den bezetene in deze zwijnen overgegaan, of er ontstaat in deze kudde een wilde, woeste actie, alles springt en holt dooreen, en het eind is, dat geheel de kudde zwijnen langs de glooiing neertuimelt en stort in het meer. Hieruit volgt alzoo, dat we, bij 't indenken van de beteekenis die 't demonenheir voor de geschiedenis van ons geslacht en van onze aarde heeft, volstrekt ons niet hebben te bepalen tot zonden, waartoe satan ons, menschen, verlokt en verleidt, maar wel ter dege evenzoo rekenen moeten met werkingen, die van satan en zijn demonehrijk op het physieke leven, op de natuur en op allerlei deelen de stoffelijke schepping kunnen uitgaan.

Te sterker spreekt dit, omdat welin Jezus dagen de aanvallen van de demonische wereld op onze aarde een karakter van bijzondere heftigheid aannamen, maar toch ook in vroeger dagen niet onbekend waren, zoo min ethisch als physisch. Uit de oudheid zijn dan ook allerlei geruchten tot ons gekomen van demonische werkingen die onder de heidensche volken plaats grepen, en evenzoo van allerlei pogingen om dsze demonische werkingen te keer te gaan. Reeds herinnerden we er aan, hoe zelfs tot diep in de midden-eeuwen, ja, tot in het begin der i8s eeuw, nog verschijnselen van dezen aard zich tot in Europa hadden voorgedaan. Met deze verschijnselen hingen dan tevens de guichelarij en de toovenarq saam, die in de heidenwereld weüg bloeien, zelfs onder ons nog in enkele kringen nawerken, en alleen in Israel door het stellige gebod Gods waren buitengesloten. Wat echter uit dit somber verleden nog nawerkt, en thans zelfs veel ernstiger beteekenis heeft verkregen, is het niet te loochenen feit, dat de geest van den eenen mensch op den geest van den anderen mensch z< jlk een sterken invloed kan uitoefenen, dat de één den ander ten slotte geheel in zijn macht heeft. Niet bij allen en op allen werkt dit verschijnsel. De ééne mensch is er veel ontvanke-Iqker voor dan de ander, en ook bezit de eenveel meer dan de ander het vermogen, om zulk een macht over den geest van een ander mensch uit te oefenen. latusschen onderscheide men hier wel. Een redenaar kan macht uitoefenen over zijn gehoor, een kunstenaar door de muziek waarmee hij toovert, een derde door zijn persoonlijk optreden, de stoutheid van zijn figuur en zijn imponeerende uitwerking op licht meê te sleepen geesten. Vandaar dat in elke omgeving, en soms zelfs tot in het kleinste dorp, er allicht enkelen zijn, die op den voorgrond treden, invloed op anderen hebbeu, en anderer geest meer of min door hun geest beheerschen. Doch deze heerschappij gaat dan redelqk, niet magisch te werk. Ze imponeert door scherper denken, krachtiger willen, dieper gevoelen. Maar geheel hiernaast staat de suggestie, gelqk die op allerlei manier door den een op den ander pleegt uitgeoefend te worden. Of men hierbij nu het magnetisme en de hypnotiseerende macht, cf fats wat meer naar somnabuUsme gelijkt, op den voorgrond doet treden, doet niets ter zake; het feit is en blqft, dat de ééne mensch door strijkingen, door inültratie van gedachten en voorstellingen, door scherper blik of wat ook, den g? est van eea ander mensch vatten, binden en boeien kan. De spiritistische vraag of afgestorvene geesten desgelijks kunnen doen, bl^ve hierbq onbesproken, maar het feit komt telken dage voor, dat de ééne mensch, meest met geneeskundig doel, op den geest van een ander mensch zulk een invloed en inwerking niet maar poogt uit te oefenen, maar feiteiqk uitoefent, dat de bewerkte persoon z^n wil kwijt is, niet meer over zichzelf beschikt, en geheel in de macht van den ander is overgegaan. Soms zelfs ziet men, dat alleen de aanraking met een sleutd of iets dergel^ks, dat toebehoort aan den hypnotiseur, in staat is, den lijdelijken persoon weer tot het bewustzijn terug te roepen. Een metterdaad ontzettende macht, die reeds meer dan eens, vooral tegenover vrouwen, op de schandelqkste manier misbruikt is, en die toch van den anderen kant vaak een zeer weldadige genezing te weeg brengt.

Een vermogen van dien aard heeft, gelijk geen nader betoog behoeft, in alle eeuwen en onder alle volken gewerkt, en wat verhaald wordt van de Goëten, van de duivelbezweerders, van een Simon Magus en anderen, toonde genoegzaam, hos detoovenaren vooral in het uitoefenen van deze suggereerende en hypnotiseerende werkingen het middel wisten te grijpen, om hun goochelar^en in eere te houden bij 't volk. Van deze krachten schijnen nu ook de demonen zich te hebben meester gemaakt, om heel een wereld van bedrog en b^geloof in het leven te roepen, en hieruit verklaart het zich dan ook, waarom deze guichelarijen in Israel zoo gestrengelijk verboden waren. Nemen we nu J^zus waar, zoo dikwijls door hem demonen worden uitgeworpen an bezetenen gered, dan valt geen spoor te ontdekken van zulke suggereerende hulpmiddelen, Jezus staat altoos geheel vrij tegen de bezetenen over. Ze voelen en merken terstond, welk een macht in Jezus tegen hen optreedt. Ze voelen zich overwonnen nog eer ze uitgeworpen zijn. En aan niets valt te merken, dat Jezus op het jenuwleven inwerkte, om door die inwerking op het zenuwleven hun de plaats waar ze zich genesteld hadden, onhoudbaar te maken. Toch volgt hieruit nog volstrekt niet, dat de uitwerping van de demonen buiten Jezus' menscheli^ke natuur omging en uitsluitend uitwerking was van Goddelijke kracht. Wat we toch in de hypnose en in de suggestie waarnemen, toont en bewijst, dat binnen het perk van onze tnenschelijke natuur krachten en vermogens vallen, waarvan nu nog slechts zwakke nawerkingen uitgaan, maar die in oorspronkelijken vorm een koninklijk karakter droegen. Als Adam in het parade's leeuwen en tijgers voor zich ziet komen, zonder dat ze op hem aanvallen, en ze allen met mensche-Itjke meerderheid zoo sterk beheerscht, dat ze niets tegen hem doen en hq ze allen doorzien kan, dan blijkt hieruit, dat het binnen het perk van onze menschelijke natuur valt, om dierl^ken overmoed door ons geestelijk gezag te keeren, gelijk dit althans ten deele nog bq enkele dierentemmers voor* komt. Zoo nu ook schijnt 't binnen het perk van onze menschelijke natuur te vallen, om op den geest van een mensch een ingrijpende inwerking uit te oefenen. Ook diti vermogen is door de vloek en de zonde verzwakt. Bij enkele machtige hypnotiseurs vindt men er nog sporen van. Maar de zuivere, onmiddell^ke inwerking van geest op geest is aUeen bij Jezus gezien, die juist daardoor de booze geesten geheel in zijn macht had, en ze uitwierp naar zijn welbehagen.

Nog sterker kwam dit uit bij het dochterken van de vrouw van Grieksche herkomst, die in de landpalen van Tyrus en Sidon Jezus naliep en nariep, om genezing van haar bezeten kind te erlangen. Hier toch deed zich het verschijnsel voor, dat Jezus uit dit bezeten meisje den demon uitwierp, zonder dat hij 't kind of 't kind hem gezien had, en er alzoo van aanraking zelfs geen sprake kon zijn. Nauwelijks had die vrouw gezegd: „Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen", of Jezus prees haar om haar sterk geloof, en antwoordde haar: „Om dezes woords wille ga heen, de duivel is uit uw dochter gevaren". Let wel, Jezus zegt niet: „uw dochter is genezen", maar zoo beslist als 't kan, „de duivel is uit uw dochter gevaren", en dan vervolgt de Evangelist Markus: „En als zij in haar huis kwam, vond z^ dat de duivel uitge­ varen was, en de dochter liggende op het bed". Juist zooals Adam macht bezat over den wilden geest van het woeste, verscheurende dier, zoo bezat Jezus macht over de demonen, die h^ door zijn meerderheid van geest aan zich onderwierp, en juist daarom behoefde hij den bezetene zelfs niet eens te zien of bq zich te hebben. De demonen waren hem onderworpen en voeren uit op de uiting van zijn heiligen wil. Dat nu zulk uitwerpen van demonen niet buiten Jezus' menschelijke natuur omging, blijkt 't duidelqkst daaruit, dat hij aan zijn jongeren de macht schonk om desgelijks te doen, reeds aanstonds bij hun uitzending naar de steden en vlekken van Israel, en later meer in het algemeen. Zelfs ging Jezus nog verder, en sprak het ten duidelqkste uit, dat zijn jongeren hun macht om de demonen uit te werpen, nog versterken konden door te vasten en te bidden. Vooral kwam dit uit toen h^ van den Thabor naar beneden kwam, en z^'n 'discipelen aan het tobben vond met den ongeneeslrjk-bezeten jongen. De vader van dezen jongen was tot de discipelen gegaan om hulp te zoeken. Wel een bewijs dat de schare gezien had, dat ook de discipelen demonen uitwierpen. Maar hier hadden ze te doen met een machtiger demon die weerstand bood, en toch zeide Jezus niet, dat ze dezen niet aankonden, of dat zijn uitwerping de kracht van hun menschelijke natuur te boven ging, maar wel dat ze hun geestelijke wilskracht en geloofskracht tegen zulk een machtiger demon hadden moeten sterken door te vasten en te bidden.

Geheel dit optreden tegen de demonen draagt bij Jezus dan ook een geheel exceptioneel karakter. Het is juist zooals Johannes het in zqn eersten zendbrief schreef (l Joh, 3:8): Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard opdat hij de werken des duivels verbreken zoude, " Een uitspraak van den apostel daarom te meer klemmend, omdat hq zelf in zijn Evangelie de genezing van de bezetenen, die in de andere drie Evangeliën zoo breedvoerig was meegedeeld, niet herhaald heeft. Johannes gaf geen gelijke editie van wat de overige Evangelisten aan de Kerk aller eeuwen aangeboden hadden, maar verrijkte ons met gegevens, die in de andere Evangeliën meest weggelaten waren. Doch juist daarom is hst opmerkelijk, dat hij op dit punt de beteekenis van Jezus' strijd tegen de demonen juist generaliseert, en er ons op wijst, hoe dit doen uitvaren van de demonen niet een bijzaak in Je< sus optreden was, maar veeleer één dei groote doeleinden, waartoe hij als Middelaar verschenen was. Hij zegt toch niet, dat Jezus, behalve allerlei andere groote dingen, zoo ook demonen uitwerpt, maar heel anders, dat de Zone Gods hiertoe geopenbaard werd, opdat hij de werken van satan verbreken zoude. Nu versta men dit niet verkeerd. Er staat niet, dat Jezus geopenbaard is, om de demonen uit te werpen. Het doel van Jezus' komst reikte veel verder en was veel meer omvattend, maar dit was en bleef dan toch het eigen karakter van de worsteling die hij op deze aarde ondernam, dat het werk door satan hier gewrocht, zou worden te niet gedaan. Dan eerst zou de Voleinding er zqn, zoo het laatste spoor van satans werking onder, in en op menschen en op heel ons menscheiqk leven zou vernietigd zqn, zijn uitgewischt en tot onherkenbaar wordens toe als uitgeslepen. Hiertoe nu hoorde, gelijk vanzelf spreekt, allereerst het te niet doen van de zonde, van haar schuld en van de ellende die ze In het leven riep, maar toch uiteraard evenzoo het stuiten van de loslating van de demonen op de kinderen der menschen en van het ontzettend overwicht, dat satan, als wrange vrucht van onzen val, op onze personen en ons levenslot voor nu en eeuwig verkregen had. Die overmacht nu sprak het sterkst in de bezetenen. Wie aan den voet van den Thabor dien ellendigen jongen man had zien schudden en schuimbekken en hem zich had zien wentelen op den grond, kreeg den vollen indruk van de ellende waartoe satan een kind des menseben weet te verlagen. En toen nu Jezus dien demon die dit deed, uitwierp, zoodat de jonge man weer als gewoon mensch In het midden der schare stond, toen was hier het booze werk van satan door den Redder en Goël verbroken.

Ten eenenmale onhoudbaar is dan ook de voorstelling, alsof het leven op aarde en in den hemel feitelqk geheel buiten het rijk der geesten omgaat, en alsof slechts nu en dan satan hier of ginds een steenken over den muur wierp. In geheel tegenovergestelden zin moet veeleer het rijk der geesten beschouwd worden als een van de groote, machtige spierweefsels die de ontwikkeling in het organisme van het heelal beheerschen. Het gaat er meê als met een kleinen guit, die er zich nog geen rekenschap van weet te geven hoe de ademhaling, de bloedsomloop en geheel de levensbeweging in z^'n lichaam toegaat, nog van geen onderscheid tusschen gezichtszenuwen en beweegzenuwen gehoord heeft, en daarom opstaat en naar bed gaat zonder ooit over het verband en den samenhang van zijn zenuwen, aderen en spieren te hebben nagedacht. Ja, overkomt hem een enkele maal een snerpende zenuwpqn, dan weet hij niet beter of die pqn overkomt hem van buiten. Zoo nu ook vormen de meesten zich in de verste verte in hun verbeelding geen ook maar benaderende voorstelling van wat de geesten uit het geestenrijk, als eigen factoren in hun eigen lichamelijk en geestelijk leven en in geheel hun omgeving beteekenen. Men heeft er geen idee van, hoe de geesten in alles Inzitten en op alles inwerken. En het is nu tegen deze geheel verkeerde voorstelling, dat de Schrift in alles wat ze ons omtrent Jezus meldt, zoo vierkant in gaat; en dit volstrekt niet alleen met opzicht tot de booze geesten, maar met het oog op de goede geesten evenzeer. Om zich een juiste voorstelling van den rechten stand van zaken te maken, moet men dan ook beide saam nemen, en geheel het geestenhelr als één macht verstaan. Het zijn volstrekt niet alleen de demonen, die in de Schrift, en met name in het Nieuwe Testament, zulk een machtige rol spelen. De goede geesten, gemeenlijk de engelen genoemd, nemen in Jezus leven, in Jezus woord, en in Jezus omgeving even beteekenende plaats in. Het Evangelie is in het beeld dat het ons van Jezus voorhoudt, zonder gedurige inmenging van de engelen zïlfs niet denkbaar. Ook onder ons wordt nog wel van engelen gesproken, maar dan meest in overdrachtelijken zin, vooral met toepassing op een kind. Dat lieve kind noemt een jonge moeder dan zoo gaarne: mijn engel, en niets zoozeer als juist dit overdrachtelijk gebruik toont, hoe menpersoonlqk eigenlijk lang niet meer aan wezenlijke engelen gelooft. Alles vrucht van de Schriftbestrijdlng en de geloofsonderm^ning, die helaas ook onder ons maar al te ver is uitgegaan. De groote vraarheden van het verlossingswerk houdt men ook onder ons nog wel vast, maar o, zooveel van het bijzondere, waarvan de Schrift ons meldt, en dat de Schrift ons in het leven teekent, laat men glippen.

Dit nu.juist vervalscht geheel otiz; voorstelling, in Jezus leven zijn de engelen van meet af en tot aan het einde toe een onmisbare werkelqkheld. Ze kondigen de geboorte van Jezus aan, als nog geen kind des menschen aan de komst van Immanuel denkt. Als Jezus te Bethlehem geboren wordt, jubelen de engelen in machtige heirscharen boven de velden van Efrata, en verrukken wie 't hooren mocht door wat we nog noemen den Engelenzang. Toen het leven van Maria's Kindeke bedreigd werd door Herodes, was het een engel die Jozsf vermaande om naar Egypteland te vluchten. Als Jezus na den Doop bq de Jordaan verzocht wordt van den Duivel, z"qn 't In het eind de engelen die toekomen en hem dienen. In Gethsemané treden insgelijks de engelen op. Ze betrekken later de wacht bq het graf van Jezus en kondigen het eerst zijn verrijzenis aan. En nog bij zijn Hemelvaart zijn het de engelen die de jongeren toespreken en troosten. Ja, zoozeer leefde Jezus zelf geheel onder den indruk, dat zijn leven als door het engelenheir gedragen werd, dat hq 't uitsprak: „Meent gij, dat ik mijnen Vader niet bidden kan, en H^ zal m^ twaalf legioenen engelen bqzetten"; een krasse uitdrukking, die niet precies letterlijk behoeft te worden opgevat, alsof Jezus juist op 120000 engelen doelde, maar die toch te kennen gaf, dat het engelenheir niet bestaat uit enkele tientallen van engelen, maar integendeel een onafzienbare heirschare vormt, die al ons begrip en onze voorstelling te boven gaat. Vooral nu nauwkeuriger natuuronderzoek ons de ongelooflijke cijfers heeft leeren kennen, die de eindelooze getallen weergeven, waarin de kleinste levende wezentjes zich in ons eigen lichaam verdringen, en de Electronen en Ionen alle levensenergie vertegenwoordigen, komen we veel meer dan vroeger onder den Indruk te verkeeren, dat ook In de geestenwereld de schier onnoembare cijfers al onze bevatting te boven gaan, en dat we zoo ook van het heir der engelen ons nooit anders dan een veel te kleine voorstelling vormden. Uit ons zou nooit de gedachte zijn opgekomen, om van 12 legioenen engelen, als op een bepaald punt vereenigd, te spreken. Het Is alleen Jezus, die ons die massale voorstelling gegeven heeft. Zelfs als we van Efrata lezen, dat er van stonde aan met den Engel des Heeren „een menigte des hemelschen heirlegers was", vatten we dit

in Efrata toch meestal nog te klein op. In Daniel ^^ : lo lezen we van tienduizendmaal tienduizenden die voor Gods aangezicht stonden, en eerst in de Openbaringen van Johannes vinden we gelijke cijfers terug.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's