Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De jongste doctor theologiae

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De jongste doctor theologiae

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De jongste doctor theologiae van Utrecht’s Universiteit heeft wil van de reis. Zijn ietwat piquant ingekleede stellingen hebben hem een „beroemdheid" bezorgd, waarvan hij wel niet zal gedroomd hebben. Modernen en Ethischen trekken evenzeer tegen hem te velde. En indien er van eeh gradueel onderscheid tusschen beide sprake is, dan winnen de ethischen het nog In felheid van polemiek. Men leze bgv. het volgende stukske van den ethischen predikant Ds. J. P. van Melle:

„Welk een rumor in casa heeft de benoeming van Prof, Noordtzij verwekt! Ik kan mij best vereenigen met de beschouwing van Ds. Bakhuizen van den Brink, die er heel nuchter over schreef. Een goed gereformeerd professor is zoo kwaad nog niet. Hij zal zeker niet in de hand werken een verregaande onbeschaamdheid als die van den jongen, z. g. n. gereformeerden Dr. Van Baars el, die nog nauwelijks droog achter z'n ooren is, maar zich niet ontziet om als stellingen achter zijn proefschtift te laten drukken, dat een moderne geen Christen is, en dat er tusschen de modernen en ethischen geen principieel onderscheid bestaat. Als 't aan mij stond dan zette ik Dr. van Baarsel in plaats van de doctorsbaret de pruik op van den ouden Perkins, over wien hij 't een en ander bij elkander heeft gezocht. Dan stond hij zelf meteen ook in de lijst van zijn tijd. Zulke lieden prosthueeren het schoone woord gereformeerd zóó, dat men het op 't eind niet meer luchten ot zien kan. Zij bouwen de graven der oude profeten, maar de profeten die God nu uitzendt steenigen zij nog altijd. Daze dingen moeten mij eens van 't hart en zulk een doctor moet ik nu en dan eens tusschen het bekske van mijn pen kunnen nemen en hem vragen: „Doctor, ubi honor? "(Doctor, waar is de eer? ) Prof. H. H, Kuyper moge zulke stellingen als kloeke belijdenis aanmerken, ik vind ze schandelijk. Niemand zal mij verdenken van bizondere voorliefde voor het z, g, n, gereformeerde leertype, maar het komt och niet in mij op om de vertegenwoordigers r van buiten het christendom te plaatsen;

deze klacht indruk hetft gemaakt, blijlt| wel daaruit, dat thans reeds een tweede druk van dit geschrift verscheen.

Naar aanleiding van dit geschrift schrgft Mej. H. S. S. Kuyper in de Stemmen des Tijds het volgende:

De diepe indruk, dien dit boek gemaakt heeft, is niet alleen te danken aan den inhoud — het mooie HoUandsch. de Eclf-openbaring van Javaansch leven, den langaangehouden noodkreet eener fijn-voelende, hoog-ontwikkelde, veel lijdende Javaansche edelvrouw — maar ook aan het feit, dat wij, als nooit te voren, rijp waren, om dien noodkreet te verstaan.

Er is een tijd geweest, dat Indië ver, zeer ver van ons aflig. We bekommerden er ons niet om, we spraken en lazen er niet over. Naar „de Oost" — hoe vaag en ver klinkt die aanduiding — ging bijna niemand, die er niet noodgedwongen heen moest, en de stakketd, die in het „apenland" verblijf moest houden, vertrok niet «elden met het aureool van een slachtoffer om de slapen. In „de Oost" was het warm, er waren tijgers en slangen, veel heidenen en een paar jsendelingen. Dat was bij het groote publiek lijn kennis van Indiê „op een stuivertje". Mislukte eet jongmensch in Holland, dan zonden ouders of voogden hem „in vredesnaam maar naar Indiê." En in de Cbristelijke kringen was het „dan maar zendeling worden" dikwijls het laatste redmiddel voor den soon, die het hier in Holland wel nooh tot iets brengen ton..

In de laatste tijden is in deze onze wanverhouding tegenover Indie een groote verandering gekomen. Met de gansche wereld ondergingen ook wij den invloed van vier machtige factoren: de renzenvlucht, die het verkeer genomen heeft — de toenemende belangstelling der aardebewoners in elkanders doen en laten — de ontwaking van het Oosten, dat begeerig de handen uitstrekt naar Westersche cultuur en Westersch Ctinstendom — en de ontwaking van het Christelijk Westen, dat als nooit te voren luistert naar het Koninklijk bevel: „Predikt het Evangelie ain alle creaturen."

Voor Nederland komt hier als vijfde factor nog bij, dat ons land zich zijn beteekenis als natie op allerlei gebied weer bewust wordt — en dus ook weer begint te beseffin, welk een eervolle positie, maar eveneens welk een hooge verantwoordelijkheid het heeft als tweede koloniale mogendheid der wereld. En het Christelijk Nederland begint met verbazing te ontwaren, wat het als tweede zendingsmogendheid verzuimde — en nog te doen heeft.

Het komt in zwang, voor wie tijd en geld heeft, een „reis naar Indië" op zijn levensprogram te zetten. De bijna legendarische „neef in de Oost" heeft plaats gemaakt voor eene geheele schare ontwikkelde, hoogstaande mannen en vrouwen, die Indië kennen en liefhebben. De jonge, maar reeds krachtig wassende Zendingsatudiebswegiog doet uitstekende diensten om de kennis van IndiS *e bevorderen, Charles Boissevain, Augusta de Wit, Colijn (om slechts enkele klinkende namen uit dezen tijd te noemen) hebben in mooi geschreven en schoon verluchte boeken Indie tot on» gebracht. En een nieuwe wereld is voor ons opengegaan: een wereld van wondere schoonheid, een wereld van ontroerend mysterie, een wereld van nog onontgonnen terreinen voor den kunstenaar en den man van wetenschap—maar een wereld óók van groote lichamelijke en geestelijke diende.

Ellende is een begrip „wijd als de hemel en diep sis de zee". En zoo wijd en zoo diep is ook ladië's ellende, want het is de ellende van 35 millioen menschen, die door Nederlands cioen en laten \éél hebben geleden, en nög lijden lederen dag.

Uit die wereld van ellende is nu, duidelijk en doordringend als geen andere, een stem tot ons doorgedrongen. Raden Adjeng Kartini heeft ons doen medelijden de ellende van de meisjes en vrouwen uit den Javaanschen adelstand. Hoog-beschaafde vrouw als zij is, spreekt zij slechts epaarzamelijk van eigen leed. Maar al spreekt ze bijna uitsluitend van „toestanden in mijn directe en indirecte omgeving, die mijn hart breken en doen schreien van nameloos verdriet" — toch voelen we ze tusschen de regels door: de tranen, de snikken om baar eigen leed. „Vteeselijk is 't, om een Javaansch meisje te zijn, en een fijogevoelend hart te hebben, " zegt ze. We begrijpen hier iets van, als we ons verdiepen in haar aandoenlijk boek, dat is als een duizendstemmig klaaglied van meisjes en vrouwen, wier lot hard is en bitter, omdat ze behooren tot den Javaanschen adel­ stand.

De Islam telt de vrouw, ook gehuwde, weinig of niet. „Alles voor den man, en niets voor de vrouw, zijn onze wet en leer, " zegi Kartini. En met name de vrouw uit den Javaanschen adelstand ligt gebonden in de oer-oude banden van Mahomedaansche overlevering en Mahomedaanfche wetten.

Aan het onverbiddelijk van de buitenwereld afgesloten jonge meisje uit den Javaanschen adelstand staat één weg ter ontkoming open. Dien weg moet zij opgaan: zij moet trouwen. Niet met den man barer keuze. Het doet er niet toe, of zij hem liefheeft, hoogacht, kent zelfs. Er wordt naar haar opinie zelfs niet gevraagd. Haar vader of haar broer „huwelijken haar uit" gewoonlijk aan een man, die reeds eenige vrouwen heeft. En het meisje mag niet anders doen dan — gehoorzamen. Geen wonder, dat Kartini spreek van „ingekankerde gewoonten, die vrouwen en kinderen zijn ten vloek, " Kartini klaagt echter niet alleen over het leed — zij wijst ook het middel aan — ^om „licht" te brengen der Indische vrouwenwereld, haar op te heffen uit haar treurigen staat, " Dat middel is: opvoeding en onderwijs, „Hoe kunnen Javaansche moeders hare kinderen opvoeden, als zij zelf zijn onopgevoed ^.... ontwikkel Ae Javaansche vrouw naar hart en verstand, en men zal flinke medearbeidsters hebben gevonden voor het schoone reuzenwerk : de beschaving van een volk van millioenen!"

Dat is de noodkreet, die uit de Javaansche vrouwenwereld tot Nederland is doorgedrongen: geef ons onderwijs.

Wat zal Nederlands antwoord hierop zijn? Drieërlei. Een deel van ons volk zal niets hooren — of als zij hooren, doen of zij niets hooren. Dat zijn de Nederlanders, die, gerust en blij, hun kleine leventjes leven in hoogommuurde tuintjes, waar het geluid van de groote stormen, die langs de aarde loeien, zelfs niet doordringt. Voor hen is Kartmi's boek — zooals zoovele boeken — tevergeefs geschreven.

Twee andere deelen van Nederland zullen antwoorden. Zij zullen zich beijveren, om den Javaansche prijaj i-meisjes onderwijs te geven. „Vooral neutraal onderwijs", zal het eene deel zeggen, „Gsen neutraal, maar christelijk onderwijs" zal het andere deel zeggen. De antithese brengt ook hier de scheiding teweeg.

Het Christelijk Nederland zou het een ramp achten, als Kartini'g noodkreet met z, g. „uentrale" scholen beantwoord werd, Christus heeft ge«gd „Komt tot «if', »lle», die veimoeid en belast tijt, en ik zal u rust geven". Scholen, waar Zijn leer viet strijdt met den eisch der „Kieutraliteil", — scholen, waar het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis, voor Oostersche kinderea zooveel gemakkelijker te begrijpen dan voor Westersche, bovenaan op "de lijst der hervakken staat — dat zijn de scholen, die op Kartini's noodkreet het beste antwoord zullen geven.

Voor Kartini's boek verscheen, bestond er reeds zulk een christelijke school voor meisjes uit den Javaanschen adelstand te Jopjacarta: de Koningin-Wilhelminaschool, wier bloei allen, die haar belangen behartigen, tot grooten dank stemt. Een nichtje van Kartini bezoekt deze school.

Maar dete eene school, hoe gezegend hare werking zij, is een oase in een onafzienbare woesternij. Twee jwr na de opening de „Koningin-Wilhelminaschool" is een tweede poging gedaan, om Java te leiden op den weg van christelijk onderwijs. Opgericht is de „Vereeniging voor Christelijk HoUandsch onderwijs ten behoeve van de lolandsche bevolking in Nederlandsch Oost-Indië". Zoo de plannen dezer vereeniging slagen — en alle teekenen wijzen hierop — zullen nog dit jaar op Java drie christelijke scholen voor kinderen van Javaansche prijaji's geopend kunnen worden.

In de „stemmen des tijds" klinkt ook het smeeken van den Javaanschen adel om cultuur. Zij Nederlands antwoord op dien noodkreet: cultuur èn christendom, of juister gezegd: christelijke cultuur door middel van christelijke scholen.

Met dit ernstige woord vereenigen we ons van harte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

De jongste doctor theologiae

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's