Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. KUYPER. EEN GELOOFSSTUK. Rede ter inleiding van de 32e jaarvergadenng der vereenigiog voor hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag te Haarlem op 4 Juli 1912. Kampen — J. H. Kok — 1912.

Dit woord, reeds vóór het te HAARLEM werd uitgesproken in schrift en druk vastgelegd, is meer dan 'n gelegenheidswoord. De hoofdgedachte toch, die er in zit: „de Stichting van onze Vrije Universiteit een Geloofsstuk'\ — is eene, die niet slechts door de bezoekers eener jaarvergadering der Vereeniging voor hooger onderwijs, maar door allen, die, waar ook, het gereformeerde leven meeleven, dient opgenomen in het bewustzijn.

Ik meen daarom goed te doen, op deze REDE van den geestelijken Vader onzer Universiteit nog eens de aandacht te vestigen. Om haar blijvende waarde m^g zij in den al maar-door wassenden stroom van drukpers-producten niet wegdrijven. Wie onder de Gereformeerden, zoo ten onzent als elders, op 4 Juli het voorrecht hebben gemist door middel van de levende stem haar inhoud in zich optenemen, moéten door middel van het gedrukte woord dit nog zien te doen. Maar ook aan de op 4 Juli bevoorrechten kan ik, op grond van eigen ervaring, de lezing van dit stuk aanraden. Wat ge toch door oor èn oog, door hooren èa lezen in u opneemt, dringt voller en dieper in.

Het woord dat DR. KUYPER te Haarlem heeft doen uitgaan, is een van herdenking der stichting onzer Vrije Universiteit. Dan, en dit geeft aan dit woord innigheid en maakt, dat het niet alleen 'n geleerd maar ook 'n vroom woord is, het is 'n woord van herdenking dier stichting, „niet als een waagstuk in overmoed aangedurfd, maar als een Geloofsstuk waartoe", gelijk de redenaar bij het annonceeren van zijn thema zegt, „onze God ons heeft bezield".

Nu verstaat men gewoonlijk onder 'n „geloofstuk" 'n „leerstuk" of 'n dogma.

Te verkondigen, dat de stichting der Vrije Universiteit in dien zin „'n geloofstuk", alzoo 'n dogma zou wezen, heeft blijkens zijn Rede zelf, DR. KUYPER echter bedoeld noch gezegd. Waarom dan nochtans dit woord voor 'n ander begrip?

Een noot, achter de Rede afgedrukt geeft hier antwoord op,

„Ik spreek, om de tegenstelling met waa: ^^/»^ hier niet van een gAoolidaad, maar van een gAooiistuk",

»Geloofsdaad was de eerste handeling, toen men tot in het leven roepen van de Vrije Universiteit overging. Gtlooisstuk daarentegen in het geheele complex van handelingen, dat zich nu nog in de instandhouding van deze Universiteit voortzet". „Et is", zoo sUat er op het einde van deze aanteekening, „geen reden waarom men in deze lijn van gedachten niet ook van geloofsstuk zou spreken, ook al was op dit woord reeds beslag gelegd voor het begrip van leerstuk of dogma".

Dus als Geloofsstuk het karakter van de stichting der V. U. teekenend, beeft DR. KUYPBR het allereerst over wat hij, met een, door hem geliefd beeld van forsch realisme, noemt de„geboorteweeën".

Hier zijn dooreengestrengeld uit de zeventiger juen een stuk van onze parlementaire geschiedenis en een stuk van DR. KUYPER'S eigen levensgeschiedenis.

Het plan om DR. V RONKEL en DR. KUYPER in de Theologische Faculteit der Universiteit, waartoe men het Amsterdamsche Athenaeum wilde verheffen, te doen optreden, had KUYPER „ongezocht in het politieke vraagstuk van het Hooger Onderwijs gemengd". Dit plan, opgekomen toen de wet op het H. O van 28 April 187Ö in aantocht was, scheen echter voor KUYPER, van Antirevolutionair standpunt beïien, waardeloos en toen hij in 1874 Kamerlid was geworden, rijpte bij hem ai meer bet denkbeeld van een geheel zelfstandige stichting voor hooger onderwijs waarop der Calvinisten wetenschap moest opgebouwd. Ook GROEN en ËI.OQX werden voor dit denkbeeld gewonnen. Alleen maar, men dorst het niet aan. Slechts voor het beginsel van vrijmaking van het H. O. zou men als Antirevolutionaire Kamerclub opkomen en dit beginsel helpen vastleggen in de wet. Doch juist toen men zich in Maart '76 daartoe zou opmaken, kwamen de tegenslagen. De dood van JAN WILLEM VAN LOOK; de krankheid van GROEN, waarsan hij zou sterven; de lenuwziekte van KUYPER zelf, „die hem noodzaakte zich aan allen parlementairen arbeid te onttrekken en de wijk te nemen naar het buitenland".

Maar ook in difr bange dagen liet het denkbeeld van Unirersiteitsstichting KUYPER niet los. „Het was altoos weer dat ideaal van een Vrije Universiteit dat zich in mij als verwrong en geen uitweg kon vinden." „Het moest, en ilc kon niet."

Dan vertelt de redenaar hier verder boe bif, half-hersteld, na anderhalf jaar in het land terugkomt. GROEN is inmiddels gestorven, de anti-revolutionaire actie ia het land schijnt vetloopen. Met ELOUT, RUTGERS en ESSER brengt hij de Universiteitsgedachte weer op het tapijt. Maar er is geen bezieling. En toch is er nu] al sedert 28 April 1S76 de wet die de vrijmaking van het H. O, bracht.

Doch, de bezieling die ontbrak, kwam.

KAPPKYNE'S „scherpe Resolutie" prikkelde tot actie; wekte de ingezonken kracht weer op; werkte als exciteerend middel.

Het warende dagen van het volkspetitionnement.

En „op eens gleed ons durf voor moedeloosheid in het hart."

De vernieuwde bezieling voor het christelijk lager-kwam ook het christelijk hooger-onderwijs ten goede.

„In die gemoedsstemming werd toen van meerdere kanten tegelijk de idee der Universiteitsstichting weer aangegrepen". „Reeds op 12 Februari '79 stond ons statuut met Koninklijke goedkeuring in het Staatsblad. Nog hetzelfde jaar werden reeds de twee eerste hoogleeraren aaangesteld". Met dank aan God besluit de redenaar dit zijn vertellen van de geboorteweeën, met de vermelding van het feit van 20 Oct. 1880, toen hij, in de kerk op den Dam, de inwijdingsrede mocht houden over; Sonvereiniteit in eigen kring.

Het is niet mijn bedoeling hier van deze Rede een exposé te geven. Het is mij alleen te doen er nog eens de aandacht op te vestigen.

Toch wil ik er nog enkele grepen uit doen.

Zoo, waar de redenaar in verband met de vrijmaking van het hooger onderwijs, niet slechts op de Calvinistische, maar ook op de nationale bet eekenis der verschijning van de Vrije Universiteit op het vaderlandsch erf spreekt. Deze passus (p. 9—11), die kort saamrat wat ook in DR. KUYPERS geschriften: Bede om een dubbel corrigendum, Strikt genomen en de Inwijdingsrede is te vinden, geeft een helder inzicht in wat de AKADEMIE ten onzent zoo vóór als na de Fransche Revolutie was. Daarvóór „zelfstandige corporatie met eigen rechten", daarra, vernietiging van al de corporatieve rechten en een instituut geknecht door den Scaat. Een helder inzicht ook in de beteekenis der wet van '76, die een Vrije Akademie weer mogelijk maakte. Al was het dan ook, dat zulk een Akademie in 1904 met den „effectus civilis" en het beginsel van staatssteun, eerst burgerrecht verkreeg.

Maar ook dat deel van de REDE waarin over de „tweeërlei wetenschap" wordt gehandeld, verdient bij: ond«re opmerkzaamheid.

In voor ieder verstaanbare woorden wordt daar uiteengezet de tegenstelling van de wetenschap die wèl en die niet met Gods openbaring rekent. En bier, waar gewezen wordt op de roeping onzer Universiteit: „den strijd aantebinden tegen het ondeugdelijk beginsel, waaruit de moderne wetenschap haar levenskracht trok", — verzuimt KUYPER niet, ons ook een woord van hoogere waardeering te doen hooren voor „de winste van onze macht over de natuur en de winste inzake ons kenvermogen", welke déze wetenschap ons gebracht heeft. Van KANT heet het daarbij, dat „hij een licht op ons kenvermogen heeft doen vallen, gelijk het vóór hem zelfs niet werd vermoed" (p. 17). En verder (p. 18), „Waarin eens Augustinus en Thomas, Calviin en Voetius ook uitschitterden, wat Kant 't eerst greep, greep hunner nog niet één". Ben het er goed mee eens.

Maar evengoed ben ik het eens met DR. KUYPER, wanneer hij, na die tweeërlei waardeering, aan de moderne wetenschap verwijt, „dat zij-de heilige kunst om den zielsnood van ons ingezonken ik te ondervangen, niet alleen geen stap verder heeft gebracht, maar. bijna verleerd heeft". De daar volgende bladzijden waarop hij het heeft over de roeping der christelijke wetenschap, „wier bloei vraagt voor alle vakken duurzaamheid en eenheid van beginsel, vraagt om een school"', — die bladzijden, zoo prachtig door de vastheid van overtuiging, die er u uit toespreekt en door de bezieling, die er van uitgaat, vormen, ook door bet esthetisch schoon van haar woordkunst en haar doorvoelde beelden, het hoogtepunt van de REDE.

Het slot van de REDE, dat, naar tijd en plaats bijzonder de leden en begunstigers der Vereeniging voor Hooger Onderwijs raakt, zou ik, al deed de redenaar, zooals ik hem op 4 Juli in HAARLEM hoorde en zag, mij ook nog m niets aan „seniele aemechtigheid" denken, willen noemen het „geestelijk testament van den vader onzer Vrije Universireit".

Maar men leze en herleze zelf EEN GELOOFS­ STUK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's