Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Naar zijn aard”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Naar zijn aard”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God maakte het wild gedierte der aarde, naar zijnen aard, en het vee, naar zijnen aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems, naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was. Gen. i : 34.

Oe schier «indelooze afwisseling in den aard en de natunr van Gods creaturen heeft twee kenmerken. Er is variatie in de soorten, en variatie in de enkele wezens. Doch nu is het eigenurdige, dat dit graadverschil bij de menschen juist andersom Is van wat het is bij de dieren. By de dieren staat het soortveischil op den voorgrond, bij den mensch het verschil tusschen de enkele individuen.

Een waterbaars en een walvisch xijn beide visBchen, een honigbij en een nijlpaard sijn beide dieren, maar hoe ontzaglijk rijk en groot is bij de dieren het uiteenloopen der soorten niet. Men moet zich geweld aandoen, om te gevoelen dat een honigbij en een leeuw tot eenzelfde klasse van wezens behooren. Onder de menschen daarentegen is ook wel soortverschil: een neger is anders dan een Europeaan, en een Chinees anders dan een Javaan, maar wat is hier bet soortverschil betrekkelijk klein. In Noord-Amerika zijn negers op den predikstoel, op den katheder, en zoo veel meer, opgetreden, bij wie het verschil bijna wegviel. Ook in het rijk der menschen is er dus wel soortverschil, maar zoo onbeduidend, dat 't soms schijnt weg te vallen, terwijl omgekeerd bij de dieren het soortverschil sterk op den voorgrond treedt.

Te meer komt dit hierin uit, dat van den anderen kant bij de dieren het individueel verschil meestal kiein is tot verdwijnens toe. Zeker, de ééne hond toont een eenigszins ander karakter dan de andere, en zoo is 't ook met het edele paard, en voor zeker deel ook met andere dieren. Zelfs moet toegegeven, dat er in de dierenwereld veel rijker levensniting bestaat, dan wij menschen veelal kunnen waarnemen. Soms meldt dehistoiie, en soms ook het wetenschappelijk onderzoek hiervan de aandoenlijkste voorbeelden. Maar ook al dingen we hier niets op af, het feit blijft toch, dat als ge uit welk soort ook honderd dieren bij elkander neemt, tusschen verreweg de meeste dieren van 'tzelfde soort geen verschil hoegenaamd voor ons waarneembaar is. Soort is van soort scherp afgeteekend. Nauwelijks kan men zich in de soort vergissen. Maar of ge de ééne snoek of de andere aan den haak krijgt, de ééne patrijs of de andere schiet, en het ééne of het andere kalf op sUl zet, hët blijft alles één, en verschil ziet ge bijna niet.

Bij ons menschen daarentegen is het juist omgekeerd. Het soortverschil is onder ons uiterst beperkt, maar het persoonlijk verschil in voorkomen, in aard en wezen, in wijze van uhing en optreden verschilt hemelsbreed. Zoo staat bij de dieren het soortverschil, bij de menschen het individueel verschil op den voorgrond.

Wel merkt ge dit niet zoo dadelijk. Vooral niet in een vreemd land. Als ge een Aziatisch dorp bhinentreedt, lijken alle kinderen precies op elkaar en ge ziet geen onderscheid dan der seze en der jaren, maar de moeders weten maar al te juist, hoe hinderlijk soms zelfs in de opvoeding het ééne kind van het andere verschilt.

Hiermee nu hangt 't saam, dat in het Scheppingsverhaal sterk op het verschil in soort of aard van de dieren gelet wordt. Zelfs staat het er tot driemalen toe bij: „God maakte het veldgedierte naar tijn aard, en het vee naar zijn aard, en het kruipend gedierte naar zijn aard." Bij den mensch «arentegen staat hier niets van, dan alleen, dat God zeide: „Laat ons menschen maken naar ons beeld en naar onte gelijkenis"; en wie nu het heilige leerstuk der Triniteit doorziet, en iet» van het mysterie van Vader, Zoon en Heiligen Geest verstaat, die vat tevens, waar de variatie bij den mensch in moet uitschitteren, minder in de soort, maar schier geheel in de persoonlijkheid.

Denk nu bij die sterke variatie in de persoonlijkheid van den mensch niet te uitsluitend aan machtige, indrukwekkende persoonlijkheden, alsof in deze alleen de rijke verscheidenheid van Gods Scheppingsgave uitblonk. Dit beelden wij ons vaak wel in, omdat we de gave missen om dieper in het verschil tusschen mensch en mensch in te zien, thans zoodra we te doen hebben met personen, die niet tot ons gezin en niet tot onze naaste omgeving behooren. Toch is het zoo niet. Zoomin als er twee bladen aan een boom gelijk zijn, zijn er twee kinderen van eenzelfde moeder gelijkr Er zijn geen twee gelijke menschen. Er is altijd variatie. Er teekentzich altoos verschil ai. Zelfs in den blik van het oog en in den'toon van de stem komt dit uit. Elk kind van God .verschilt daarom eveuzoo van de andere kinderen Gods, als ons éene kind anders dan het andere is,

Alle mensch is door God geschapen, naar zijn eigen aard.

Het is dit, wat in de Openbaringen van Johannes aan de geloovigen van Pergamus wordt toegeroepen: „Die overwint, ik zal hem geven een witten keursteen, en op dien keursteeneen nieuwen naam geschreven, en wel een naam dien niemand kent dan die hem geeft en die hem ontvangt."

Dit is de sterkste uitdrukking, waardoor de Schrift het speciaal, geheel eigenaardig wezen van elk kind des menschen uitdrakt. Want wel staat het in Openb. a:17 alleen van de geloovigen, doch dit deeit niet. De geloovigen toch krijgen ten^nieuwen naam, wat zeggen wil, dat hun eigen aard en eigen karakter nu in Christus wel geheiligd is, maar toch in de grondgedachte blijft wat 't van ieders geboorte af was, nu alleen vernieuwd in de wedergeboorte. Altoos echter zóó, dat 't graadverschil tusschen mensch en mensch in onze Scheppingsordinantie ligt. God doet nimmer tweemaal 'tzelfde.

In den doodenden zin, waarin wij menschen repeteeren, repeteert God nooit. Elk mensch, dien God schept, is weer een nieuwe variatie. Het gaat al naar zijn aard.

Voor uw gemeenschap met Christus komt 't er nu maar op aan, dat ge dit persoonlijke in uw wezen ontwikkelt, het rijpen doet, en als uw eigen, niet nagebootst en niet nagemaakt, maar geheel oorspronkelijk ik, aan den Zone Gods en in Hem aan den Drieëenigen God toe wijdt en ten offer brengt.

Anderer vroomheid nadoen, is spelen met uw hoogste goed. Zeker, er zijn ook gemeenschap pelijke uitingen in het samen zingen, samen bid den, samen ijveren, maar zelfs daarin moet ieder zijn eigen toon behouden. Ook voor den heiligen zang voor onzen God moet een eigen register uitgehaald. Doch behalve dit samen vroom zijn, is er ook het persoonlijk vroom zijn, en vergeet nooit dat het samen vroom zijn dan eerst innerlijke kracht toont, zoo 't opkomt uit het persoonlijk vroom zijn van een ieder op zichzelf en naar zijn eigen aard.

Vandaar twee dingen. Ge moet nooit aan anderen uw wijze van vroomdoen willen op leggen, maar ook, ge moet zelf in uw vroom zijn en vroom doen nooit anderen willen nadoen. Het ééne is eren verkeerd als 't andere.

Het moet bij ons allen, en bij een ieder van ons, steeds meer worden een vroom zijn en vroom doen naar zijn aard.

Dit zou nu in de gemeenschap van Jezus niet kunnen, zoo Jezus een menschelijk individu ware geweest, en nog was gebleven. Dit hu maken wel de modernen ervan, maar heel de Schrift protesteert er tegen. Jezus is geen individu geweest en kon het niet zijn. Ware hij 't geweest, zoo kon hij nooit onze Heiland zijn geworden, en zou de zielsgemeenschap met Hem voor Gods kinderen zijn uitgesloten. .

Hij is vleesch geworden om zich aan ons te kunnen verbinden, en te maken dat wij ons aan Hem konden verbinden, maar Hij was en bleef der Goddelijke persoonsweelde deelachtig. Vandaar dat Hij niet als individu voor den «sn meer aantrekkelijkheid heeft dan voor den ander, maar zich voor al Gods kinderen ontsluit met een rijkdom van genade, die voor een iegelijk onzer geeft wat we van noode hebben, maar dan ook van ons vraagt, dat wij zullen zijn, zooals 't in £f. i : 39 staat, „tijn lichaam", met de oneindige verscheidenheid van leden, en daarom de vervulling van Hem die alles in allen vervult.

Persoonlijk vroom zijn is het eerste beding voor de gemeenschap met Jezus. Vroom op uw wijs. Vroom naar uw aard. En daarom een eigen keurgesteente in het diadeem van uw Heiland.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Naar zijn aard”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1912

De Heraut | 4 Pagina's