Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Nu heeft God de leden gezet”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nu heeft God de leden gezet”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van deze in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. I Cor. 13 : 18.

De onderlinge op elkaar inwerking van de leden in het mystieke Lichaam van Christus wordt beheerscht door drieërlei vetscbii onder die leden. Er is ten eerste seker soortverschil dat b. V. uitkomt als ge een Javaansch Christen met een Christen uit Europa vergelijkt. Dan iu de tweede plaats is er een »«•schil tn iyfct dat er van afhangt of het 'gevoelsleven , de leerstellige gedachte, dan wel het praktisch handelen bü ons op den voorgrond staat. En in de derde plaats \%eth.^persoonlijk verschil, doordien elk ontwikkeld Christen iets eigenaardigs heeft, waaraan ge hem alleen herkent. Die drieërlei variatie nu moet daarom geëerbiedigd, «egt de apostel, omdat „God alzoo de leden gezet heeft".

Op zichzelf ware het alleszins denkbaar geweest, dat onze God geen verschil in het Lichaam gezet, maar ons allen eender geschapen had, zooals de korrels van het zand dat aan den oever der zee is. Toch deed God 't zoo niet. Wat eender zich vertoont, maakt een indruk van armoede; hoe veelvuldiger daarentegen het verschil is, des te rijker doet 't geheel zich voor. En zoo schittert dan de rijkdom van Gods scheppende almacht in het eindeloos verschillende stargewemel aan het firmament; in het wiegelend en telkens zijn vormen wisselend wolkenheir; in de nooit eindigende verscheidenheid waarmee het plantenen dierenrijk pronken; en zoo ook tenslotte in de drieërlei variatie onder de kfaideren der menschen.

Ook van de engelen getuigt de Schrift, dat er onderscheidingen in het geestenheir zijn, doch dit is ons slechts vaag betuigd.

De variatie onder menschen daarentegen staat als Goddelijk kenmerk van de Schepping der mcntchenwereld aldoor In de Schrift op den voorgrond. Variatie met harmonie, maar zóó sterke variatie dan toch, dat in het Lichaam van Christus het ééne kind van God bij het 0og, het andere bij het oor, en weer een ander b^den voet of de > iafM/wordt vergeleken. Echter altoos zoo, dat dit onderseheid niet van ons t afhangt, maat van onzen God, want, zoo betuigt h het de apostel ons: „het is God die de leden a gesethee ft'\oi zooals er in vs. 24 staat: , ^het is God die het lichaam altoo saamgevoegd heeft". Jug »u daardoor, dat de geloovigen saam een Lichaam worden genoemd, Wijkt hoc hoog God de Heere o de variatie onder ons gesteld hedt. Reedt in d« n natuur zelve toont God oni dit. Xn de natuur toch zijn tr lagere en hoogere creaturen. Ontleedt ge nu een plant of dier van de laagste soort, dan is er nog bijna vui geen samenstelling sprake. De microben, die als dierkens vooral bij ziekte zoo groote rol in de wereld der menschen kunnen spelen, toonen nog bijna gansch geen samenstelling, maar zijn in hun eenvoud meest eiikelvoudig. Eeeds bij het insect echter is die samenstelling o, zooveel rijker. En zoo klimt 't al door. Het ééne organisme is al rijker dan het andere samengesteld. En komt ge in die lange reeks nu tenslotte tot den mensch, dan vertoont het menschelijk lichaam u een zoo wondere, zoo overrijke, zoo bijna weelderige samenstelling, dat alles wat we aan ons hebben een eigen vorm vertoont, en dat toch het ééne lid in ons lichaam het andere steunt en verrijkt. Vergelijk het maar met een haarfijn in elkander gezet ankerhorloge. Geen twee stukken of deelen van zulk een raderwerk zijn geheel gelijk. Het is alles verschillend en uiteenloopend. En toch kan er niet één gemist worden. Als er ook maar één deeltje weigert, staat heel het uurwerk stil. Het hoog en zeldzaam kunstige bestaat dan ook juist in de volinaakte wijze waarop de vaardige werker die deelkens in elkaar gezet heeft. En in gelijken zin nu heet 't ook van 't Ltchaam van Christus, dat God ook in dat Lichaam de leden gezet heeft.

Dat inzetten van onzen/«-xccff in het Lichaam van Christus hangt dus met den aar< /van onzen persoon en met onze roeping in dat Lichaam saÉ.m. Wat oor zal zijn, ontvangt een geheel andere formatie dan wat oog moet wezen, en al lijken hand en voet meer op elkander dan oog en oor, toch ligt de hoogheid van den mensch boven het dier niet het minst ook daarin, dat we rechtop ^aan, en niet als de dieren kruipen, en dat in verband hiermee hand en voet bij den mensch zoo geheel iets anders zijn geworden dan de vier gelijke pooten b.v. bij een hond.

Tweeërlei heeft God de Heere derhalve gedaan. Hij heeft ons niet alleen een iegelijk zijn eigen oor en oog gegeven, maar ook heeft Hij ons oor en oog op die plaats in ons lichaam ingezet waar ze als orgaan in dat lichaam hooren. Niet het oog op zij en 'toor in het front van het hoofd, maar omgekeerd. Wat in VS. 18 en VS. 34 van i Corinthe XII staat, geeft juist dat verschil aan. Vs. 24 zegt dat God elk lid gemaakt, en vs. 18 dat God elk lid gezet heeft. Niet alleen wat we zijn, maar ook waar we in het Lichaam zijn, en welke roeping hieruit voor een iegelijk van ons in het Lichaam van Christus voortvloeit, wordt niet door onszelf bepaald, maar is voor ons bepaald door onzen God, en wel zoo dat deze zetting voor alle leden van het Lichaam doorgaat.

Ge zondt u toch vergissen door enkel aan oor en oog, aan band en voet te denken. Verre daar van daan, past de apostel wat hij vaststelt op elk lid van het Lichaam toe. Geheel in het algemeen toch zegt hij: „Nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van hen in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft"; en wel verre van zich tot de vier genoemde leden (oor en oog, hand en voet) te bepalen, zegt hij in vs. aa, geheel in het algemeen: „de leden die ons dunken de zwakste des llchaams te zijn, die zijn noodig, en aan die ons dunken de minst geëerde des llchaams te zijn, doen wij de meeste eere aan, en onze onsieilijke leden hebben overvloediger versiering". Neemt ge dus een ontleedkundig handboek voor u, en doorziet ge de lange lijst van al de deelen en deelkens, die schier zonder eind in ons menschelijk lichaam te onderscheiden zijn, dan moet ge u het mystieke Lichaam van Christus minstens even rijk samengesteld denken, en steeds daarbij in het oog houden, dat het God is Die alle deze leden alzoo in de Schepping gemaakt en naar zijn bestel in het Lichaam gezet heeft.

Doch dan gevoelt ge ook, hoe hier alles aan het doel hangt, dat God hierbij, wat u aangaat, op het oog had, en waardoor vanzelf uw roeping wordt bepaald.

Vergis n hier dns in dit opzicht niet.

Het oog bestaat niet om de wille van het oog, en het oor bestaat niet om de wille van bet oog, maar beide bestaan voor elkander en voor het geheele lichaam. En toch jaisc hierin feilen we zoo telkens. Zoo gedurig beelden we ons in, dat we in het Lichaam zijn om er een veilige plaats voor onszelf in te bezitten, en als lid van 't Lichaam de warmte en de tinteling van het Lichaam meé te genieten. Maar al ligt hierin een deel waarheid, toch verstaat, wie 't soo vat, zijn roeping niet. Het oog is er niet voor het oog zelf, maar om het Lichaam te beveiligsn. Dat het oog ook aan de eigen siel weelde schenkt, wordt hiermede niet ontkend, , maar houdt u nu ditmaal bij wat 't Lichaam aangaat. Zoo toch wil de apostel het, en is 't dan dat gij tot het oog van het Lichaam behoort, versta het dan toch, dat dia roeping met de gave ervoor u van God gegeven is, opdat gij als deel van het oog voor heel het Lichaam waken fondt, en het Lichaam zoudt helpen sturen.

De beeldspraak van het Lichaam heeft iets dat heel uw geloofsexistentie onder Gods kinderen moet beheerschen, en die beeldspraak is zoo onuitputtelijk rijk. Hier echter, bij 't spreken van oog en oor, staat viinzelf op den voorgrond dat al wat oor en oog in het Lichaam is, de roeping heeft, om voor heel het Lichaam te waken; heel het Lichaam door 't genot van vormen-en tonenwereld te verrijken; een rijk medeleven met al wat ons omringt mogelijk te maken; om het Lichaam uit de duisternis te trekken in het licht; uit de dofheid der grafstilte iu het gekiank van het leven; en heel het Lichaam ook wat reinheid en sieraad betreft op het hoogste tempo te houden. En hieruit nu volgt, dat al naar gelang ge een orgaan in het Lichaam van Christus zijt, ook gij als zulk een orgaan den vollen dienst van al uw krachten aan dat Lichaam van Christus te wijden hebt. En dus ook, dat ge als verloste de zielsgemeenschap met Jezus als uw Hoofd voor u zelf te niet doet, zoo ge faalt in uw roeping om voor het mystieke Lichaam van Christus datgene te presteeren waartoe God u in het Lichaam gezet heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Nu heeft God de leden gezet”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's