Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gelijk Hij gewild heeft”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk Hij gewild heeft”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van deze in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. I Cor. 12 : 18.

Elk kind van God is op een eigen manier bewerktuigd, en die ons bewerktuigd heeft, is God. Dat rekent van onze Schepping af, ja, van vóór onze Schepping. Ge tast toch geheel mis, zoo ge 't u voorstelt, akofin den eeuwigen raad Gods alleen bepaald ware, hoe 't in de eeuwigheid met u gaan zou, of ge namelijk ten leven verkoren often verder ve bestemd zijt. Heel het pUn voor uw persoon lag in Gods raad. Als er in uw stad ot dorp in den loop van het jaar twee, diiehonderd en meer kinderkens geboren worden, dan zijn dat niet maar allen gelijke, kleine menschelijke wezenkens, zoodat de Heere eerst later in den loop van hun leven bepalen zou, wat er uit zou worden; maar dan zijn al die kinderkens reeds in hun geboorte op een eigen manier toegerust, zoo naar lichaam als naar ziel. Van elk kindeke dat geboren wordt, gaat nog steeds door, wat Jeremia omtrent zichzelf betuigde, dat namelijk God tot hem gesproken had: „Eer Ik u in uw moeders buik formeerde, heb Ik u gekend", en van elk geroepene ten eeuwigen leven mag er ook nu nog bijgevoegd: „en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd". Ook nu nog blijft waar, dat de Heere onze God van een iegelijk die ten eeuwigen leven geboren wordt, reeds bij zijn eerste geboorte zeggen kon: „Ik heb u bi] uw naam geroepen".

Sterker nog, het plan, het bestek voor uw persoon en voor wat aan u eigens zou zijn, is door uw God niet pas gemaakt, toen ge reeds in uws moeders schoot ontvangen waart, maar reeds van den beginne. Ge merkt toch zelf gedurig, hoe sterke overeenkomst er in de gelaatstrekken is tuEschen een kind en zijn grootvader of overgrootmoeder. Al de geslachten door gaat die samenhang, en als ge met name bij vorstelijke dynastiësn soms over eeuwen zekere gelijkheid van karaktertrek ontwaart, dan is ook dat geen toeval, maar Gods bestel.

Dit weten we nu, en merken we vooral bij de vorstelijke geslachten, omdat ze meer op den voorgrond treden, en daardoor meer bekend zijn, zoodat men zelfs de portretten van wie er toe behoorden, over drie, vier eeuwen bijeen heeft verlameld. Maar geheel dezflfde samenhang bestaat Juiit ëvenzoo bij u anüw eigan geilacht. De keizers van Japan beweren, dat ze hun geslacht tot over 26 eenwen kunnen nawijzen, en ongetwijfeld is dit hooge uitzondering. Maar al kan bij gewone lieden veelal niet meer dan een goede eeuw worden teruggegaan, vast staat niettemin, dat ieders geslacht even ver in het verleden terugloopt ^s bij Japan's Mikado, ja, dat de oorsprong van ons aller geslachten terug gaat tot op dat bepaalde oogenblik, toen ons bijzonder geslacht opkwam, en aan den menschelijken stamboom zich ook ons geslacht afzette.

Ge hebt er daarom ook voor u zelf meê te rekenen, dat ook gij geboren zijt uit een geslacht, waarvan ge zekere geslachts-agtosüa.'ppia overnaamt, mits dan altoos zoo, dat uw God dit ook vooru alzoo bepaald heeft, en er ook voor u heeft bij bepaald, wat het t\gim»xdig-persoonliJke zo zijn, dat u nog weer onder de overige leden van uw familie onderscheidde. Ook gij zijt niet een toevallig wezen, maar veeleer in alles vooruit bepaald, gelijk uw God dit gewild heeft; en zulks is niet in vage trekken, maar tot in 't kleinste nauwkeurig vooruit in um wezen gedreven, beide èn naar het lichaam aa naar de ziel. Dat hierbij storing, verv.ilsching m ontreddering door zonde kan intreden, betuigt reeds Gods Woord ons. Immers de kinderkens kunnen de gevolgen dragen van de zonde hunner vaderen, en wq persoonlijk kunnen lijden aan de gevolgen van een zonde door onze voorouders begaan. Doch ook hierin waakt over ons een ontfermend Goddelijk bestel, al is 't dat wij 't niet kunnen naspeuren.

Dit u scheppen, dit u geboren laten worden, naar dat bepaalde bestek, waarnaar ge als mensch zijt opgebouwd, is nu geen toeval, maar heeft een doel. Niet slechts het zeer algemeene doel, om onder de kinderen der menschen, Gode tot eere, een zeer rijke verscheidenheid te doen schitteren, maar, geheel afgezien hiervan, het zeer bepaalde doel, om u in de eeuwigheid zoo te doen optreden als ge zult moeten zijn, om de plaats, u in het Koninkrijk Gods toegedacht, geheel naar eisch te kunnen vervullen.

Ook dit ligt uitgedrukt in het rijke beeld van het mystieke Lichaam. Het eigenaardige toch van alle lichaam is, dat alle leden en deelen eraan een afzonderlijke, een bijzondere, een eigenaardige bestemming hebben. Een lichaam is nooit een massa gelijke leden, maar een keurig in elkaar gezet stel geheel onderscheiden en bijzondere leden. Dit nu beduidt ook voor u, dat ge in het mystieke Lichaam van Christus een eigen roeping hebt, of wilt ge liever het beeld van den Tempel, zeg dan dat ge in den bouw van dien tempel een eigen plaats hebt in te nemen.

Welke nu die roeping in het mystieke Lichaam, of welke de plaats in den Tempel voor u zijn zou, stond reeds, eer ge ten leven verwekt en eer ge geboren werdt, vooruit in al zijn bijzonderbeden vast. Naardat uw roeping zou wezen, moest ge geformeerd worden, en naar dat ge geformeerd zoudt worden, was uw beeld in het eeuwig bouwplan vooruit gevormd. Het is niet maar zoo, dat uw God afwachtte hoe 't met u zouafl3open, om dan daarna te zien, of ge in dezen of in dien hoek van den TempeJmuur kondt worden ingeschoven. Niets er van. Het is alles vooruit bepaald geweest. Het stond vast, welke plaats ge moest innemen, en ge werdt er op gevormd om juist in die plaats te passen. Zoo eerst verstaat ge het mysterie van uw eigen wezen, van uw eigen persoon, en van uw eigen karakter, maar zoo krijgt dan ook alles een verhoogde beteekenis voor u, en begint ge in te zien, dat al wat aan of in u is, u iets te zeggen heeft voor uw roeping.

En zeg nu niet: „dit geldt dan van mijn ziel, maar toch niet van mijn lichaam" Immers ge weet zelf maar al te goed, wat invloed het lichaam soms op de ziel, en omgekeerd vaak de ziel op het lichaam heeft. De ziel is niet maar in het lichaam als in een vleezen koker ingeschoven, maar hangt organisch met ons lichaam saam. Vandaar dan ook de wederopstanding der dooden in het verheedijkt lichaam. En de slotsom blijft alzoo voor elk kind van God, dat een ieder zooals hij is en de eeuwigheid ingaat, naar ziel en lichaam door God* in bestek gebracht, door God geformeerd en geschapen, en door God vooruit in 't bestek gefatsoeneerd wasj en dat hij deswege ten slotte precies inpast in die stee van den heiligen Tempelmuur, of in die stee van het mystieke Lichaam, waarvoor hij van eeuwigheid af bestemd was.

Dit nu drukt de apostel uit, door te betuigen, dat een iegelijk lid in het Lichaam inzit, gelijk God het gewild heeft. Ook in uw persoon en weten, in uw ziel en lichaam is niets toevallig», niets zonder beteekenis, niets zonder een eigen bedoeling. Vandaar dan ook uw bepaalde en besliste roeping, om zóó en niet anders te willen zijn als ge zijt; niet te vragen waarom eenander meer talent ontving of een rijker positie inneemt; en niet er op te zinnen om een ander te gaan nadoen; maar er juist uw eer in te stellen, precies, maar dan ook volledig, te wille zijn wat de Heere uw God met u gewild, over u bestemd en voor u bepaald heeft. Ge zult lust hebben aan wat uw God van eeuwigheid af van u m»ken wilde; lust er aan om te worden datgene, waartoe uw God u tot aanzijn riep; en niet benijdend cp anderen turen, maar eeniglijk in blijdschap gluren op wat God de Heere in uw persoon gewrocht heeft, om u een eigen plaats te doen innemen in het mystieke Lichaam of in zijn heiligen Tempel.

Natuurlijk heeft de hoeksteen een veel meer in het oog kopende plaats dan een dwarsbalk in den binnenbouw, maar de dwarsbalk is niettemin even onmisbaar, is door Gods bestel even hooggeëerd, en moet met gelijke praeciesheid aangebracht, naar God het in zijn bestel gewild heeft.

Doch dan mag uw valsche zelfinbeelding ook evenmin in tegenovergestelde richting overslaan. Dan moogt ge, ingenomen met de plaats die uw God u liet innemen, niet al het andere beneden u achten. Er mag onder de leden van het mystieke Lichaam geen andere wedijver zijn, dan om 't zuiverst in de plek in te glijden en te passen, die God zelf voor elk hunner aftouderlijk bestemd heeft.

Het onderling saampassen in het Lichaam of in den heiligen Tempelmuur moet eeniglijk uitvloeisel zijn en blijk van aller heiligen naijver om 't volkoraenst te passen in de plaats die God voor een iegelijk onzer openhield.

In den heiligen Tempelmuur moeten we niet alleen zelf onze eigen plaats innemen, maar onder ons, boven ons, achter ons en aan beide zijden moeten om onzen steen al die overige steenen liggen, aan welke God de Heere aldaar hun plaatse verordend heelt. En juist in het aanvaarden van die ordinantie Gods voor on ten steen en voor die overige steenen moet de liefde die uit God is, in ons opbloeien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Gelijk Hij gewild heeft”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's