Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Valeinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Valeinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXII.

DERDS REEKS.

XIX.

Mijnen boog heb ik gegeven in de - wolken. Die zal zijn tot een teeken d«s verbondt tusschen Mij en tusschen de aarde. Gen. 9 : 13.

Noach ontving eea tweevoudsgen zegen. Ds eerste was een bevestiging van den zegen in tie( Paradijs aan Adam en zijn geslaclit verleend, de tweede droeg een geheel ander karakter, doordien het een Vtrbondssegen was. Slechts in zooverre waren beiden verwant, dat £6 beiden de vrees beschaamden, alsof heel ons menschel^lf geslacht te loor zou kunnen gaan. Het is daarom, tot recht verstand van beiden, noodzakelijk, zich in dien aogst, in die vrees een oogenblilc opzettel^k in te denken. Tot tweemaal toe heeft dis vrees ingang moeten vinden. Ia de eerste plaat» na den vioek die in het Paradijs over Adam en Eva ter oorzake van hun vai uitging, en in de tweede plaats na den Zondvloed. Voor ons is het b^na niet mogelijk ons in den toestand van Adam, en later in dien van Noach, in te denken. Wg die hooren, dat er met ons nog 1500 k 1600 miilioen menschen van ons geslacht op dezen aardbol wonen, en dat eik jaar 50 miiliosn nieuwe menschen geboren worden, kunnen ons moeilijk verplaatsen in die vroegere toestanden, toen 't voortbestaan van ons menscheiijk geslacht eerst aan slechts twee, en straks aan niet meer dan acht personen hing. En toch zoo was het. Toen de vloek van den dood over Adam en Eva uitging, hadden ze nog geen kinderen. Op heel onze aarde was er niemand dan die ééne man en die ééne vrouw. Nu was dit bij de Schepping niets. Toen toch was er van sterven nog geen sprake. Het doodvonaii was nog niet geveld. En de vrees van verscheurd te worden door 't wild gedierte bestond evenmin. Toen toch bezat de mensch de iemkraeht nog onverzwakt. H^' imponeerde het machtigste wilde dier «n had aizoo niets van het wild gedierte te duchten.

Oas wordt niet afzonderlek bericht, hoe lang die temkracht, en in welke mate, nog stand hield. Dat ze nog bij enkelen aanwezig is, toont dat ze nooit geheel uitstierf, en we moeten dus wel aannemen dat ze eerst allecgs wegsleet, en wel wegsleet naar gelasjg de mensch zich wist te wapenen, en alzoo een geheel ander middel begon te bezitten om zijn schrik en ontzetting onder de dieren te doen voortduren. Stellig moet bij het verzamelen in de Arke het bedwang over ds dieren compleet zgn geweest. Aaders zou 't zich niet laten denken, hoe in die ééne Arke die 450.000 kubieke ellen inhoud had, in drie verdiepingen verdeeld, al het tamme vee en het wild gedierte saam geherbergd werd. £en enkele woedende tijger zou heel de organisatie van die kolossale herberging In verwarring hebben gebracht. Maar nu is liet einde van den Zondvloed gekomen, al de dieren worden weer uitgelaten over de aarde, en tegenover die menigte van alle tam en wild gedierte staat nu ^n kleine groep van acht, of, zoo ge er nog eenige kinderen bijrekenen wilt, zeg dan van twintig menschen. O^oirkwam nu aan die enkele menschen een doodelijk ongeluk, zoo ware heel ons geslacht ui^eroeid geweest, en had onze menschheid opgehouden te bestaan. Als ge u zelf indeukt ia eea toestand, dat ge in heel ons kleine land met niet meer dan een twintig ntenschen waart overgebleven, zou reeds schrik en angst u bevangen, zoo er een dijk doorbrak of aardbeving den bodem schudden deed. Nog banger zou 't u zijn, zoo ge in heel Europa met niet meer dan 20 menschen waart overgebleven. Maar als ge op keel ome wereld u met niet meer dan een goad doz^n mensshen voeldet overgebleven, zoudt gfi in een toestand verkseren, alsof het einde aller dingen gekomen was. ^u was dit gevoel van eenzaamheid voor Adam en Eva, na hun verdr^ving uit het Paradijs, nog niet zoo basg, omdat z'^ nooit van meer menschea gehoord hadden, maar voor Noach was dit heel anders. Noach en z^n zonen toch hadden jarenlang geleefd onder een massa van medemenschen, doch «ie nu allen, op de vreesl^kste wi^zs, in den vloed waren omgekomen. De leden van Noachs gczia hadden de gezelligheid van het saamleven met velen gekend en genoten, en bleveii nu tenzaam in hun verlatenheid achter.

Van drie kanten tq^lQk nu overkwam hun die vreeze: i«. van 't wild gedierte, ae. *^ «Ikaar, en j. van de aarde «Ive. Let *P «ik vu dece drie. Vaa alle s«ortM vaa 't wild gedierte, die wij nu nog kennen, waren exemplaren fn de Arke bewaard, van elk één paar. Wandel su eens een grooten dierentuin rond en beeld u In, dat plotseling al die wilde dieren, paarsgew^ze, man en vrouw, uit hun kooien waren losgelaten, en dat op eens ijsbeer en tijger, panter en leeuw, en wat niet al op u losstormden, terwijl gij slechts met uw achten hier tegenover stondt, vermoedelqk nog met niet meer dan met een stok of stang gewapend, en immers doodelijke schrik zou u overvallen zijn. En al was het nu ook, dat die vier mannen, Noach en zijn drie zoons, het wild gedierte nog imponeerden op een wijs, die nu alleen nog bij den dierentemmer voorkomt, de vrees van bij nacht overvallen te worden, of hun kroost te zien wegsleuren, moest toch hun leven in hooge mate onzeker maken. Hierbij kwam dan in de tweede plaats, dat ze elkaar niet meer vertrouwden. Adam en Eva alleen ging nog best. Maar nauwelijks z^n Kaïn en Abel groot geworden, of de eerste moord grgpt plaats, en Abels ligk toont wat ook later gebeuren kon. Geen quaestie dus, of ook op elkaar zagen ze ciiet zonder vreese neder. En daarbij kwam nu nog in de derde plaats, dat in den Zondvloed gebleken was, hoe de aarde zelve en de elementen die in haar schoot en op haar oppervlakte wonderen konden doen, esa zoo ontzettend gevaar voor de menschen hadden opgeleverd, dat de honderdduizenden menschèft; ^-die^r toen reeds waren, in enkele dagen oniièr de wateren bedolven werden, en den=^ geest gaven, op die acht a twintig na, die in de Arke ontkwamen. Verstaat ge dan den doodsangst niet, die Noach en de zijnen moest aangr^'pen, en vanzelf de vraag deed rijzen, binnen hoe korten tgd niet allicht aan het bestaan van heel hun menscheiijk geslacht een einde stond gemaakt te worden?

Eerst nu zoo ge u met helder bewustzijn op dit standpunt stelt, en in die doodelijke vreeze van het Noachitisch gevaar terugleeft, kunt ge den dubbelen zegen verstaan, die voor Noach noodzakelgk was, en die hem dan ook ten deel viel. In het eerste deel vau dien zegen ontvangt Noach drieërlei waarborg in de belofte. Ten eerste de belofte, dat de zegen van het Paradijs hem toegezegd wordt, en dat hun vier gezinneo zich zullen vermenigvuldigen. Ook dit was noodig. Immers, zoo aan deze gezinnen overkomen was, dat ze kinderloos wareo gebleven, zou 't vas zelf met ons menschelpk geslacht gedaan zign geweest. Daarom krijg' Noach met zijn zonen aller eerst deze belofte van zegen: „Zgt vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde". Dat was de belofte van kinderzegen die de kiaderloosheid voorkomt. Daarop volgde de tweede belofte die opnieuw de verhouding van den mensch tot het wild gedierte regelde. Ook hierin kunnen wg ons zoo moelijk verplaatsen, omdat wij zulk een angst voor het wild gedierte niet kennen. Wij hebben van tijger en leeuw geen gevaar te duchten. Destijds daarentegen hing daar Ieders leven aan. Vandaar dat de Heere hun dezen zegen toesprak, dat niet het wild gedierte hen, maar zij 't wild gedierte overmeesteren zouden: „Uw vrees, uw verschrikking zij over al 't gedierte der aarde; z^ zgn in uw hand overgegeven". Maar nu komt hier in de derde plaats bij de instelling van de Overheid, om doodslag en moord van mensch tegen mensch te bezweren: „Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den msnsch vergoten worden". Instelling alzoo van Overheid, Strafrecht en Doodstraf. Ook dit laatste, en het was alleen bg pogingen van Juristen om de Schrift uit te leggen, te wijten, dat men dit laatste er uit wegredeneerde. Alle goede uitleggers toch zijn 't over het tegendeel eens. Het staat er en blijft er staan, en alleen wie z^n eigen denkbeelden in de Schrift in poogt te leggen, kan zich inbeelden, dat het er anders mee gelegen is. Met deze drie beloften was nu het menscheiijk leven ea het leven van ons geslacht in veiligheid gesteld tegen het gevaar, dat ha uit de dierenwereld èn uit de Kaïaszonde dreigde. Doch nu bleef nog het meest ontzettende gevaar, het gevaar van de aarde zelve. Of de mensch dest^ds eesige heugenis gehad heeft van vroegere, geweldige verschuivingen en Inzinkingea die de gedaante van de aardkorst geheel gewQzigd hebben, blijve hier onbssprokcn. Ds Schrift meldt er niets van. Maar ook b^ algeheel ontbreken hiervan moest 't wel één bange, niet aiflatende nachtmerrie zijn, dat die vreesel^ke wateren, die an In «akele dagea geheel de gedaaate vaa het aardr^k verwoest, «a alle levende ziel gedood hadden, zieh rtraks herhalea konden, ca zoo ook de kleiae groep mensehea «ile ütmaal wai evergcblevm, k d s m i O m o e k e i h e a ten doode kon w^den. Natuurlgk waren Noach en de zgnec getuigen geweest van de vreesel^ke tafereelen, die bij het opkomen van de waterea van dea Zoi|ivloed haddea plaats gegrepen. Noch Noach noch zgn zonen konden zich verklaren, waaruit die ontzettende vloed zoo plotseling was opgekomen. En al waren nu de wateren weer gedaald, wie gaf hun waarborg, dat straks diezeifde wateren niet weer zouden komen opzetten, of ook, dat, ai bleven de wateren stil, niet het vuur uit de aarde zou uitbreken, en ai wat bestond zou vernielen.' Het zou zoo natuurlgk geweest zijn, dat ze in dezen hun angst dicht bij de arke waren gebleven, om, brak het gevaar weer uit, in allerijl weer in de arke te vluchten. In ziïlk geval zou er van geen menscheiijke ontivikkeling sprake zijn geweest. Men zou slet gedurfd hebben, en alle levensmoed zou na zulk een vloed uit het hart geweken z^n. Natuurlgk moet men hierb^ niet aan eea bepaalde zonde denken, die den vloed zou hebben uitgelokt. In het woord ZondvlazA is van zonde geen sprake. Het woord ZondbeX& & kent hier water, zooals nu nog de Sondb^ Denemarken heet, ea gelijk onze zeelui nog spreken van het zundgat op het watervat. Het waren vooral eerst de vuurspuwende bergen, en nu die ontzettende watervloed, & le het hart des menschen ia doodsangst saam deden krimpen. Eerst nu zoo ge hier op let, verstaat ge hetgeea In Gen. 9 na het /e vers volgt. Let ge hier niet op, dan vindt ge het, ja, heel genadig, dat Noach ook nog die verbondsbelofte kreeg, maar het hooge gewicht hiervan blijft voor u verborgen, en het kan u geen wezenlijk belang inboezemen. Het Is dan ook geen gering gebrek in de prediking en de catechisatie, datonsChristelgk publiek niet veel ernstiger en klaarder in die toestanden verplaatst wordt. De Schrift wint er zoo door in bt-èsskenis, zoo we in die dagen van angst en verschrikking terugleven, en dan opmerken, hoe God de Heere dezen aagst en vreeze van zgn nog zoo weinige menschenkinderen verstond, hen daarin onderving en er zijn Verbond tegenover stelde.

En dan trekt het al aanstonds de aandacht, dat hier de zegen Gods zich kleedt in geheel nieuwen vorm. Tot dusver was in het breed verhaal van den aanvang der dingen nog met geen woord van een Verbond sprake geweest. Er was nog niet anders vernomen, dan dat de Heere eerst de dieren en toen de menschen gezegend had. Verder dan het toekennen en verleenen van zegen was het nog oiet gekomen. En nu houdt wel die eerste zegen niet op, en wordt die zegen veeleer bestendigd en voortgezet, maar die eerste zegen erlangt nu eea nieuwen vorm, den vorm van een Verbond, hier van een verbond met heel 't menscheiijk geslacht, straks bg Abraham van een Verbond met een deel daarvan, en ten slotte na Bethlehem van een Verbond van dezulken die In Christus zijn Ingelgfd. Er Is bet wereldverbond met Noach, er is het Israëlitisch verbond, met Abraham natuurlgk, en er Is het Nieuw Verbond, dat In Christus gefundeerd is. Toch ligt ook reeds in het Verbond met Noach het afzonderend en onderscheidend karakter. Ook dit eerste verbond toch wordt niet aangegaan met alle kinderen Adams. Veeleer worden inde eerste aankondiging ervan op acht na alle kinderen der menschea uitgesloten, en het Verboad wordt uitsluitend toepassei^'k verlaard op dien éénen man ea zijn drie kineren. Reeds in Gen. 8 : 17, 18 was dit cheidingmakend karakter zoo duidelijk ogelijk uitgesproken: Al wat op de aarde s zal den geest geven, maar met u, d.l. met u alleen, zal ik mijn Verbond oprichten". ok dit eerste Verbond is alzoo volstrekt ^eea uaiverseel verbond, alsof het heel ons enscheiijk geslacht omvatten zou. Het mvat alleen Noach ea wat daarna geborea werd, ea al wat voorafging, viel er buiten a was er van uitgesloten. Voor de toeomst daarentegen droeg dit Verbond wel en algemeen karakter. Al wat daarna geboren werd of alsaog zal geborea worden, s er in opgenomen. Juist dit echter is noch bij het Abrahamitisch Verbond, noch b^ et Nieuwe Verbond alzoo. Daar toch trekt beide malen het Verboad zich terug op en bepaalde groep menschen, eerst op wat fstamde vaa Abraham, en daaraa op al wat geloofde la Christus. Hos dat Nieuwe Verboad der geaade reeds ia het Abrahamitisch Verbond terug geschovea was, be-^prekea we later; thans kunnen we volstaan met op het drieërlei oaderscheidsn karakter vaa deze drie periodea ia het Verlraad Gods met de kiaderea der menschen te wijzen.

Nu vorme mea zi«h van dat Verboad Gods ia zl^a driecrlci gcdaaate geea verkeerde voorstelling. Het wil toeh niet, dat er bcdiogen over «a weder wcrclea gesteld, gelijk dit bij een menscheiijk verbond plaats pleegt te grepen, althans niet In dien zin, dat niet-nakoming van het verbond vaa de zgde der menschen, Gods verbond zou doen vervallen. Zsker, het nieuwe Verbond der genade is aan geloof gebonden, maar onder de uitdrukkelijke bijvoeging dat dit geloof is Gods gave. Zoo ook had niemand 't zelf in zijn macht, of h^ onder het Oude Verbond al dan niet uit Abraham gesproten zou z^n. Ea zoo moge lijk komt het aog sterker bij het Noachitisch Verbond uit, hoe de zekerheid van het Verbond eeniglgk In de waarheid van Gods belofte rust. In heel het breed verhaal van de oprichting van dat Noachitisch verbond toch komt niet éen enkele bepaling voor van wat de mensch zou hebben te volbrengen, op straffe dat anders het Verbond hem zijn helL onttrekken zou. Wel werd op de Synode te Jerusalem (zie Hand. XV : 28 en 29) bepaald, dat de Heldenen, die het Evangelie aannamen, zich haddea te onthouden „van bloed en van het verstikte", maar dit ziet, gel^k ieder zelf constateeren kan, niet op den Verbondszegen dien Noach ontving, maar integendeel op den zegen der belofte, geV^k big kt uit Gen. 9 : 4.

Juist in verband hiermee is 't zoo opmerkelijk, dat reeds bij Noach de Verbondsvorm voor den Goddelgken zegen Intreedt. Vraagt men au, wat hiertoe leidde, daa is 't In hooge mate waarschgnlijk, dat dit alzoo geschiedde, omdat de eenvoudige vorm van de belofte destijds niet zou volstaan hebben. Het kwam aan op geloof, er moest geloofd, dat geloof moest gewekt worden, en juist voor het vestigen van dat geloof school de belofte in kracht te kort. Het was een doodelgke angst die Noach en de zgnen bevangen had. Het was of heel het aardrijk aan hun voet ontzinken zou. Ze verkeerdea onder den indruk, alsof elk oogenblik weer gelijk onheil hun overkomen kon, en alsof hemel en aarde vergaan zouden. Tegenover dien schrik in het hart nu was meer noodig dan een belofte, en daarom koos God de Heere hier den veel sterker vorm van het Verbond. Men denke zich hier wel in, wat het F«r^& »< < f dest^ds beteekende voor de geheele saamlevlag, en wat het Verbond nu nog beteekent voor nomadisch omzwervende stammen. Wij kennen de kracht van het Verbond nauwelijks meer. Een contract is heel iets anders. Alleen van het huwelgk kan nog gezegd, dat 't tot op zekere hoogte een Verbond Is, maar het eigenlijk Verbond heeft toch nog andere beduidenis. Nu eenmaal de saamleviog in steden, dorpen, gemeenten, en staten tot stand is gekomen, is er onder ons vaste ordening; doch dit was er cog niet, toen de gezinnen, de geslachten, de stammen elk op eigen gelegenheid hun bestaan nog moesten voortzetten. Niets is üu nog den Arabier bij z'^n omzwerven heiliger dan een Verbond, dat hij sloot meteen anderen stam; niets wordt meer door hem ontzien dan 't Verbond waardoor hij een vreemdeling in zijn tente opneemt. In niets ontziet de Bsdouia zich, om u In 't open veld neer te slaan, maar zgt ge eenmaal in zijn tente ingegaan, en hebt ge samen zout met hem gegeten, dan is van dis ure af het verbond ook ten uwen opzichte hem heilig, en spaart hij u niet slechts, maar zal hij zijn leven voor u inzetten. Onder die usantle nu had tot dusver de menschheid geleefd. Men zwierf nog nomadisch rond. Er waren nog geen Statea. De Overheid werd eerst in en. 9 : 5 en 6 ingesteld. Geheel de amenleving rustte alzoo eeniglgk op de trouw, die ia den Vertiondsvorm was vastgeegd. Dit was zoo vanzelf uit het leven opekomen. De splitsing in vele volken was nog iet tot stand gekomen. Men leefde in den erbondsvorm, en anders had men niet. Voorzoover er vertrouwen heerschen kon, ustte dit op 't Verbond en op het Verbond lleen.

Dit nu moet in het oog gehouden, waar et Gode behaagde ook zelfden Verbondsorm op te nemen, om aan het menscheiijk eslacht z^n voortbestaan te waarborgen. aarop toch kwam het hier aan. De groote raag was, zal ons een tweede en derde maal ulk een geweldige catastrophe bedreigen ls in den Zondvloed geleden was. Zoo ja, aa was alle hope des levens weg. Ea zoo iet, hoe kreeg men hiervoor daa dea geoegzamen waarborg, die dea moed deed plevea en 's menschea energie prikkelen on. Hiertoe nu leende zich eeniglgk en itsluitend het Verbond, en het is dit Verbond dat God met Noach aanging. Iets wat Noach terstond zoo klaar verstond, dat zulk een verademing - hem eenvoudig door sluiting van het Verbond, zonder eenige nadere uitlegging was toegezegd. (Gen. 6:18). Toch legge mea ia dea Verboadsvorm niet meer, daa tx vaa Gods zijde uitdrukkelijk la gelegd werd. Gemeealgk spreekt mea, doelende op de twee deelen der H. Schrift, van h«t Otide ca Niewwe Testanmtt, aiet z o zmh v g vwgzi vaa het Oude ea Nieuwe Verbond. De Schrift zelve giag ia dit spraakgebruik voor, ea dit niet alleen bij monde van de apostelen, maar het is Jezus zelf die bij de Instelling van het H. Avondmaal niet van het bloed des Nieuwen Verbonds spreekt, maar betuigt van het bloed des Nieuwen Testaments. En ook in den brief aan de Kerk van Coriathe, en in den brief aaa de Christenen uit de Hebreen wordt herhaaldelijk deze zelfde uitdrukking gebezigd. Iets waar te eer op kan gebouwd, omdat de woorden vaa Jezus bij de instelling vaa het H. Avoadmaal niet slechts bij ééa der drie Evangelistea de uitdrukking Testament geven, maar deze zelfde uitdrukking bij alle drie voorkomt. Btj Mattheus in hoofdstuk 26:28. Bg Markus in hoofdstuk 14:29. En bij Lukas in hoofdstuk 23 : 20,

Dit onderscheid nu In het gebruik van de woorden Verbond en Testament is in hooge mate opmerkelijk. Eea Verbond bestaat niet, tenzïj de twee partijea het teekeness, hst Testament daarentegen is een beschikking slechts van één der twee zich bindende partijen. Een Testament is eea dispositief, waarvaa veelal de andere partij zelf geheel onkundig is. Ge kunt als erfgenaam zijn aangewezen van een zeer beteekenend kapitaal, zonder dat de et fl iter er u meê in kennis stelde. Gij hoort 't dan eerst na zijn dood. Bg een Verbond daarentegen la gewoon menschelgken zin, is dit volstrekt ondenkbaar. Een Verbond tusschen u en eea ander kaa niet gelden, of ge moet er van afweten, er in toe hebben gestemd, en het bezegeld hebben. Die bezegeling nu kon oudtijds plaats hebben door onderteekeoing, door zout samen te eten, door samen tusschen de twee deelen van een gesloten deur door te gaan, en zooveel meer; maar ia elk geval, er moet bij een verbond verzekert!? g en prestatie van twee zijden zijn. En dit nu Is juist bij het Noachitisch Verbond In geen enkel opzicht tiet geval. Er wordt niets aan Noach voorgesteld. Er wordt niets als voorwaarde bedongen. Er wordt niets van hem afgevorderd. En de geldigheid van het Verbond, dat God sluit, wordt in geen enkel opz cht an zijn nakomen en aaieven van het Verbond gebonden. De vastheid van dit Verbond en geheel de opzet ervan draagt eea eheel eenzijdig karakter. God de Heere raagt niet aan Noach, of hij er in bewilligt, maar verklaart en betuigt hier alleea at 't zóó is. Zóó en niet anders. Ea God e Heere betuigt niet anders, dan dat Hg r voor la staat. Niet Noach heeft iets te olbrengen. Noach blijft geheel passief en ntvangt er alleen den zegen van. Ea de partij, ls we ons zoo mogen uitdrukken, die het sdongene leveren zal, Is gehesl en eeniglgk e Heere zelf. Er zal geen tweede Zondloed komea. De elementen zullen niet ten weeden male heel het leven verstoren. Van U af aan en voortaan zal de aardkorst in erband met de atmosfeer een gereed betaan voor het menschelgk geslacht opeveren. En voorzoover hierbij bezegeling oet plaats vinden, zal niet de mensch, aar God alleen die geheel eenzijdig geven. ijn boog zal in de wolken verschijnen. ea geheel nieuw iets, dat bg de veranerde verhoudingea in de atmosfeer nu erst Intrad. Die Verbondsvorm, al deed ij zich als Testament voor, zou het geloof, e hoop, den moed ia Noach en zijn gelacht verwekken, en zoo eerst zou de voile egea hun deel zgn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Valeinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's