Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXV.

DERDE REEKS.

XXII.

Toen zeide Adam: e vrouwe, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten. £n de HEERE God zeide tot de vrouwe: at is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: ie slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten. Genesis 3 : 12, 13.

Eer we van de Gemeene Gratie, die aan Noach in belofte en verbond betuigd werd, met de zegening zijner zoons, tot de particuliere genade overgaan, moet vooral het karakter besproken worden, dat de vrouw aan getieel 't eerste verloop van 's menschen lot gegeven iieeft. Gedoeld wordt tüerbij niet alleen op de vrouw zelve, maar tegel^k op het geheeie sexueele leven, dat door haar toevoeging aan den man ontstaan is. In dè eerste periode begint de rol, die de vrouw vervult, met het feit dat ze Adam tot zonde verleidt en zoo den val verooTüaakt, en na den zondvloed is het de terugdr^ving van de sexueele schaamte die het nieuwe tijdperk kenteekent Men onderschat toch ds beteekenis van de schaamte, zoo men haar eeniglijk opvat als een natuurlijk gevolg van de ontadeling van den mensch door den val. Van de schaamte begint het eerste hoofdstuk, en hier lette men op. geheel buiten het sexueele leven om. De schaamte is heS; eerste waardoor zich de nieuwe toestand, die door den val ontstond, kenmerkt.

In het paradijsverhaal is tot op Gen, 3 : 7 met niet één woord van eenige geslachtsverhouding, welke dan ook, sprake, dan alleen voorzoover de schepping van Eva uit een stuk van Adams lichaam samenhing met de behoefte om ook voor den mensch het instrument te scheppen, waardoor voortplanting van het menschel^k geslacht mogelijk zou worden. Dit is zeer zeker in Gen. 2 : 20 aangeduid, nog wel > det klaarlijk uitgesproken, maar toch zoo aangewezen, dat 't door het verhaal heenschemert. Maar na Gen. 2 : 20 is er zelfs niet één enkel spoor van eenige verdere aanduiding. Wel is dit beweerd, maar geheel ten onrechte. Het is namel^k niet zelden voorgesteld, alsof de zonde bij haar eerste uitkomen daarin zou bestaan hebben, dat Adam tot Eva zou zijn ingegaan, en dat onder de vrucht van den Boom der kennisse des goeds en des kwaads niet anders zou begrepen zqn, dan het voldoen aan wat de geslachtsverhouding vanzelf aan moest geven. Vooral de in zinl^kheid verzonken tolken van het wereldsche leven hebben telkens weer op deze duiding van het paradijsverhaal dé aandacht gevestigd. Toch sluit de tekst van het verhaal elke zoodanige opvatting uit, en is ze niet minder in str^d met de natuurlijke zedelijke gegevens. Het verhaal spreekt van den Boom der kennisse des goeds en des kwaads. Het gewaagt van het eten van de vrucht van dien boom, waarvan het gevolg zou zijn, dat er voor den mensch een licht der kennisse opging. En ook het spreekt eerst van de afzonderlijke zonde van de vrouw, en eerst daarna, door haar toedoen, van de zonde van den man. Een voorstelling, die zich met wat men er van maken wilde, in geen geval r^men laat. Doch ook afgezien van het verhasd is wat die af te keuren opvatting bedoelt, ook zakelijk en zedelijk onaannemelijk. Zakelijk moet ze afgewezen, omdat z^ er toe leiden 20U, dat, ware geen zonde ingetreden, Adam en Eva alleen zouden gebleven zi^n, en er nooit een breed menschelijk geslacht uit het eerste menschenpaar zou zijn voortgekomen. Dit nu kan niet. Heel het verloop der Schrift toont op de klaarste wijze, dat feeds van 't oogenblik der Schepping af, net straks opkomen van een rijk ontwikkeld, massaal menschelijk geslacht in Gods raad besloten was. Dat Adam en Eva gingen saamleven, was alzoo een in Gods plan opgenomen noodzakelijkheid, en feeds hierom zou die saamleving op zich zelf nooit de val in zonde kunnen geweest zqn. En evenmin is dit in zedelijken zin te aanvaarden. Adam en Eva stonden niet bulten huwelijk, maar gehuwd krachtens hun schepping, meer nog, in belder saamvoeging was het prototype van alle later eerbaar huwelijk gegeven.

Juist daarom echter is het in zoo hooge mate opmerkel^k, dat terstond na de eerste a"»de, die zelve geheel tuiten de geslach­ telijke verhouding stond, Adams eerste gewaarwording het gevoel van schaamte Is, iets dat h^ voorzien val niet kende. Wel is beweerd, dat Adam dat gevoel van schaamte slechts voorwendde, om zich aan het rechterlijk onderzoek van z^'n Grod te onttrekken, maar dit heeft alles tegen zich. Het is volkomen waar, dat zijn wegvluchten voor de verschoning Gods alleen uit schuldbesef over zijn val voortkwam. Ook al ware er van schaamtegevoel geen sprake geweest, zoo zou toch het bittere besef van gevallen te z'^n, voor Adam en Eva een hinder zijn geweest om voor Gods aangezicht te verschenen, en alïoo tot een wegvluchten in het geboomte kunnen verleid hebben. Maar het is niet juist, dit dat alleen hun wegvluchten voor het aangezicht des Heeren verklaarde. Adam zeU toch spreekt het uit, dat „z^n naaktheid" hem bewoog. Zegt men nu, dat Adam hierb^ aan oprechtheid te kort schoot, en dat hij terstond na zijn eten van den boom zijn schuld had moeten bielöden, en zich niet achter z^n naaktheid had moeten verschuilen, zoo scheidt men, wat juist niet te scheiden was. Bij het nader cosscientie-onderzoek heeft noch Adam noch Eva de schuld pogen te verbergen. Zelfs is de idee zelve, alsof ooit voor God den Heere iets te verbergen ware, de onzinnigheid zelve. Neen, de gedachte hieraan kon noch in Adam noch In Eva opkomen. Het zich verbergen kon niet de bedoeling hebben om zich voor God den Heere onvindbaar te maken. Dat Gods alziend oog hen zien zou, waar ze ook waren, spreekt van zelf En hierin nu juist spreekt zich 't eigenaardig karakter der schaamte uit. Ook al weet elk onzer, dat Gods oc^ ons ziet, ook als we ontkleed in het bad afdalen, zoo Is er toch in den mensch, na zgn val, een onwillekeurig opkomende neiging, om als hij ontkleed is, en h^ hoort wien ook naderen, zich te dekken.

De Schrift eelve licht dit dan ook nader toe. Er staat toch in Gen. 3:7 opzettelijk b^, dat na hun eerste zonde, „hun belder oogen geopend werden", zoodat ze gewaar werden, „dat ZÏ naakt waren". Er trad hier alzoo een daad Gods ^usschen belde. Een helpende, een reddende daad. Het doen opkomen In den mensch van het schaamtegevoel is een zedel^ke steun aan den gevallen mensch geboden. Er z^nhier drie gevallen denkbaar: ». in het Paradgs vóór den val ontstentenis van heel het schaamtebesef, evenals er ook na de wederopstanding van geen schaamte sprake zal z*gn; 2*. geheeie verdierl^klng van den mensch, een toestand waarin evenzeer geen schaamte meer spreekt, daar het dan een toestand van schaamteloosheid heet; en 30. een ondervangen toestand van zonde, dat er wel het kwaad woelt, maar het door schaamte beheerscht wordt. Deze derde toestand nu is opzettel^k, den mensch ter behoudenis, door God na den val In 't leven geroepen, en het is dit feit dat uitgedrukt staat In de woorden: Toen werden hun beider oogen geopend, dat ze naakt waren, " In dit schaamtebesef verleende God hun genade. Het was de eerste zegen, die daadwerkelijk tegen den vloek In den mensch zelven gevestigd werd. Iets wat te meer daarin uitkomt, dat er nog geen andere kinderen der menschen waren, en het alzoo een schaamtegevoel was, dat tusschen den man en zgn eigen vrouw werkte, en wel zóó sterk werkte, dat ze aanstonds omzagen naar een middel om dat schaamtevevoel te bevredigen. Er staat toch b^, dat ze zich bladen van den v^genboom afplukten, en deze zoo Ineen wisten te schakelen, dat er een soort schort uit werd. En toen vlak daarop God de Heere hen opriep om het verhoor over hun zonde jte ondergaan, was het geheel natuurlijk, dat , het schaamtegevoel hen in het geboomte terugdreef. Voor elkaar mocht het vijgenblad helpen, voor God van zelf niet. En vandaar dat Adam antwoordt: Ik hoorde uw stem In den Hof, en ik vreesde, want Ik ben naakt, en daarom verborg ik mij.“

Hieruit blQkt, dat het eerste schuldbesef, in algemeenen zin genomen, zich aanstonds richtte op het geslachtsgevoel, en dat er aan ons geslacht een eerste genade geschiedde door het ons inprenten van dat wondere gevoel, dat we onze schaamte noemen. Gelijk Gen. 2 : 20 ons t> ericht, was het dierenvoorbeeld voor Adam ontdekkend geweest, doch juist het dier kent het schaamtegevoel niet. Zoo bl^kt dan dat het schaamtegevoel een gewaarwording is, die den mensch boven het dier verheft; nu nog in zijn val aanduidt, dat h^' van hooger orde is; en hem ook na zijn val tot hooger, heiliger existentie blijft roepen. De schaamte van den mensch, in vergei^klng met de ontstentenis van alle schaamte bg het dier, Is de | eerste maanstem geweest, die hem tot het streven naar heiliger leven bezielde.

Dat zoo de eerste roepstem naar bekeering z^n moest, h.^ nu eenigl^k aan de overwegende beteekeuis die de vrouw van meet af in het 'menschelijk leven innam. In al zi^n diepte kunnen we hier niet op ingaan, maar zooveel blijkt dan toch aanstonds, dat de vrouw, die den man tot een hulpe gegeven was, de oorzaak van zijn val en jammer Is geworden. Ze zou z^n hulpe zijn, en het eerste wat zg doet. Is den man meèsleepen In het bederf, waarin ze zelve verzonk. Wie het parad^sverhaal leest, kan zich haast niet onttrelcken aan de Idee, dat, had Adam alleen tegenover satan gestaan, Adam staande zou gebleven zgn, en dat het feit van zi^n val eenigl^k aan zijn zwakheid tegenover zq'n vrouw te w^ten was. Reeds hieruit blijkt, van wat overwegenden Invloed het geheeie optreden van de vrouw In de historie van ons geslacht geweest Is. In de demonische werdd werd deze verzwakkende invloed van de vrouw en de lichte verleidbaarheid van haar zwakker zedelijk bestaan, dan ook aanstonds doorzien. Satan valt niet den man aan, maar de vrouw. Hij ziet blijkbaar veel beter kans haar, dan om Adam over te halen. En ook, hij poogt dit te doen door middel van een actie uit de dierenwereld, Iets wat evenzeer de aandacht verdient. Nu nog neemt men steeds waar, hoe sommige vrouwen en vooral jonge meisjes op dieren bijna verzot zijn. Vooral de huisdieren, poes en hond, en straks ook het paard blaken meer dan eens op het maagdel^k gevoel een fascineerenden invloed uit te oefenen, gelijk dit b^ geen man of jongen ooit gezien wordt. Niet alsof ook de jager niet aan zijn jachthond en de ruiter niet aan zQn paard zou hechten, maar bij den man is het dit niet. Wat men vooral bg jonge meisjes waarneemt, is iets ziekelijks, iets overdrevens. Iets dat soms om het aardige speelsch kan aandoen, maar toch altoos ten slotte den indruk van iets kleins en zwaks achterlaat. Hiermee nu in verband Is het te verstaan, dat satan het dier gebruikte om de vrouw, en de vrouw om den man te verleiden. En ook dit doet ons verstaan, hoe, na den val, het schaamtebesef aan man en vrouw als een stille gave der genade door God zelf in belder hart werd ingeprent, om de scheidingslijn tusschen het menschelqke en dierlijke te scherper te trekken. Het geslachtsleven kon niet vernietigd worden, want ons geslacht moest zich voortplanten. Alleen door de vrouw kon deze voortplanting plaats grijpen. In de organen hiertoe den mensch verleend, sprak sterker dan in iets anders onze verwantschap aan de dierenwereld. Vandaar dat de eerste zonde de beste terstond hierop overslaat. En het gevaar van verdlerligking, dat hieruit volgde, wordt nu, zooal niet afgewend, dan toch ondervangen en verminderd door de eerste genade die God aan ons geslacht bewijst door ons het schaamtebesef In te prenten. Terstond na hun schepping heet 't: „Zg waren beiden naakt, Adam en z^n vrouw, en z^ schaamden zich niet", maar terstond na den val wordt't: „Toen werden hnn beider oogen geopend, en zij werden gewaar dat zi^ naakt waren.”

Zoo was de vrouw, die aan Adam tot een hulpe gegeven was, hem de oorzaak van al z^n ellende geworden, en is het God, die het hieruit opkomend kwaad door z^n genade bezweert Natuurlijk mag dit niet zóó verstaan, alsof Adam door de schuld van z^n vrouw ook maar eenigszins verontschuldigd zou zgn geweest. Juist in het weerstand bieden aan de verzoeking openbaart zich de inwonende kracht van het zedelijk leven. Wel mogen we af bidden, dat de verzoeking ons niet te machtig overkome, maar de verzoeking zelve kan ons niet gespaard. Alleen toch in het weerstaan van wat ons van God wil aftrekken, kan onze liefde voor God haar onverwlnnelijke kracht betoonen. In niets is Adam te verontschuldigen, dan slechts in zooverre als uit het verhaal blijkt, dat zijn eerste zonde geen opzettelijke opstand tegen z^n God was, en juist hieruit ontwikkelt zich de mogelijkheid van genade te ontvangen. Satan's val was volstrekt en liet daarom geen redding meer toe. Adam's val daarentegen was betrekkel^k, vandaar dat de genade hier aanstonds in kon werken. Eerst satan, na satan het dier, en na het dier de vrouw was de aanleiding tot zijn val, enjuist dit maakt, dat de vrouw in heel de historie van den val en van de genade zulk een droeve, veelbeteekenende plaats inneemt. De oorzaak hiervan ligt in het leven, en in de groote beteekenis van de vrouw om het leven te onderhtuden en voert te planten.

Tegenover den zegen stond de vloek, en de vloek brengt den dood, dat is de vernietiging en stuiting van het leven. Belder verband kan eerst In bet verder verloop van deze opstellen toegelicht, maar reeds nu dient er op gewezen, hoe zegen en vloek tegenover elkander staan, en hoe de segen hier op het leven, en de vloek op den dood uitloopt. En al is nu de zonde uit de vrouw opgekomen, hier staat toch tegenover, dat ook nu nog het leven zich alleen in de vrouw voortplant. Nu is wel in het verbond der genade het leven geestelijk bedoeld, maar de Schrift wijst er dan toch steeds op, dat ook de opstanding van het lichaam in dit hoogere leven begrepen is, en dat elke voorstelling, als bestond er tusschen ons gewoon creatuurl^k en ons geestelijk leven geen onlosmakelijk verband, opkomt uit valsch spiritualisme, en daarom niet toelaatbaar Is. Het geestel^k leven vraagt allereerst om de existentie, het onderhoud en de voortplanting van het leven als zoodanig, en dit biedt niet de man, maar de vrouw. Niet de vrouw zonder den man. Van den man gaat zelfs de verwekking uit, maar ook zoo Is het toch In den moederschoot dat het leven van het kind tot existentie komt, en niet de man maar de vrouw is het, die aan het pasgeboren kindeken de volle rijke moederborst, ter versterking van het pas gevormde leven, heeft aan te bleden.

Ging nu de zonde van meet af rechtstreeks uit op algeheele vernietiging van het leven, d. I. door den vloek op den deod, zoo kon het niet anders of de vrouw moest het van God aangewezen Instrument z^n, om het leven van ons menschel^k geslacht voor ondergang te behoeden, zijn voortplanting en instandhouding mogelijk te maken, en de toekomst, die naar Gods raad komen moest, te verzekeren. Zoo hing metterdaad al wat te komen stond aan de vrouw; en zoo kon het niet anders, of geheel de straks komende ontwikkeling moest beheerscht worden door de verhoudingvan man en vrouw, niet óók, maar zelfs ten principale In het geslachtsleven. En dit nu Is het mysterie van den jammer waarin ons geslacht verzonk, dat de vrouw Adam ten val bracht; dat de vrouw, zelve gevallen, op het leven een onheiligen stempel drukte; en dat toch ten slotte uit de vrouw de redding moest komen. Eerst wie hierop ingaat, verstaat dan ook het mysterie van Bethlehem. Hier valt In Jozef de man geheel weg. Het hangt hier geheel aan de moedermaagd. Gelijk eens de slang de vrouw verlokte en ons verdierlijkte, zoo komt tot Maria de Hdlige Geest, om uit de vrouw het Heilige te doen geboren worden, en zoo eerst ontsluit zich voor het eeuwige leven het door God zelf gelegde spoor. Boor de vrouw, doch niet uit de vrouw blijft hier het wachtwoord. Gel^k satan de vrouw gebruikt heeft, om ons te doen zinken, zoo heeft God in z^n genade de vrouw gebruikt, om het eeuwige leven te doen dagen; maar de vrouw zelve bl^ft nog altoos zelve besmet en is nog steeds de smet voortplantende. Wat duurt het niet lang, eer ge in de Schrift zelve voor het eerst een waarl^k edele, hoogstaande vrouw ziet optreden. Wat staat Sarah niet achter bi^ Abraham, Rebekka b^ Isaüc, Rachel b^ Jacob, DIna bij Juda I Toongevend ten goede traden de vrouwen bgna nimmer op, en ook waar de Schrift ons nobele verschoningen toont, gaat toch niet dan zeer zelden een herbarende, hervormende Invloed van haar uit, en o waar zich die dan nog uit, bl^ft het bij zeer enkele voorbeelden. Genade heeft ook g de vrouw gesteund. Waar de vrouw, in de slatag, voor dierlijken Invloed te zeer vatbaar bleek, heeft God vijandschap tusschen Eva en de slang gezet, en evenzoo tusschen beider zaad. Waar de gevallen man en vrouw zich met vijgebladeren bedekt hadden, heeft God, om hun schaamtegevoel te verdiepen, hun rokken van vellen, en wel de vellen van het dier, geschonken. Maar niets belette, dat de zondige invloed doorging. Reeds bij Lamech, d. i. in het vijfde geslacht na Kam, valt het hooge karakter van het huwel^k weg, en komt de nieuwe ellende van de Polygamie op. Lamech nam zich twee vrouwen, Ada enZilla. Zoo neemt de verdierl^king toe, en daarmee de wraakzucht: „Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventig maal zeven maal!”

Van de vrouw ging 't euvel eveneens uit, toen de tweede doorbreking van het kwaad kwam. Tijdelijk was er een gedeeltelijke afzondering geweest. De vroomsten, die aan den Heere hun God vasthielden, hielden zich apart, en Kaïns nakomelingen stottdtn op zichzélf. Maar idet lang meer, of ook deze beveiliging van het betere element valt weg, en ook dit geschiedt door de vrouw. Onder hen die zich van God aftrokken en aan wereldzin overgaven, waren de „jonge dochteren" er zeer op bedacht, om haar schoonheid te verfijnen, en zich door kleeding en sieraden aantrekkel^k te maken. Hierdoor wisten ze de zonen van het betere geslacht te verleiden. Deze jonge mannen vallen dan ook. Ze vermengen zich met de dochteren der menschen in huwd^k. En van nu af neemt de geestelijke ellende zoo hand over hand toe, „dat het God smartte aan Zijn hart", en Hij besloot heel de levende menschheid op vier gezinnen na te verdelgen. Wel waari^k is er alzoo een tweede, zeer ernstige verscherping van den val geweest, en juist zooals de val van de vrouw Eva uitging, z^n 't ook hier weer „de dochteren der menschen", die een verscherping van den val in zonde wisten te bewerken. Zoo blijft 't aldoor de verhouding tusschen man en vrouw, die geheel den toestand beheerscht, en wel zoo, dat gedurig het verloop der historie den vloek uitwerkt en op den dood aanstuurt, tot tenleste In den Zondvloed alle leven ondergaat, de dood op schrikkel^ke wijze triumfeert, en alleen door Gods genade een klein overblijfsel gered wordt.

Eerst indien ge 't geheeie verhaal aldus sa& mvat, verstaat ge het dan ook, waarom zoo telkens en telkens weer de zegenspreuk van het: Weest vruchtbaar, vermenigvuligt en vervult de aarde", den mensch toekomt. Aan alle ding ging de existentie van et leven vooraf. Dat leven hing aan de vrouw, hing aan de geslachtsverhouding usschen man en vrouw, en daarom is en bl^ft altoos het eerste waarop de genade en de zegen zich richt, dat toch de voortlanting van het leven moge doorgaan. elfs, en dit is In hooge mate opmerkel^k, gaat dit niet alleen b| de menschen door, maar ook b^ de dierenwereld. Nauwelijks s de arke weer op vasten bodem neergeegen, of het heet met nadruk van 't vee n al het gedierte: dat zij overvloediglijk oorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, n zich vermenigvuldigen" (Gen. 8 : 17); aar na den zegen aan de dierenwereld olgt dan ook aanstonds de zegen die aan oach zelf wordt geschonken: Zijt vruchtaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde." an veel hoogere ontwikkeling wordt nog elfs niet gerept. Tot aan Noach's einde tóe eweegt heel de historie zich nog steeds om et ééne doel, dat ^«//«z/f» van ons geslacht n de gestage voortplanting toch verzekerd Q, en de dood, als gevolg van de zonde, de ondere Schepping Gods op deze planeet iet teniet doe. Alles trekt zich hierom a& m: eel kroost in de gezinnen tegenver de kinderloosheid; macht over de ieren, om niet door het wild gedierte vercheurd te worden; een Overheid om de oordzucht en de Kaïnszonde te stuiten; en e Regenboog in de wolken als getuige rods, dat geen elementaire ramp meer het even van menschen en dieren op deze arde zou vernietigen. Zeker, er wordt ns ook vermeld, dat men in Seth's agen saam den naam des Heeren begon an te roepen; we lezen dat Noach met od wandelde, nadat Henoch ten hemel as opgevaren; en dat Noach na den Zondloed dankoffjrde. Nooit zegge men dus, dat et geestelijk leven geheel ontbrak, maar dit l^kt toch, dat het verloop der historie i^n motief en initiatief gedurig ontleent aan wat op de vrouw en op de geslachtsverhouding betrekking heeft. Altoos weer doelt het p het gevaar, dat voor het leven schuilt in vloek en dood. Vandaar dat de vrouw eerst edurig op den voorgrond treedt. En zij 't al dat na den Zondvloed hierin zekere wijziging komt, ook na den vloed gaat toch weer van de geslachtsverhouding het motief uit. Noach bedrinkt zich en vlijt zich in schaamtelooze naaktheid voor zijn tente neder, en tusschen Cham eenerz^ds en Sem en Japhet anderz^ds, teekent zich opnieuw het ethisch grondverschil af In belder zoo vlak tegenovergestelde verhouding tegenover de sexueele schaamte. Cham zag zijns vaders naaktheid. De historie begint In het Paradi^'s met het vijgeboomblad, omdat hun oogen geopend werden, dat ze naakt waren, en na den Zondvloed Is weer het eerste dat historie maakt, de naaktheid van Noach die Sem en Japhet met hun kleed be- dekten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's